Brandweerwet 1985

[Regeling vervallen per 01-10-2010.]
Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017.
Geldend van 01-01-2007 t/m 30-09-2010

Wet van 30 januari 1985, houdende nieuwe regels met betrekking tot het brandweerwezen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat nieuwe regels met betrekking tot het brandweerwezen worden vastgesteld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Met betrekking tot het brandweerwezen wordt de volgende wet vastgesteld:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Er is in elke gemeente een gemeentelijke brandweer, behoudens indien ingevolge samenwerking met andere gemeenten een regeling ter zake tot stand gekomen is.

  • 2 Burgemeester en wethouders regelen de organisatie, het beheer en de taak van de gemeentelijke brandweer.

  • 3 De regels inzake de organisatie betreffen in elk geval de personeels- en materieelssterkte. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen over de minimumsterkte voorschriften worden gegeven.

  • 4 Burgemeester en wethouders hebben de zorg voor:

    • a. het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

    • b. het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand.

  • 5 Burgemeester en wethouders zijn belast met het benoemen, schorsen en ontslaan van het personeel van de gemeentelijke brandweer.

  • 6 De taak van de brandweer bestaat in elk geval uit de feitelijke uitvoering van werkzaamheden ter zake van de in het vierde lid genoemde onderwerpen alsmede ter zake van het beperken en bestrijden van rampen en zware ongevallen als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

Besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van de in artikel 1, tweede lid, bedoelde regels worden binnen een week na de vaststelling aan gedeputeerde staten gezonden.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wordt bij algemene maatregel van bestuur een verdeling van gemeenten in regio's vastgesteld. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten die behoren tot één regio treffen een gemeenschappelijke regeling teneinde een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 1, zesde lid, te bewerkstelligen en overigens een goede hulpverlening bij een ongeval of ramp te bevorderen.

  • 2 De verdeling van gemeenten in regio's, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de verdeling in de bijlage behorend bij de Politiewet 1993, met dien verstande dat daarvan kan worden afgeweken, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatig georganiseerde en gecoördineerde uitvoering van de werkzaamheden ter voorbereiding en uitvoering van de rampenbestrijding.

  • 3 De voordracht van een algemene maatregel van bestuur, waarbij een van de bijlage bij de Politiewet 1993 afwijkende verdeling van gemeenten in regio's wordt voorgesteld, vindt niet plaats dan nadat gedeputeerde staten van de provincie op wiens grondgebied de betrokken regio's zijn gelegen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gedurende een periode van ten minste acht weken in de gelegenheid zijn gesteld daaromtrent een advies uit te brengen. Gedeputeerde staten betrekken in hun advies de zienswijzen terzake van alle bij het advies betrokken openbare lichamen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Bij de regeling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt een openbaar lichaam met de aanduiding regionale brandweer ingesteld. Het openbaar lichaam is rechtspersoon. Bij deze regeling worden door de deelnemende gemeenten aan het bestuur van de regionale brandweer in elk geval de volgende taken opgedragen:

    • 1°. Het zorgdragen voor:

      • a. het instellen en in stand houden van een regionale brandweeralarmcentrale;

      • b. het aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel;

      • c. het benoemen, schorsen en ontslaan van de commandant en het overige personeel van de regionale brandweer en het vaststellen van een instructie voor het personeel;

      • d. het beschikbaar stellen van personeel en materieel in de gevallen, bedoeld in de artikelen 8 en 9;

      • e. het voorbereiden van de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen;

      • f. het voorbereiden van de organisatie voor het optreden van de brandweer in buitengewone omstandigheden en het regelen van de operationele leiding bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen;

      • g. het verzamelen en evalueren van gegevens ten behoeve van de waarschuwing en alarmering van de bevolking in geval van een ramp of een zwaar ongeval of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;

      • h. het waarschuwen van de bevolking door middel van het sirenenet, het verkennen van gevaarlijke stoffen en het verrichten van ontsmetting;

    • 2°. het vaststellen van:

    • 3°. het adviseren van de colleges van burgemeester en wethouders:

      • a. op het gebied van de brandpreventie,

      • b. ter zake van voorbereidende maatregelen op het gebied van de brandbestrijding en -beperking in bepaalde objecten,

      • c. over het aanschaffen van materieel, een en ander overeenkomstig de in de regeling neergelegde regels.

    • 4°. het verzorgen van:

      • a. oefeningen met het oog op het optreden in groter verband;

      • b. opleidingen.

  • 2 De regeling bevat bepalingen omtrent onderlinge bijstand bij het beperken en bestrijden van brand en bij de hulpverlening bij ongevallen en rampen, alsmede omtrent de feitelijke leiding over de brandweer bij het optreden in groter verband.

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 2 Het organisatieplan wordt tussentijds geactualiseerd, indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 3 Het plan bevat in ieder geval:

    • a. de taken van de brandweer en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;

    • b. de werkwijzen van de brandweer en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;

    • c. de personeel- en materieelsterkte van de brandweer en de maatregelen gericht op de realisering daarvan;

    • d. het opleidingsniveau en de geoefendheid van het brandweerpersoneel en de maatregelen gericht op de realisering daarvan.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de inhoud van het organisatieplan.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Tot vergoeding van de kosten die voor de regionale brandweren voortvloeien uit de uitoefening van hun taken in het kader van de bestrijding van rampen en zware ongevallen in buitengewone omstandigheden en de voorbereiding daarop wordt uit ’s Rijks kas een bijdrage verleend.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Indien de bijstand, verleend door de regionale brandweer waaraan de gemeente deelneemt, niet toereikend is, verzoekt de burgemeester Onze commissaris in de provincie de nodige voorzieningen te treffen.

  • 2 De burgemeester doet de voorzitter van het dagelijks bestuur van de regionale brandweer mededeling van het doen van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 De voorzitter van het dagelijks bestuur van de regionale brandweer stelt op verzoek van Onze commissaris in de provincie waarin de plaats van vestiging is gelegen personeel en materieel ter beschikking ten behoeve van bijstand binnen de provincie. De colleges van burgemeester en wethouders verlenen de voorzitter de hiervoor nodige medewerking.

  • 2 Onze commissaris in de provincie doet Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mededeling van het doen van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Indien de bijstand, verleend ingevolge artikel 8, niet toereikend is, verzoekt Onze commissaris in de provincie Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de nodige voorzieningen te treffen. Deze wendt zich tot Onze commissarissen van andere provincies.

  • 2 De voorzitter van het dagelijks bestuur van de regionale brandweer stelt op verzoek van Onze commissaris in de provincie waarin de plaats van vestiging is gelegen personeel en materieel ter beschikking ten behoeve van bijstand buiten de provincie. De colleges van burgemeester en wethouders verlenen de voorzitter de hiervoor nodige medewerking.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze commissaris in de provincie treffen de nodige voorbereidende maatregelen met het oog op de uitoefening van hun bevoegdheden bedoeld in de artikelen 8 en 9. Voorzover deze maatregelen van rechtstreeks belang zijn voor een regionale brandweer, treffen Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderscheidenlijk Onze commissaris in de provincie deze niet dan na overleg met Onze commissaris in de provincie, onderscheidenlijk de voorzitter van het dagelijks bestuur van de regionale brandweer.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 In de kosten die voor de regionale brandweren en de gemeenten voortvloeien uit de uitvoering van de artikelen 8, eerste lid en 9, tweede lid, kan uit ’s Rijks kas een bijdrage worden verleend.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

De gemeenteraad stelt bij verordening regels vast omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt (brandbeveiligingsverordening), voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen een inrichting die in geval van een brand of ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid aanwijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting is verplicht er voor te zorgen, dat in die inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel. Voordat een aanwijzing plaatsvindt, horen burgemeester en wethouders het hoofd of de bestuurder van de inrichting.

  • 2 In afwijking van het eerste lid vindt de aanwijzing door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties plaats indien het een inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een bij de krijgsmacht in gebruik zijnd terrein, voor zover er gegevens in het geding zijn waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat is geboden. Voordat een aanwijzing plaatsvindt, hoort Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het hoofd of de bestuurder van de inrichting.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke inrichtingen kunnen worden aangewezen, welke eisen inzake personeel en materieel kunnen worden gesteld en worden nadere regels gegeven betreffende de wijze van totstandkoming van een aanwijzing.

  • 4 Het hoofd of de bestuurder van een inrichting als bedoeld in het derde lid is verplicht burgemeester en wethouders en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de nodige inlichtingen te verstrekken ten behoeve van de uitoefening van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid tot aanwijzing.

  • 5 Voor 1 februari van ieder jaar zendt het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting aan burgemeester en wethouders en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een overzicht van de werkelijke sterkte van de bedrijfsbrandweer op 1 januari van dat jaar.

  • 6 Het hoofd of de bestuurder van een aangewezen inrichting draagt er zorg voor dat de bedrijfsbrandweer ter zake van het optreden, dat noodzakelijk is ter bestrijding van brand of van gevaar anderszins binnen de inrichting, de aanwijzingen opvolgt van degene die op grond van een wettelijk voorschrift met de feitelijke leiding van die bestrijding is belast.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor het personeel van de gemeentelijke brandweer, de regionale brandweer en het Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, regels worden gegeven ten aanzien van:

    • a. de eisen van aanstelling en bevordering;

    • b. de rangen;

    • c. de eisen met betrekking tot de keuring en de controle op lichamelijke en geestelijke geschiktheid;

    • d. de kleding en de uitrusting.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven betreffende de wijze waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over het ontwerp van een maatregel, vast te stellen krachtens het eerste lid van dit artikel.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke opleidingen worden afgesloten met een rijksexamen. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt het examenreglement vast en geeft het diploma af.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gegeven betreffende de veiligheid, deugdelijkheid, normalisatie en standaardisatie waaraan brandweer- en reddingsmaterieel moet voldoen, dat met het oog op gebruik hier te lande wordt vervaardigd, ingevoerd of in de handel gebracht.

  • 2 Voor verrichtingen van overheidswege, die krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid worden gedaan kunnen overeenkomstig daarbij te stellen regels vergoedingen in rekening worden gebracht. Deze vergoedingen worden niet in rekening gebracht aan publiekrechtelijke lichamen.

Artikel 18a

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Er is een Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding. Het instituut bezit rechtspersoonlijkheid.

  • 2 Het instituut heeft de volgende taken:

    • a. het verzorgen van de officiersopleidingen voor de brandweer die met een rijksexamen als bedoeld in artikel 15 worden afgesloten,

    • b. het verzorgen van de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen andere opleidingen die met een rijksexamen als bedoeld in artikel 15 worden afgesloten,

    • c. het werven en selecteren van kandidaten voor opleidingen, bedoeld onder a en b, en

    • d. het ontwikkelen van leerstof en instructiemethoden en -middelen voor de opleidingen, bedoeld onder a en b.

  • 3 Het instituut kan andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit de in het tweede lid genoemde taken voortvloeien, voor zover het betreft:

    • a. het verzorgen van andere opleidingen op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding dan die welke in het tweede lid, onder a en b zijn bedoeld, en van oefeningen op dat gebied,

    • b. het werven en selecteren van kandidaten voor opleidingen en oefeningen, bedoeld onder a,

    • c. het ontwikkelen van leerstof en instructiemethoden en -middelen voor andere opleidingen dan die welke in het tweede lid, onder a en b, zijn bedoeld,

    • d. het vaststellen van examenreglementen voor opleidingen die niet met een rijksexamen als bedoeld in artikel 15 worden afgesloten,

    • e. het ontwikkelen, in stand houden en beschikbaar stellen van expertise met betrekking tot de brandweerzorg en rampenbestrijding en

    • f. het verrichten van andere activiteiten die de deskundigheid van personen op het gebied van de brandweerzorg en rampenbestrijding of het functioneren van de organisaties waarvoor zij werkzaam zijn, bevorderen.

  • 4 De in het derde lid genoemde werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten en worden tegen kostendekkende tarieven verricht.

  • 5 De inkomsten van het instituut bestaan uit:

    • a. de kosten die het instituut bij de uitvoering van de in het tweede lid bedoelde taken en de in het derde lid bedoelde werkzaamheden bij derden in rekening brengt,

    • b. de bijdragen, bedoeld in artikel 18e, eerste lid, en

    • c. andere baten.

  • 6 Het instituut trekt geen gelden aan die dagelijks of op termijn opvorderbaar zijn. In afwijking van de eerste volzin is het het instituut toegestaan ter overbrugging van tijdelijke kastekorten bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht tijdelijke kredieten in rekening-courant op te nemen.

Artikel 18b

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Het instituut heeft een bestuur dat uit vijf leden bestaat, waaronder de voorzitter.

  • 2 De voorzitter en de overige leden van het bestuur worden bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. De Raad, bedoeld in artikel 18c, zevende lid, kan een aanbeveling doen voor de voordracht voor het koninklijk besluit tot benoeming.

  • 3 De leden van het bestuur hebben, behoudens tussentijds ontslag, zitting voor vier jaren. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd.

Artikel 18c

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Het bestuur heeft de algemene leiding over het instituut.

  • 2 Het bestuur benoemt een directeur, die de dagelijkse leiding over het instituut heeft.

  • 3 Het bestuur stelt bij reglement regels over de inrichting en werkwijze van het instituut en nadere regels over de taken en bevoegdheden van de directeur vast.

  • 4 Het bestuur stelt jaarlijks een begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, een meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven voor de daarop volgende vier kalenderjaren en de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven van het daaraan voorafgaande kalenderjaar vast. Deze behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 5 Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 6 Het bestuur stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 7 Het bestuur stelt bij reglement een Raad voor het Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding in, waarin vertegenwoordigers zitting hebben uit de kring van openbare lichamen en organisaties die een taak vervullen op het terrein van de brandweerzorg en rampenbestrijding. Het bestuur voert overleg met de Raad over aangelegenheden die betrekking hebben op het instituut in het algemeen en de opleidingen in het bijzonder. In het reglement, bedoeld in het derde lid, worden regels gegeven over de samenstelling, taak en werkwijze van de Raad alsmede over de wijze van benoeming van de leden van de Raad.

Artikel 18d

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Het personeel van het instituut is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet.

  • 2 De regels die op grond van artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet zijn vastgesteld voor de ambtenaren die bij een ministerie anders dan het Ministerie van Defensie zijn aangesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op de ambtenaren die in dienst van het instituut zijn. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden vastgesteld.

  • 3 In afwijking van de in het tweede lid bedoelde regels kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gegeven voor de ambtenaren die bij het instituut zijn aangesteld voor de duur van een opleiding als bedoeld in artikel 15, voor zover dit in verband met hun bijzondere positie noodzakelijk is.

Artikel 18e

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt het instituut jaarlijks uit ’s Rijks kas een bijdrage met het oog op de kosten van de uitvoering van de in artikel 18a, tweede lid, bedoelde taken. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan het instituut een tijdelijke bijdrage voor een bijzonder doel verstrekken.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van de aan het instituut toegekende taken.

Artikel 18f

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over:

    • a. de taken en bevoegdheden van het bestuur,

    • b. de openbaarheid van de vergaderingen van het bestuur, en

    • c. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de bijdragen, bedoeld in artikel 18e, eerste lid, worden verstrekt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de controle op de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beheer en de verantwoording daarover en op de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het gevoerde beleid van het bestuur.

Artikel 18g

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Er is een Nederlands bureau brandweerexamens dat rechtspersoonlijkheid bezit.

  • 2 Het bureau heeft tot taak:

    • a. te zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de afneming van een rijksexamen als bedoeld in artikel 15;

    • b. het afgeven van vrijstellingen en certificaten;

    • c. het vaststellen van de uitslag van een examen en het adviseren aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het afgeven van een diploma.

  • 3 Het bureau kan andere werkzaamheden verrichten dan die welke uit het tweede lid voortvloeien, voor zover het betreft:

    • a. het zorgen voor de ontwikkeling, de uitvoering, de organisatie en de afneming van andere examens op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding dan die welke in het tweede lid, onder a, zijn bedoeld, alsmede het afgeven van vrijstellingen, certificaten en diploma's;

    • b. het ontwikkelen, het in stand houden en het beschikbaar stellen van expertise met betrekking tot de examinering van opleidingen op het gebied van de brandweerzorg en de rampenbestrijding.

  • 4 De in het derde lid genoemde werkzaamheden mogen niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten en worden tegen kostendekkende tarieven verricht.

  • 5 Het bureau heeft een bestuur dat bestaat uit zeven leden, de voorzitter daaronder begrepen.

  • 6 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties benoemt, schorst en ontslaat de leden van het bestuur. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan een vertegenwoordiger benoemen die deelneemt aan de beraadslagingen van het bestuur.

  • 7 Het bestuur stelt bij reglement regels met betrekking tot de uitvoering, de organisatie en de afneming van een rijksexamen als bedoeld in artikel 15.

  • 8 Het bestuur verstrekt desgevraagd aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 9 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan beleidsregels vaststellen over de uitvoering van de aan het bureau toegekende taken.

  • 10 Het personeel van het bureau is ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, behoudens degenen met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten naar burgerlijk recht. Het bestuur stelt bij reglement regels met betrekking tot de onderwerpen, genoemd in artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Indien het bestuur, ondanks daartoe strekkende uitnodiging, nalatig blijft hieraan uitvoering te geven, stelt Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bedoeld reglement vast.

  • 11 De inkomsten van het bureau bestaan uit de kosten die het bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het tweede lid, en de werkzaamheden, bedoeld in het derde lid, bij derden in rekening brengt en andere baten.

  • 12 De begroting van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar, de meerjarenraming van de inkomsten en uitgaven en het jaarverslag van het voorafgaande kalenderjaar behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 13 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van het bureau, de taak, de samenstelling en de openbaarheid van de vergaderingen van het bestuur en de controle op het financieel beheer.

  • 14 Het bureau stelt jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tot taak:

    • a. het toetsen van de wijze waarop een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente, een lichaam dat bij gemeenschappelijke regeling is ingesteld dan wel een ander openbaar lichaam uitvoering geeft aan de taken met betrekking tot het voorkomen van, het voorbereiden op en het bestrijden van een brand, ongeval of ramp;

    • b. het verrichten van onderzoek naar aanleiding van een brand, ongeval of ramp, tenzij de Onderzoeksraad voor veiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, naar de brand, het ongeval of de ramp een onderzoek instelt.

  • 2 Een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente, een lichaam dat bij gemeenschappelijke regeling is ingesteld of een ander openbaar lichaam is desgevraagd verplicht de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren de inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs nodig hebben in verband met de uitvoering van een toets als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Een bestuursorgaan van één van de openbare lichamen, bedoeld in het tweede lid, of van het Rijk dan wel een ieder die werkzaam is bij een organisatie, een instelling, een inrichting die of een bedrijf dat betrokken is bij een brand, ongeval of ramp is desgevraagd verplicht de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren de inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs nodig hebben in verband met het verrichten van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 19a

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toetst, in overeenstemming met Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, periodiek de voorbereiding op de rampenbestrijding door de bestuursorganen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, en brengt in een multidisciplinaire rapportage aan de Tweede Kamer van de Staten-Generaal verslag uit van zijn bevindingen.

  • 2 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert de Tweede Kamer van de Staten-Generaal jaarlijks over de wijze waarop in het daarop volgende jaar uitvoering zal worden gegeven aan het eerste lid door toezending van een werkprogramma.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 De burgemeester, de commandant van de gemeentelijke brandweer, de commandant van de regionale brandweer en het door hen aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 19, tweede en derde lid, hebben vrije toegang tot alle plaatsen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm. Zij kunnen zich bij het binnentreden doen vergezellen van door hen aangewezen personen.

  • 2 De burgemeester, de commandant van de gemeentelijke brandweer, de commandant van de regionale brandweer en het door hen aangewezen ter plaatse dienstdoende personeel van de brandweer, alsmede de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 19, tweede en derde lid, zijn bevoegd alle benodigde uitrustingsstukken en hulpmiddelen op de plaatsen, bedoeld in het eerste lid, mee te nemen en daarvan op zodanige wijze gebruik te maken als zij voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk achten.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13 en 17 zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen ambtenaren. Zij kunnen tevens worden belast met het toezicht op de veiligheid en deugdelijkheid van brandweer- en reddingsmaterieel. Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening, bedoeld in artikel 12, zijn belast de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 1 Op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening en het bij of krachtens artikel 17, eerste lid, bepaalde kan als straf gesteld worden hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 3 In geval van overtreding van artikel 13, eerste lid, kan als bijkomende straf worden opgelegd gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.

  • 4 De feiten zijn overtredingen.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

  • 2 Onverminderd de eisen, gesteld krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 142, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan slechts als opsporingsambtenaar worden aangewezen degene die voldoet aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te stellen regels over de eisen van bekwaamheid.

  • 3 De opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

Deze wet kan worden aangehaald als Brandweerwet met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

B.

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

C.

[Regeling vervallen per 01-10-2010]

De onderdelen A en B treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 30 januari 1985

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

Van Amelsvoort

Uitgegeven de zesentwintigste februari 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes