Wet inzake spaarbewijzen

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010.
Geldend van 01-01-2005 t/m heden

Wet van 21 mei 1985, houdende regelen inzake niet op naam gestelde spaarbewijzen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te geven met betrekking tot de uitgifte, de verhandeling en de uitbetaling van niet op naam gestelde spaarbewijzen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

  • a. spaarbewijzen: waardepapieren aan toonder, welke een nominale vordering op de uitgevende instelling inhouden en waarbij de rente niet gedurende de looptijd opeisbaar wordt;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • c. de Bank: De Nederlandsche Bank N.V.;

  • d. representatieve organisatie: een organisatie, die met betrekking tot de uitvoering van deze wet door Onze Minister, de Bank gehoord, als representatieve organisatie voor een groep van ondernemingen en instellingen is aangewezen.

Artikel 2

  • 1 Indien de Bank met de representatieve organisaties overeenstemming bereikt over de invoering van een regeling omtrent de uitgifte, de verhandeling en de uitbetaling tegen inlevering van spaarbewijzen, kunnen Wij deze regeling algemeen verbindend verklaren ten aanzien van de ondernemingen en instellingen, die spaarbewijzen uitgeven.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van uitvoeren van een algemeen verbindend verklaarde regeling.

  • 3 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid treedt niet eerder in werking dan een maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 3

  • 1 Voor de duur dat een regeling als bedoeld in artikel 2 van kracht is, geldt het in de volgende leden bepaalde.

  • 2 Overdracht en aanvaarding van spaarbewijzen is verboden tenzij door tussenkomst van een lid van de Vereniging voor de Effectenhandel dan wel de onderneming of instelling die de spaarbewijzen heeft uitgegeven.

  • 3 Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing op overdracht en aanvaarding van spaarbewijzen indien de overdracht en aanvaarding geschieden door natuurlijke personen anders dan in de uitoefening van hun beroep of bedrijf.

Artikel 3a

De onderneming of instelling die bedrijfsmatig een spaarbewijs uitgeeft of een uitbetaling doet tegen inlevering van een spaarbewijs onderscheidenlijk degene die tussenkomst verleent bij de overdracht en aanvaarding van een spaarbewijs, stelt bij deze handeling de identiteit van de tegenpartij onderscheidenlijk van degene die het spaarbewijs overdraagt en van degene die het spaarbewijs aanvaardt, vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en neemt de aard en het nummer daarvan alsmede een duidelijke omschrijving van het aantal, de soort en de onderscheiden nummers van de betrokken spaarbewijzen op in de administratie.

Artikel 4

Handelen in strijd met een op grond van artikel 2 algemeen verbindend verklaarde regeling of de krachtens artikel 2, tweede lid, gegeven nadere regels is een strafbaar feit.

Artikel 6

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a. waardepapieren, uitgegeven door publiekrechtelijke lichamen;

  • b. waardepapieren die zijn uitgegeven op een tijdstip, waarop een regeling als bedoeld in artikel 2 niet van kracht is.

Artikel 7

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet inzake spaarbewijzen.

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 mei 1985

Beatrix

De Minister van Financiën,

O. Ruding

De Staatssecretaris van Financiën,

H. E. Koning

Uitgegeven de elfde juni 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes