Besluit overgangsmaatregelen v.j. en v.j.v. 1985

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-04-2004 en zichtdatum 21-04-2004.
Geldend van 01-08-1986 t/m heden

Besluit van 23 maart 1985, houdende overgangsmaatregelen bij de invoering van salarishoofdstukken per 1 april 1985 voor vormingsinstituten voor jeugdigen en voor jonge volwassenen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 6 februari 1985, nr. 149.397, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 61 en 63 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1967, 387) en op artikel 6 van de beschikking van 3 december 1981, kenmerk VO/OV/J-513.013, Nadere regeling VJV;

De Raad van State gehoord, advies van 21 maart 1985, nr. W.05.85.0084/11.5.11;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 22 maart 1985, nr. 149.606, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk A. Algemeen

Artikel A1. Begripsbepalingen

  • 2 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. "een vormingsinstituut":

      • 1. een instituut voor vormingswerk voor jeugdigen, als bedoeld in het Besluit vormingswerk voor jeugdigen (Stb. 1970, 357);

      • 2. een instituut voor vormingswerk voor jonge volwassenen dat gesubsidieerd wordt volgens de Rijksregeling subsidiëring vormingswerk leerplichtvrije jeugd 1964;

    • b. "belanghebbende": de directeur, de directeur/coördinator, de adjunct-directeur en de vormingsleider die op 31 maart 1985 aan een vormingsinstituut is verbonden en op 1 april 1985 als zodanig aan een vormingsinstituut verbonden blijft;

    • c. "schaalsalaris": een bedrag in een schaal dat behoort bij een normbetrekking.

Artikel A2. Uitsluiting

Het bepaalde in de overige artikelen van dit besluit is niet van toepassing ten aanzien van de belanghebbende wiens betrekking op zijn verzoek op 31 maart 1985 wordt beëindigd en die aansluitend wordt belast met een functie waarbij een maximumsalaris behoort, dat lager is dan het maximumsalaris dat behoort bij de functie die hem op grond van het bepaalde in artikel B1 is toebedeeld. De belanghebbende wordt in dat geval voor de toepassing van het bepaalde in de hoofdstukken I-P, I-Q of I-R van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel aangemerkt als belanghebbende die met ingang van 1 april 1985 in dienst treedt.

Artikel A3. Loonpeil

De aan de hand van dit besluit uit te voeren berekeningen geschieden op basis van het loonpeil dat geldt op 31 maart 1985.

Artikel A4. Verlof

Indien de belanghebbende op 31 maart 1985 verlof genoot volgens het bepaalde in een of meer van de hoofdstukken I-C, I-D of I-E dan wel een taakvermindering als bedoeld in hoofdstuk I-V van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel worden uitsluitend voor de toepassing van dit besluit dit verlof of deze taakvermindering alsmede de daarmee eventueel samenhangende vermindering van de bezoldiging buiten beschouwing gelaten.

Hoofdstuk B. Functies en inpassing per 1 april 1985

Artikel B1. Functietoedeling

  • 1 Aan de belanghebbende wordt per 1 april 1985 een functie toebedeeld volgens het bepaalde in de volgende leden.

  • 2 Als directeur of directeur/coördinator blijft benoemd degene die op 31 maart 1985 reeds als zodanig aan het vormingsinstituut was verbonden.

  • 3 Tot adjunct-directeur wordt benoemd de vormingsleider die op 31 maart 1985 reeds als adjunct-directeur was benoemd of aangewezen en die in het genot was van de adjunct-toelage als bedoeld in artikel I-S26 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals dat op 31 maart 1985 luidde.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op de belanghebbende voorzover hij op 31 maart 1985 is belast met de waarneming van een afwezige belanghebbende.

Artikel B2. Taakomvang per 1 april 1985

Voor de belanghebbende wordt met ingang van 1 april 1985 een taakomvang vastgesteld gelijk aan de taakomvang die voor hem op 31 maart 1985 gold, een en ander met inachtneming van de overige bepalingen van dit besluit.

Artikel B3. Salaire inpassing vormingsleider, directeur of directeur/coördinator per 1 april 1985

Artikel B4. Salaire inpassing adjunct-directeur

Voor de vormingsleider bedoeld in artikel BI, derde lid, die op 31 maart 1985 in dienst was van een vormingsinstituut als bedoeld in artikel A1, tweede lid, onder a1, en die:

  • a. op die datum was benoemd of aangewezen als adjunct-directeur en

  • b. op die datum in het genot was van de adjunct-toelage als bedoeld in artikel I-S26 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals dat op 31 maart 1985 luidde en

  • c. op 1 april 1985 als zodanig benoemd wordt, is het bepaalde in artikel B3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat tevens rekening wordt gehouden met het bedrag van de hem op 31 maart 1985 toekomende adjunct-toelage.

Artikel B5. Inpassing bij waarneming

Voor de belanghebbende, bedoeld in artikel B1, die op 31 maart 1985 en op 1 april 1985 belast is met de waarmening van een wegens ziekte of anderszins afwezige belanghebbende en wiens ambtelijk inkomen op 31 maart 1985 anders dan uitsluitend door wijziging van zijn taakomvang hoger was dan het ambtelijk inkomen zonder de waarneming, wordt tevens een inpassing toegepast als bedoeld in artikel B3 dan wel B4 met inbegrip van de hem op 31 maart 1985 toekomende beloning voor de waarneming.

Artikel B6. Inpassing boven het maximumsalaris

Indien het salaris van de belanghebbende bij een normbetrekking op 31 maart 1985, berekend volgens het bepaalde in artikel B3 of B4 hoger is dan het maximum van de bij zijn functie behorende maximumschaal, geschiedt de inpassing op een schaalsalaris dat zo dicht mogelijk ligt bij en tenminste gelijk is aan zijn salaris bij een normbetrekking op 31 maart 1985 en wel in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger is dan dat salaris bij een normbetrekking.

Artikel B7. Roosterwijziging

Met ingang van 1 april 1985 worden geen roosterwijzigingen ingevoerd welke uitsluitend zouden zijn veroorzaakt door de inwerkingtreding van dit besluit en de invoering van de salarishoofdstukken in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel op die datum.

Hoofdstuk C. 15-Jaarsgarantie vanaf 1 april 1985

Artikel C1. Vaststelling salarisuitzicht

  • 2 Met de belanghebbende bedoeld in het eerste lid wordt, voorzover het bepaalde in artikel C7 zulks aangeeft, gelijkgesteld degene die op 31 maart 1985 een ontslaguitkering genoot.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde uitzicht wordt uitgedrukt in het nummer van de schaal en het salarisnummer binnen die schaal waarbij het bedrag, waarop uitzicht wordt gegeven, is vermeld.

  • 4 Het in het derde lid bedoelde bedrag is een schaalsalaris, dat zo dicht mogelijk ligt bij het ingevolge dit hoofdstuk vast te stellen bedrag bij een normbetrekking, in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger dan het bedrag waarop uitzicht wordt gegeven; indien het laatstbedoelde bedrag op gelijke afstand ligt tot twee bedragen in die laagste schaal, wordt het schaalsalaris vastgesteld op het naast-hogere bedrag.

Artikel C2. Vaststelling salarisuitzicht zittende vormingsleider

  • 1 Voor de vormingsleider bedoeld in artikel B1, vierde lid die op 31 maart 1985 als garantie aanspraak had op bezoldiging volgens schaal II bij een leeftijd van 48 jaar tot en met 57 jaar, wordt een uitzicht als bedoeld in artikel C1 vastgesteld als is aangegeven in onderstaand schema.

    Kolom A

     

    Kolom B

     

    op 31-3-1985 salaris volgens schaal 11 maximum salaris op of na 1-4-1985

     

    salaire leeftijd in jaren

    volgens schaal

    bij salarisnummer

     

    37

    10

    10

     

    38

    10

    11

     

    39

    10

    11

     

    40

    10

    12

     

    41

    10

    12

     

    42 of ouder

    11

    6

Artikel C3. Vaststelling salarisuitzicht zittende adjunct-directeur

Naast het bepaalde in artikel C2 wordt ten behoeve van de vormingsleider bedoeld in artikel BI, derde lid, die op 31 maart 1985 was benoemd of aangewezen als adjunct-directeur en die op die datum in het genot was van de adjunct-toelage op grond van het bepaalde in artikel I-S26 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals dat op 31 maart 1985 luidde, en die op 1 april 1985 wordt benoemd tot adjunct-directeur, wordt een uitzicht bepaald op het salaris dat volgens het bepaalde in artikel C1 zou worden vastgesteld volgens de schaal of de garantieschaal die op 31 maart 1985 voor de vaststelling van zijn salaris in aanmerking werd genomen, verhoogd met het bedrag van de vorenbedoelde adjunct-toelage.

Artikel C4. Garantie zittende directeur

  • 1 De belanghebbende bedoeld in artikel B1, tweede lid, behoudt uitzicht op bezoldiging volgens het bepaalde in artikel C1, berekend volgens de schaal of de garantieschaal die voor hem op 31 maart 1985 gold.

  • 2 Indien de directeur of de directeur/coördinator op 31 maart 1985 tevens was benoemd in de functie van vormingsleider en hij op 1 april 1985 wordt benoemd in een functie waarvoor op grond van het bepaalde in artikel I-P3, derde lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel een functieniveau wordt vastgesteld, behoudt hij naast het uitzicht berekend op grond van artikel C2 een uitzicht op bezoldiging volgens het salaris dat voor hem gegolden zou hebben volgens het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zoals dat op 31 maart 1985 luidde, voorzover dat uitzicht hoger is dan het maximumsalarisbedrag dat bij zijn functieniveau behoort.

Artikel C5. Minimumuitzicht

Voor de belanghebbende voor wie volgens het bepaalde in de artikelen C1, C2, C3 en C4 een uitzicht zou moeten worden vastgesteld dat lager is dan het schaalsalaris dat voor hem per 1 april 1985 met toepassing van het bepaalde in hoofdstuk B is berekend, wordt het uitzicht vastgesteld op het laatstbedoelde niveau.

Artikel C6. Afgifte verklaring

De belanghebbende ontvangt binnen twee jaar na 1 april 1985, doch uiterlijk op de datum waarop hij wordt ontslagen, een door het bevoegd gezag bij de inpassing opgestelde en door of namens Onze minister gewaarmerkte verklaring waarin het volgens dit hoofdstuk vastgestelde uitzicht gedetailleerd is aangegeven. De hier bedoelde verklaring wordt slechts eenmaal verstrekt.

Artikel C7. Uitkeringsgenietenden

  • 1 Voor degene die op 31 maart 1985 in het genot was van een ontslaguitkering als bedoeld in hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel dan wel een uitkering ingevolge het Besluit van 4 december 1979, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Werkloosheidswet (Stb. 1979, 769), wordt een uitzicht vastgesteld indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a). het ontslag terzake waarvan hij een ontslaguitkering geniet is hem verleend op of na 1 augustus 1983;

    • b). het ontslag is verleend uit een betrekking als directeur, directeur/coördinator, adjunct-directeur of vormingsleider bij een vormingsinstituut als bedoeld in artikel AI, tweede lid, onder a;

    • c). de desbetreffende aanspraak op een ontslaguitkering is na de dag waarop het recht daarop is ingegaan zonder wezenlijke onderbreking blijven bestaan, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een wezenlijke onderbreking wordt aangemerkt.

    Het uitzicht wordt vastgesteld op de wijze als in artikel C2 eerste lid is aangegeven waarbij in plaats van het in kolom A van dat artikellid vermelde salaris op 31 maart 1985 wordt gelezen: het salaris volgens de schaal en de salarisleeftijd op basis waarvan de desbetreffende ontslaguitkering is berekend.

  • 2 Ten aanzien van degene die op 31 maart 1985 als directeur, directeur/coördinator, adjunct-directeur of vormingsleider in dienst was bij een vormingsinsituut en aan wie met ingang van 1 april 1985 terzake van ontslag uit die betrekking een uitkering als bedoeld in hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel dan wel een uitkering ingevolge het Besluit van 4 december 1979, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Werkloosheidswet (Stb. 1979, 769) is toegekend, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel C6 wordt de verklaring, bedoeld in dit hoofdstuk afgegeven door Onze minister.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 23 maart 1985

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen a.i.,

L. C. Brinkman

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Rietkerk

Uitgegeven de achtentwintigste maart 1985

De Minister van Justitie a.i.,

Rietkerk

Bijlage 1

VERKLARING V.J. EN V.J.V.

als bedoeld in het Besluit overgangsmaatregelen v.j. en v.j.v. 1985

het bevoegd gezag van:

(instituut):

(adres):

(plaats):

verklaart dat:

(naam):

(voornamen):

(geboortedatum):

op 31 maart 1985 als (functie): in dienst is van vorengenoemd instituut en dat voor hem/haar, op grond van de bepalingen van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel en het Besluit overgangsmaatregelen v.j. en v.j.v. 1985, op die datum voor de berekening van het salaris (mede) in aanmerking werd genomen, de schaal ....

Met toepassing van hoofdstuk C van het Besluit overgangsmaatregelen v.j. en v.j.v. 1985 is voor bovengenoemde belanghebbende een 15-jaars-uitzicht vastgesteld op vaststelling van het salaris volgens schaal ... bij salarisnummer ....

Datum: 19 Handtekening bevoegd gezag:

Goedgekeurd: 19

Minister van Onderwijs en Wetenschappen, namens deze,

ZORGVULDIG BEWAREN

Deze verklaring wordt slechts éénmaal afgegeven. Duplicaten worden niet verstrekt.

Vervalgronden:

De verklaring kan haar geldigheid verliezen:

  • - zodra de belanghebbende gedurende een periode van meer dan twee maanden niet werkzaam is geweest bij het voortgezet onderwijs 1;

  • - met ingang van de datum waarop de aan de ommezijde vermelde vormingsleider een functie bij het vormingswerk aanvaardt als directeur, directeur/coördinator of adjunct-directeur;

  • - met ingang van de datum waarop de belanghebbende ontslag neemt uit zijn betrekking bij het vormingswerk en een functie bij het vormingswerk aanvaardt waarbij een lagere maximumschaal behoort dan bij de functie waaruit hij ontslag heeft genomen;

en voorts, voor directieleden:

  • - met ingang van de datum waarop de (adjunct-)directeur of directeur/coördinator een functie als (adjunct-)directeur of directeur/

  • - coördinator bij het vormingswerk aanvaardt waarbij een lagere maximumschaal behoort dan bij de functie waaruit hij is ontslagen;

  • - met ingang van de datum waarop de aan de ommezijde vermelde adjunct-directeur een functie als directeur bij het vormingswerk aanvaardt.

Voor gedetailleerde informatie:

Zie de artikelen V-P1, V-Q701, V-Q702 en V-R702 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

  1. Een periode waarin een ontslaguitkering wordt genoten volgens hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan wel, voor wat betreft de vormingsleider aan een instituut voor jonge volwassenen, een uitkering ingevolge het Besluit van 4 december 1979, houdende vastelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Werkloosheidswet (Stb. 1979, 769) wordt niet alsonderbreking van het dienstverband aangemerkt. ^ [1]