Rijkswet van 19 december 1984, houdende vaststelling van nieuwe, algemene bepalingen
omtrent het Nederlanderschap ter vervanging van de Wet van 12 december 1892, Stb.
268 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er mede in verband met de bekrachtiging
van het op 30 augustus 1961 te New York tot stand gekomen Verdrag tot beperking der
staatloosheid (Trb. 1967, 124), het op 6 mei 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag betreffende
beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende de militaire verplichtingen
in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4) en de op 13 september 1973 te Bern tot stand gekomen Overeenkomst inzake
beperking van het aantal gevallen van staatloosheid (Trb. 1974, 32), aanleiding bestaat de Wet van 12 december 1892, Stb. 268 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap aan een algehele herziening te
onderwerpen en ter vervanging van die wet nieuwe, algemene bepalingen omtrent het
Nederlanderschap vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen
zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: