Rijkswet op het Nederlanderschap

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-07-2002 en zichtdatum 01-01-2010.
Geldend van 01-10-1998 t/m 31-03-2003

Rijkswet van 19 december 1984, houdende vaststelling van nieuwe, algemene bepalingen omtrent het Nederlanderschap ter vervanging van de Wet van 12 december 1892, Stb. 268 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er mede in verband met de bekrachtiging van het op 30 augustus 1961 te New York tot stand gekomen Verdrag tot beperking der staatloosheid (Trb. 1967, 124), het op 6 mei 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende de militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, 4) en de op 13 september 1973 te Bern tot stand gekomen Overeenkomst inzake beperking van het aantal gevallen van staatloosheid (Trb. 1974, 32), aanleiding bestaat de Wet van 12 december 1892, Stb. 268 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap aan een algehele herziening te onderwerpen en ter vervanging van die wet nieuwe, algemene bepalingen omtrent het Nederlanderschap vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze Rijkswet wordt verstaan onder

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie van het Koninkrijk;

  • b. meerderjarige: hij die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of voordien in het huwelijk is getreden;

  • c. moeder: de vrouw die het kind ter wereld heeft gebracht;

  • d. vader: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat;

  • e. vreemdeling: hij die de Nederlandse nationaliteit niet bezit; en

  • f. staatloze: hij die geen nationaliteit heeft of wiens nationaliteit niet kan worden vastgesteld.

Artikel 2

De verkrijging en het verlies van het Nederlanderschap hebben geen terugwerkende kracht.

Hoofdstuk 2. Verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege

Artikel 3

  • 1 Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.

  • 2 Het op het grondgebied van Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, of aan boord van een in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig, gevonden kind wordt aangemerkt als het kind van een Nederlander tenzij binnen vijf jaren, te rekenen vanaf de dag waarop het is gevonden, blijkt dat het kind door geboorte een vreemde nationaliteit bezit.

  • 3 Nederlander is het kind van een ten tijde van zijn geboorte in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba wonende vader of moeder die zelf geboren is uit een in één van die landen wonende moeder.

Artikel 4

  • 1 Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt erkend.

  • 2 Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die zonder erkenning door wettiging het kind wordt van een Nederlander.

  • 3 Het kind van degene die door erkenning of door wettiging het Nederlanderschap verkrijgt, deelt in die verkrijging.

Artikel 5

  • 1 Nederlander wordt het kind dat in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak wordt geadopteerd, indien de adoptief-vader of adoptief-moeder op de dag dat die uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen Nederlander is en het kind op de dag van uitspraak in eerste aanleg minderjarig was.

  • 2 Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie is in overeenstemming met het voornoemde verdrag tot stand gekomen, en

    • b. die adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

    • c. de adoptief-vader of adoptief-moeder is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

    • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

  • 3 Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 27 van voornoemd verdrag wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands, Nederlands-Antilliaans of Arubaans recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie is in overeenstemming met het voornoemde verdrag tot stand gekomen; en

    • b. de adoptief-vader of adoptief-moeder is Nederlander op de dag nadat twee maanden sinds de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

    • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

  • 4 Het kind van degene die door adoptie het Nederlanderschap verkrijgt deelt in die verkrijging.

Hoofdstuk 3. Verkrijging van het Nederlanderschap door optie

Artikel 6

  • 1 Door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring verkrijgt het Nederlanderschap:

    • a. de meerderjarige vreemdeling die in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte woonplaats of werkelijk verblijf heeft, mits hij de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft bereikt;

    • b. degene die in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba is geboren, aldaar tenminste 3 jaren woonplaats of werkelijk verblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is, mits hij de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft bereikt. Voor een minderjarige moet de verklaring worden afgelegd door zijn wettelijke vertegenwoordiger.

  • 2 Voor de toepassing van het in de aanhef en onder b bepaalde wordt geboorte aan boord van een in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig gelijk gesteld met geboorte in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba.

Hoofdstuk 4. Verlening van het Nederlanderschap

Artikel 7

  • 1 Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

  • 2 Ten aanzien van hen die woonachtig zijn in de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, adviseert Onze Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie van Aruba, omtrent het verzoek.

Artikel 8

  • 1 Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komen slechts in aanmerking verzoekers:

    • a. die meerderjarig zijn;

    • b. tegen wier verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, geen bedenkingen bestaan;

    • c. die tenminste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, woonplaats of werkelijk verblijf hebben gehad; en

    • d. die in de Nederlandse, onderscheidenlijk Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse, samenleving als ingeburgerd kunnen worden beschouwd op grond van het feit dat zij beschikken over een redelijke kennis van de Nederlandse taal, dan wel - indien zij in de Nederlandse Antillen of Aruba wonen - de taal die op het eiland van inwoning naast het Nederlands gangbaar is, en zij zich ook overigens in de Nederlandse, onderscheidenlijk Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse, samenleving hebben doen opnemen.

  • 2 Het in het eerste lid, onder c bepaalde geldt niet met betrekking tot een verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid door erkenning of wettiging het kind is geworden van een Nederlander, dan wel in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.

  • 3 De in het eerste lid, onder c, genoemde termijn wordt op twee jaren gesteld voor degenen die in totaal ten minste tien jaren in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, hebben gewoond.

  • 4 De in het eerste lid, onder c, genoemde termijn wordt op drie jaren gesteld voor ongehuwden die ten minste drie jaren met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven.

Artikel 9

  • 1 Een verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de bepalingen van de beide voorgaande artikelen wordt niettemin afgewezen, indien

    • a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid, of de veiligheid van het Koninkrijk; of

    • b. de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen, dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd;

    • c. de verzoeker, op wie één van de uitzonderingen van artikel 8, tweede lid, van toepassing is, woont in het land waarvan hij onderdaan is.

  • 2 Indien de verzoeker het Nederlanderschap heeft verloren ingevolge artikel 16, eerste lid, kan het verzoek op de in het voorgaande lid onder a omschreven grond alleen worden afgewezen, indien hij binnen een periode van 10 jaren voorafgaande aan het verzoek veroordeeld is wegens een strafbaar feit tegen de veiligheid van het Koninkrijk of is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tenminste 5 jaren wegens een ander strafbaar feit.

  • 3 Op het verzoek wordt binnen één jaar na indiening van het verzoek beslist. De beslissing kan ten hoogste tweemaal zes maanden worden aangehouden.

  • 4 Beslissingen tot afwijzing of aanhouding van verzoeken tot verkrijging van het Nederlanderschap kunnen door Onze Minister worden genomen.

Artikel 10

Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 11

  • 1 Het minderjarige niet-Nederlandse kind van een vader of moeder aan wie het Nederlanderschap is verleend deelt in deze verkrijging, tenzij te zijnen aanzien in het besluit een voorbehoud is gemaakt. De wettelijke vertegenwoordiger en het kind, mits het de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze omtrent de mede-naturalisatie naar voren te brengen.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt onder vader mede verstaan de adoptief-vader, onder moeder mede de adoptief-moeder, indien de adoptie tot stand is gekomen in overeenstemming met de regelen van Nederlands internationaal privaatrecht en het kind door die adoptie de staat van wettig kind van de adoptanten heeft verkregen.

Artikel 12

  • 1 Indien de verzoeker geen geslachtsnaam of voornaam heeft of indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat, zullen deze in overleg met hem worden vastgesteld bij het besluit waarbij het Nederlanderschap wordt verleend.

  • 2 De naam van de verzoeker wordt zonodig in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht en kan, indien dit voor de inburgering van belang is, met toestemming van de verzoeker bij het besluit tot verlening van het Nederlanderschap worden gewijzigd.

Artikel 13

Bij algemene maatregel van rijksbestuur worden regelen gesteld betreffende het voor de verlening van het Nederlanderschap verschuldigde recht, de gevallen waarin daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing kan worden verleend en de wijze waarop het moet worden voldaan.

Hoofdstuk 5. Verlies van het Nederlanderschap

Artikel 14

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Behalve door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het Nederlanderschap wordt ontleend ingevolge een van de bepalingen van de artikelen 3, 4 en 5 wordt het Nederlanderschap niet verloren dan krachtens een van de bepalingen van de artikelen 15 en 16.

  • 2 Geen verlies van het Nederlanderschap uit welken hoofde ook heeft plaats indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn.

Terugwerkende kracht

Stb. 2003, 118, datum inwerkingtreding 01-04-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-1985.

2 Het Nederlanderschap wordt door een minderjarige verloren door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend ingevolge artikel 3, 4, 5 of 6, eerste lid, aanhef en onder c, alsmede ingevolge artikel 4 zoals dit luidde tot de inwerkingtreding van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618. Het verlies bedoeld in de eerste zin treedt niet in indien de andere ouder op het tijdstip van het vervallen van die betrekking Nederlander is of dat was ten tijde van zijn overlijden. Het verlies treedt evenmin in indien het Nederlanderschap ook kan worden ontleend aan artikel 3, derde lid, of aan artikel 2, onder a, van de Wet van 12 december 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 268).

Artikel 15

Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:

  • a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;

  • b. door het afleggen van een verklaring van afstand;

  • c. wanneer de betrokkene na zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van 10 jaren woonplaats buiten Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba heeft in het land waarin hij is geboren en waarvan hij eveneens de nationaliteit bezit, anders dan in een dienstverband met Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba dan wel een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van een persoon met een zodanig dienstverband;

  • d. door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Artikel 16

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het Nederlanderschap gaat voor een minderjarige verloren:

    • a. door erkenning, wettiging of adoptie door een vreemdeling, indien hij diens nationaliteit daardoor verkrijgt, of deze reeds bezit;

    • b. indien zijn vader of moeder vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt en hij in die verkrijging deelt of deze nationaliteit reeds bezit;

    • c. indien zijn vader of moeder het Nederlanderschap verliest ingevolge artikel 15, onder b, c of d;

    • d. indien hij zelfstandig dezelfde nationaliteit verkrijgt als zijn vader of moeder.

    Voor de toepassing van het bepaalde onder b, c en d worden onder vader, onderscheidenlijk moeder mede verstaan de adoptief-vader en de adoptief-moeder aan wie de minderjarige het Nederlanderschap ontleent.

  • 2 Het verlies van het Nederlanderschap treedt niet in, indien en zolang de andere ouder het Nederlanderschap bezit.

Terugwerkende kracht

Stb. 2003, 118, datum inwerkingtreding 01-04-2003, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-1985.

2 Het verlies van het Nederlanderschap, bedoeld in het eerste lid treedt niet in:

  • a. indien en zolang de andere ouder het Nederlanderschap bezit;

  • b. door het overlijden van de andere ouder na het tijdstip waarop krachtens het eerste lid het verlies van het Nederlanderschap zou intreden;

  • c. indien de andere ouder als Nederlander is overleden vóór het tijdstip waarop krachtens het eerste lid het verlies van het Nederlanderschap zou intreden;

  • d. indien de minderjarige voldoet aan artikel 3, derde lid, of artikel 2, onder a, van de wet van 12 december 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb.268);

  • e. indien de minderjarige in het land van de door hem verkregen nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft; of

  • f. indien de minderjarige gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van de door hem verkregen nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft of gehad heeft;

  • g. indien in het geval in het eerste lid, onder d, bedoeld de andere ouder op het tijdstip van de verkrijging Nederlander is.

Hoofdstuk 6. Vaststelling van het Nederlanderschap

Artikel 17

  • 1 Een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, kan bij de rechtbank te ’s-Gravenhage of, indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.

  • 2 Een verzoek als in het vorige lid bedoeld kan ook ten aanzien van een overledene worden gedaan.

Artikel 18

  • 2 Voor de belanghebbenden staat van de beschikking uitsluitend beroep in cassatie open.

Artikel 19

Aan een onherroepelijk geworden beschikking, gegeven met toepassing van artikel 17, is elk met de uitvoering van enige wettelijke regeling belast orgaan gebonden.

Artikel 20

  • 1 Indien in enige voor een rechterlijke instantie in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, aanhangige zaak onzeker is of een bij de zaak belanghebbende al dan niet het Nederlanderschap bezit of op een vroeger tijdstip bezat, kan de rechter terzake het advies van Onze Minister, onderscheidenlijk van Onze Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie van Aruba, vragen.

  • 2 Indien in enig administratief beroep in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba, ingesteld een in het vorige lid bedoelde onzekerheid bestaat, houdt die instantie de behandeling van de zaak aan en vraagt zij terzake het advies van Onze Minister, onderscheidenlijk van Onze Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Onze Minister van Justitie van Aruba.

  • 3 De behandeling van de zaak wordt terstond hervat zodra het in de vorige leden bedoelde advies is ontvangen.

Hoofdstuk 7. Verklaringen en registers

Artikel 21

Tot het in ontvangst nemen van verklaringen tot verkrijging en van afstand van het Nederlanderschap zijn bevoegd:

  • a. in Nederland: de burgemeesters;

  • b. in de Nederlandse Antillen: de door Onze Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen aangewezen ambtenaren;

  • c. in Aruba: de door Onze Minister van Justitie van Aruba aangewezen ambtenaren.

  • d. in het buitenland: de Nederlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren.

Artikel 22

  • 1 Onze Minister houdt een openbaar register van:

    • a. de verklaringen tot verkrijging en afstand van het Nederlanderschap;

    • b. de verlening van het Nederlanderschap;

    • c. de intrekkingen, bedoeld in artikel 15, onder d.

  • 2 Onze Ministers van Justitie van de Nederlandse Antillen en van Aruba houden een openbaar register van de in het eerste lid bedoelde akten welke betrekking hebben op personen die in hun land woonachtig zijn.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 23

Wij kunnen bij algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen stellen ter uitvoering van deze Rijkswet.

Artikel 24

  • 1 Deze Rijkswet kan worden aangehaald als "Rijkswet op het Nederlanderschap". Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Wij kunnen een ander tijdstip vaststellen waarop hoofdstuk 6 in werking treedt.

  • 2 De wet van 12 december 1892, Stb. 268, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, wordt ingetrokken.

Hoofdstuk 9. Overgangsbepalingen

Artikel 25

Nederlanders in de zin van deze Rijkswet zijn mede zij, die bij haar inwerkingtreding het Nederlanderschap bezitten.

Artikel 26

De in artikel 15, onder c, genoemde termijn vangt ten aanzien van Nederlanders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet woonplaats buiten het Koninkrijk hebben, aan op dat tijdstip.

Artikel 27

  • 2 Het niet-Nederlandse kind - daaronder begrepen het in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba geadopteerde kind - van een vrouw die Nederlander is of - indien zij is overleden - ten tijde van het overlijden Nederlander was, verkrijgt, indien het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en niet gehuwd of gehuwd geweest is, het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring. Voor hen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt moet de verklaring worden afgelegd door de moeder of - indien deze is overleden - door de wettelijke vertegenwoordiger. Deze verklaring moet worden afgelegd binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet.

Artikel 28

De vrouw die het Nederlanderschap heeft verloren door of in verband met haar vóór de inwerkingtreding van deze Rijkswet gesloten huwelijk, verkrijgt het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende verklaring, welke moet worden afgelegd binnen een jaar na de ontbinding van dat huwelijk of binnen een jaar nadat zij van die ontbinding heeft kunnen kennis nemen. Deze verkrijging werkt terug tot de datum van ontbinding van het huwelijk.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 19 december 1984

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

V. N. M. Korte-van Hemel

Uitgegeven de zevenentwintigste december 1984

De Minister van Justitie a.i.,

Rietkerk