Besluit overgangsmaatregelen b.o. 1985

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 01-08-1985 t/m heden

Besluit van 7 juni 1985, houdende overgangsmaatregelen bij de invoering van salarishoofdstukken per 1 augustus 1985 voor scholen voor basisonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 6 februari 1985, nr. 149.396, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Gelet op artikel 20, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1981, 468);

De Raad van State gehoord, advies van 21 maart 1985, nr. W05.85.0083/10.5.11;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen van 5 juni 1985, nr. 149.731, Directie Arbeidsvoorwaardenbeleid, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk A. Algemeen

Artikel A1. Begripsbepalingen

  • 2 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. Wet: de Wet op het basisondewijs (Stb. 1981, 468);

    • b. Rechtspositiebesluit KO/LO: het Rechtspositiebesluit KO/LO (Stb. 1978, 228) zoals dat luidde op 31 juli 1985;

    • c. school: een school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet;

    • d. lagere school: een school voor gewoon lager onderwijs als bedoeld in de Lager-onderwijswet 1920 (Stb. 778) zoals die luidde op 31 juli 1985 of een school als bedoeld in het Besluit buitengewoon onderwijs 1967 (Stb. 1978, 582), artikel 2, tweede lid, zoals dat luidde op 31 juli 1985;

    • e. kleuterschool: een school als bedoeld in de Kleuteronderwijswet (Stb. 1955, 558) zoals die luidde op 31 juli 1985;

    • f. belanghebbende: degene die op 31 juli 1985 in dienst was als hoofdleidster of leidster bij een kleuterschool of als hoofd, onderwijzer of vakonderwijzer bij een lagere school of experimentele basisschool;

    • g. schaalsalaris: een bedrag in een schaal dat behoort bij een normbetrekking.

Artikel A2. Scholen of afdelingen voor woonwagenkinderen

  • 1 Ten aanzien van de belanghebbende die op 31 juli 1985 verbonden was aan een school als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, dan wel een afdeling voor woonwagenkinderen als bedoeld in artikel 169 van het Besluit buitengewoon onderwijs 1967 zoals dat op 31 juli 1985 luidde, is het bepaalde in het Besluit overgangsmaatregelen s.o. 1985 van overeenkomstige toepassing.

Artikel A3. Loonpeil

De aan de hand van dit besluit uit te voeren berekeningen geschieden op basis van het loonpeil dat geldt op 31 juli 1985.

Artikel A4. Verlof

Indien de belanghebbende op 31 juli 1985 verlof genoot volgens het bepaalde in een of meer van de hoofdstukken I-C, I-D of I-E dan wel een taakvermindering als bedoeld in hoofdstuk I-U van het Rechtspositiebesluit KO/LO worden uitsluitend voor de toepassing van dit besluit dit verlof of deze taakvermindering alsmede de daarmee eventueel samenhangende vermindering van de bezoldiging buiten beschouwing gelaten.

Artikel A5. Anticumulatie

Ten aanzien van de belanghebbende op wiens verzoek op 31 juli 1985 in verband met andere door hem genoten inkomsten een anticumulatie als bedoeld in het Rechtspositiebesluit KO/LO werd toegepast, wordt die anticumulatie voor de toepassing van het bepaalde in dit besluit buiten beschouwing gelaten.

Artikel A6. Overgangsrecht tweehoofdige schoolleiding

De beperking van de mogelijkheid voor het bevoegd gezag twee directeursfuncties te doen vervullen als aangegeven in artikel I-Q208, vierde lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel geldt op 1 augustus 1985 niet ten aanzien van een basisschool waaraan met ingang van die datum een directeur wordt benoemd die op 31 juli 1985 als hoofd van een lagere school een salaris genoot dat gelijk is aan of hoger dan het voor hem in artikel I-Q208, tweede en derde lid, bij de aldaar vermelde leerlingenaantallen aangegeven maximumsalaris.

Hoofdstuk B. Functies en inpassing per 1 augustus 1985

Artikel B1. Weektaakomvang

  • 1 De weektaakomvang met ingang van 1 augustus 1985 bedraagt 40 uur voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 een salaris ontving dat werd berekend naar een normbetrekking.

  • 2 De weektaakomvang met ingang van 1 augustus 1985 van de belanghebbende die op 31 juli 1985 niet in een normbetrekking als bedoeld in het Rechtspositiebesluit KO/LO was aangesteld, wordt vastgesteld als volgt:

    • a. indien de aanstelling vóór 1 augustus 1985 was uitgedrukt in een aantal uren: het getal voor de letter x in de breuk genoemd in artikel I-P21 dan wel artikel I-R17 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.

    • b. indien de aanstelling vóór 1 augustus 1985 was uitgedrukt in een aantal schooltijden: het totaal van het aantal uren gedurende welke leerlingen in de school aanwezig zijn voor onderwijs gedurende de schooltijden waarin de belanghebbende dienst verricht als getal voor de letter x in de breuk genoemd in artikel I-P21 dan wel artikel I-R17 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.

    één en ander vermenigvuldigd met 40/26 indien de belanghebbende op 31 juli 1985 verbonden was aan een lagere school of een afdeling voor lager onderwijs van een experimentele basisschool dan wel met 40/22 indien de belanghebbende op 31 juli 1985 verbonden was aan een kleuterschool of een kleuterafdeling van een experimentele basisschool. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op veelvouden van een kwartier.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en het tweede lid is niet van toepassing indien voor de belanghebbende:

    • a. op grond van de formatieregeling zoals die op 31 juli 1985 luidde met ingang van 1 augustus 1985 een weektaakomvang zou moeten worden vastgesteld die kleiner is dan op 31 juli 1985 voor hem gold, in welk geval de nieuwe weektaakomvang overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid wordt omgerekend naar een weektaakomvang per 1 augustus 1985;

    • b. op grond van de formatieregeling zoals die op 1 augustus 1985 luidt, een grotere weektaakomvang kan worden toegekend dan na toepassing van het bepaalde in het tweede lid voor hem is berekend, in welk geval de weektaakomvang met ingang van 1 augustus 1985 wordt bepaald op die welke voor hem beschikbaar is.

    Onder formatieregeling, bedoeld onder a, worden mede begrepen de regelingen ten behoeve van taakrealisatie schoolleiding, onderwijsstimulering en culturele minderheden.

Artikel B2. Inpassing per 1 augustus 1985

  • 1 Voor de belanghebbende wordt op 1 augustus 1985 een schaalsalaris vastgesteld in het carrièrepatroon van de functie waarin hij wordt benoemd volgens het bepaalde in hoofdstuk I-Q dan wel hoofdstuk I-R van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dat zo dicht mogelijk ligt bij en tenminste gelijk is aan het salaris bij een normbetrekking dat voor hem op 31 juli 1985 gold.

  • 2 Het salaris bij een normbetrekking, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van het feitelijke salaris volgens de schaal die voor de belanghebbende op 31 juli 1985 voor de salarisberekening in aanmerking werd genomen,

    • a. in voorkomend geval verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel I-P8, derde lid, dan wel artikel I-R6, derde lid, van het Rechtspositiebesluit KO/LO;

    • b. indien de belanghebbende op 31 juli 1985 daarop aanspraak had, verhoogd met:

      • 1. de salarisverhoging bedoeld in een der artikelen I-P8a, I-Q3 en IV-Q7, van het Rechtspositiebesluit KO/LO;

      • 2. de toelage bedoeld in artikel I-P9 dan wel artikel I-R7 van het Rechtspositiebesluit KO/LO dan wel

      • 3. de toelage bedoeld in artikel I-P10 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.

    Het bedrag van het evenbedoeld feitelijk salaris, eventueel verminderd met het bedrag van de salarisvermindering bedoeld onder a en eventueel verhoogd met de salarisverhogingen en de toelagen bedoeld onder b, wordt zonodig omgerekend naar een bedrag bij een normbetrekking door vermenigvuldiging met 26/x indien de belanghebbende op 31 juli 1985 verbonden was aan een lagere school of een afdeling voor lager onderwijs van een experimentele basisschool dan wel met 22/x indien de belanghebbende op 31 juli 1985 verbonden was aan een kleuterschool of een kleuterafdeling van een experimentele basisschool, waarbij x is het voor de belanghebbende op 31 juli 1985 geldende getal voor de letter x in de breuk genoemd in artikel I-P21 dan wel artikel I-R17 van het Rechtspositiebesluit KO/LO, waarna de aldus verkregen uitkomst nog wordt verhoogd met de toelage bedoeld in artikel I-U7 van het Rechtspositiebesluit KO/LO indien de belanghebbende op 31 juli 1985 daarop aanspraak had.

  • 3 Indien het salaris van een belanghebbende bij een normbetrekking op 31 juli 1985, berekend volgens het bepaalde in het tweede lid, hoger is dan het maximum van de bij zijn functie behorende maximumschaal per 1 augustus 1985, geschiedt de inpassing op een schaalsalaris dat zo dicht mogelijk ligt bij en ten minste gelijk is aan zijn salaris bij een normbetrekking op 31 juli 1985 en wel in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger is dan dat salaris bij een normbetrekking.

  • 4 Voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst was als hoofdleidster van een kleuterschool en die op 31 juli 1985 in het bezit was van de akte van bekwaamheid als hoofdleidster en het diploma van de applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer, geschiedt de inpassing op het bedrag gelegen onmiddellijk boven het schaalsalaris, vastgesteld volgens het bepaalde in het eerste tot en met derde lid. Indien het ingevolge het eerste lid vastgestelde schaalsalaris gelijk is aan het maximum van de bij zijn functie behorende maximumschaal per 1 augustus 1985, geschiedt voor de in de eerste volzin bedoelde belanghebbende de inpassing op het naasthogere schaalsalaris en wel in de laagste schaal waarvan het maximum hoger is dan het ingevolge het eerste lid vastgestelde schaalsalaris.

Artikel B3. Salarisverschil juli/augustus 1985

  • 1 Indien voor de belanghebbende per 1 augustus 1985 een lager salaris zou moeten worden vastgesteld dan het bedrag van zijn bezoldiging per 31 juli 1985, vastgesteld op grond van het bepaalde in artikel B2, tweede lid, en dit verschil uitsluitend is veroorzaakt door de toepassing van het bepaalde in artikel B1, tweede lid, en artikel B2, worden hem voor de vaststelling van zijn salaris zoveel kwartieren extra taakomvang toebedeeld als nodig is om te bereiken dat het salaris vanaf 1 augustus 1985 zo dicht mogelijk ligt bij doch ten minste gelijk is aan het bedrag van zijn bezoldiging dat voor hem per 31 juli 1985 gold.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde extra taakomvang wordt afzonderlijk in de akte van benoeming vermeld, dient uitsluitend voor de berekening van het salaris en behoort overigens niet tot de weektaak waarin de belanghebbende is benoemd.

  • 3 Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing voor de belanghebbende voor wie een weektaakomvang per 1 augustus 1985 is vastgesteld met toepassing van het bepaalde in artikel B1, derde lid.

Artikel B4. Inpassing bij meerdere schalen

  • 1 Voor de belanghebbende voor wie op 31 juli 1985 bij één lagere school of bij een experimentele basisschool een salaris wordt vastgesteld dat is berekend aan de hand van verschillende schalen, wordt een weektaakomvang per 1 augustus 1985 vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel B1 voor het totaal van het aantal uren waarnaar zijn salaris op 31 juli 1985 werd berekend.

  • 2 Voor de vaststelling van het salaris bij een normbetrekking, bedoeld in artikel B2, tweede lid, wordt voor de in het eerste lid bedoelde belanghebbende het totaal van het salaris op 31 juli 1985 omgerekend naar een bedrag bij normbetrekking door vermenigvuldiging met 26 en deling door het totaal van het aantal uren dat op 31 juli 1985 voor de berekening van zijn salaris in aanmerking werd genomen; het bepaalde in artikel B2, eerste, derde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel B5. Inpassing bij waarneming

Voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 belast is met de waarneming van een wegens ziekte of anderszins afwezige hoofd, onderwijzer, hoofdleidster of leidster en op 1 augustus 1985 belast is met de waarneming van een wegens ziekte of anderszins afwezige directeur of leraar en wiens ambtelijk inkomen op 31 juli 1985 anders dan uitsluitend door wijziging van zijn taakomvang hoger is dan het ambtelijk inkomen zonder de waarneming, wordt tevens een inpassing toegepast als bedoeld in artikel B2 met inbegrip van de hem op 31 juli 1985 toegekende toelage, bedoeld in artikel I-P26 dan wel artikel I-R22 van het Rechtspositiebesluit KO/LO.

Hoofdstuk C. Salarisgarantie vanaf 1 augustus 1985

Artikel C1. Vaststelling salarisuitzicht

  • 1 Met inachtneming van het bepaalde in artikel C3 en de artikelen V-P1, V-Q201, V-Q202 en V-R201 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst was van een lagere school of een experimentele basisschool als hoofd een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 vastgesteld volgens het maximum schaalsalaris van de schaal die voor hem op 31 juli 1985 volgens het Rechtspositiebesluit KO/LO van toepassing was, verminderd met het bedrag bedoeld in artikel I-P8, derde lid, van het Rechtspositiebesluit KO/LO indien het bepaalde in dit lid voor hem op 31 juli 1985 van toepassing was, en verhoogd met de salarisverhoging bedoeld in de artikelen I-P8a, I-Q3, tweede lid en IV-Q7, tweede lid van het Rechtspositiebesluit KO/LO indien daarop aanspraak bestond op 31 juli 1985.

  • 2 Indien het in het eerste lid bedoelde hoofd op 31 juli 1985 in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel I-P9 van het Rechtspositiebesluit KO/LO en hij:

    • a. op die datum 47 jaar of ouder is: wordt het volgens het eerste lid vastgestelde maximum schaalsalaris verhoogd met het bedrag van evenbedoelde toelage;

    • b. op die datum 46 jaar is: wordt het volgens het eerste lid vastgestelde maximumsalaris verhoogd met de helft van het bedrag van evenbedoelde toelage.

  • 3 Met inachtneming van het bepaalde in artikel C3 en de artikelen V-P1, V-Q201, V-Q202 en V-R201 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst was van een lagere school of een experimentele basisschool als adjunct-hoofd met aanspraak op de toelage adjunct-hoofd, een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 vastgesteld volgens het maximum schaalsalaris van de schaal die voor hem op 31 juli 1985 volgens het Rechtspositiebesluit KO/LO van toepassing was, vermeerderd met de toelage bedoeld in artikel I-P10 en de salarisverhoging bedoeld in de artikelen I-Q3, eerste lid en IV-Q7, eerste lid van het Rechtspositiebesluit KO/LO indien daarop aanspraak bestond op 31 juli 1985.

  • 4 Met inachtneming van het bepaalde in artikel C3 en de artikelen V-P1, V-Q201, V-Q202 en V-R201 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst was van een lagere school als onderwijzer, een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 vastgesteld volgens het maximum schaalsalaris van de schaal die voor hem op 31 juli 1985 volgens het Rechtspositiebesluit KO/LO van toepassing was, vermeerderd met de salarisverhoging bedoeld in de artikelen I-Q3, eerste lid, en IV-Q7, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit KO/LO indien daarop aanspraak bestond op 31 juli 1985.

  • 5 Met inachtneming van het bepaalde in artikel C3 en de artikelen V-P1, V-Q201, V-Q202 en V-R201 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wordt voor de belanghebbende die op 31 juli 1985 in dienst was van een lagere school of een experimentele basisschool als vakonderwijzer een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 vastgesteld volgens het schaalsalaris dat voor hem op 1 augustus 2000 zou hebben gegolden in de functie die hij op 31 juli 1985 vervulde volgens de bepalingen van het Rechtspositiebesluit KO/LO, voor zover dat schaalsalaris hoger zou zijn dan het hoogste bedrag in schaal 9.

  • 6 Het in het eerste, derde, vierde en vijfde lid bedoelde uitzicht wordt uitgedrukt in het nummer van de schaal en het salarisnummer binnen die schaal waarbij het bedrag waarop uitzicht wordt gegeven, is vermeld.

  • 7 Het in het zesde lid bedoelde bedrag is een schaalsalaris, dat zo dicht mogelijk ligt bij het ingevolge dit hoofdstuk vast te stellen bedrag bij een normbetrekking op 31 juli 1985, in de laagste schaal waarvan het maximum gelijk is aan of hoger dan het bedrag waarop uitzicht wordt gegeven; indien het laatstbedoelde bedrag op gelijke afstand ligt tot twee bedragen in de laagste schaal, wordt het schaalsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag.

  • 8 Met de belanghebbende bedoeld in het eerste, derde, vierde en vijfde lid wordt, voor zover het bepaalde in artikel C5 zulks aangeeft, gelijkgesteld degene die op 31 juli 1985 een ontslaguitkering genoot.

Artikel C2. Schaalkeuze voor bepaling uitzicht

Voor de belanghebbende voor wie op 31 juli 1985 bij één lagere school of bij één experimentele basisschool het salaris werd berekend aan de hand van verschillende schalen, wordt voor de toepassing van het bepaalde in artikel C1 de hoogste voor hem op 31 juli 1985 van toepassing zijnde schaal in aanmerking genomen.

Artikel C3. Minimum uitzicht

Voor de belanghebbende, voor wie volgens het bepaalde in artikel C1 een uitzicht zou moeten worden vastgesteld dat lager is dan het schaalsalaris dat voor hem per 1 augustus 1985 met toepassing van het bepaalde in hoofdstuk B is berekend, wordt het uitzicht vastgesteld op het laatstbedoelde niveau.

Artikel C4. Afgifte verklaring

  • 1 De belanghebbende ontvangt binnen twee jaar na 1 augustus 1985, doch uiterlijk op de datum waarop hij wordt ontslagen, een door het bevoegd gezag opgestelde en door Onze minister gewaarmerkte verklaring waarin het volgens dit hoofdstuk vastgestelde uitzicht gedetailleerd is aangegeven. De hier bedoelde verklaring wordt slechts eenmaal verstrekt.

  • 2 De belanghebbende die op 1 augustus 1985 in dienst is van een ander bevoegd gezag dan op 31 juli 1985, ontvangt de in het eerste lid bedoelde verklaring van het bevoegd gezag waarbij hij op 31 juli 1985 in dienst was.

Artikel C5. Uitkeringsgenietenden

  • 1 Voor degene die op 31 juli 1985 in het genot was van een ontslaguitkering als bedoeld in hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit KO/LO, wordt een uitzicht vastgesteld indien hij voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. het ontslag terzake waarvan hij een ontslaguitkering geniet is hem verleend op of na 1 augustus 1983;

    • b. het ontslag is verleend uit een betrekking als hoofdleidster of leidster bij een kleuterschool of als hoofd, onderwijzer of vakonderwijzer bij een lagere school of experimentele basisschool;

    • c. de desbetreffende aanspraak op een ontslaguitkering is na de dag waarop het recht daarop is ingegaan zonder wezenlijke onderbreking blijven bestaan, waarbij een onderbreking van twee maanden of minder niet als een wezenlijke onderbreking wordt aangemerkt.

    Het uitzicht wordt vastgesteld op de wijze als in artikel C1 is aangegeven waarbij een uitzicht op salarisvaststelling na 31 juli 1985 wordt vastgesteld volgens het maximum schaalsalaris van de schaal die voor hem gold in de betrekking waaruit het desbetreffende ontslag is verleend. Voor degene aan wie ontslag is verleend uit een betrekking als vakonderwijzer wordt een uitzicht op salarisvasstelling na 31 juli 1985 vastgesteld volgens het schaalsalaris dat voor hem zou hebben gegolden volgens de bepalingen van het Rechtspositiebesluit KO/LO over 15 jaar na de datum waarop het desbetreffende ontslag is verleend.

  • 2 Ten aanzien van degene die op 31 juli 1985 als hoofdleidster of leidster bij een kleuterschool of als hoofd, onderwijzer of vakonderwijzer in dienst was bij een lagere school of experimentele basisschool en aan wie met ingang van 1 augustus 1985 terzake van ontslag uit die betrekking een uitkering als bedoeld in hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel is toegekend, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in artikel C4 wordt de verklaring, bedoeld in dit artikel afgegeven door Onze minister. Het bepaalde in artikel C4 is overigens van overeenkomstige toepassing.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 7 juni 1985

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

W. J. Deetman

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Rietkerk

Uitgegeven de vijfentwintigste juni 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Bijlage 1. Verklaring B.O.

als bedoeld in het Besluit overgangsmaatregelen b.o. 1985

het bevoegd gezag van:

(school):

(adres):

(plaats):

verklaart dat:

(naam):

(voornamen):

(geboortedatum):

(plaats):

op 31 juli 1985 als (functie): in dienst is van vorengenoemde school dat voor hem/haar, op grond van de bepalingen van het Rechtspositiebesluit KO/LO en het Besluit overgangsmaatregelen b.o. 1985, op die datum voor de berekening van het salaris (mede) in aanmerking werd genomen, de schaal:

Met toepassing van hoofdstuk C van het Besluit overgangsmaatregelen b.o. 1985 is voor bovengenoemde belanghebbende een uitzicht vastgesteld op vaststelling van het salaris volgens schaal:

bij salarisnummer:

Datum: 19 Handtekening bevoegd gezag:

Goedgekeurd: 19

Minister van Onderwijs en Wetenschappen, namens deze, Zorgvuldig bewaren

Deze verklaring wordt slechts eenmaal afgegeven.

Duplicaten worden niet verstrekt.

Vervalgronden

De verklaring kan haar geldigheid verliezen:

  • - zodra de belanghebbende gedurende een periode van meer dan twee maanden niet werkzaam is geweest bij het basisonderwijs 1;

  • - met ingang van de datum waarop de belanghebbende ontslag neemt uit zijn betrekking bij het basisonderwijs en een functie bij het basisonderwijs aanvaardt waarbij een lagere maximumschaal behoort dan bij de functie waarin hij op 1 augustus 1985 is benoemd;

en voorts, voor directeuren:

  • - met ingang van de datum waarop de directeur een functie als adjunct-directeur of leraar bij het basisonderwijs aanvaardt;

    en voorts, voor adjunct-directeuren:

  • - met ingang van de datum waarrop de adjunct-directeur een functie als leraar bij het basisonderwijs aanvaardt;

  • - met ingang van de datum waarop de adjunct-directeur een functie als directeur bij het basisonderwijs aanvaardt, tenzij hij op 31 juli 1985 in dienst was als hoofd van een lagere school of een experimentele basisschool;

    en voorts, voor leraren:

  • - met ingang van de datum waarop de leraar een functie als adjunct-directeur of directeur bij het basisonderwijs aanvaardt, tenzij hij op 31 juli 1985 in dienst was als resp. adjunct-hoofd of hoofd van een lagere school of een experimentele basisschool.

Voor gedetailleerde informatie:

Zie de artikelen V-P1, V-Q201, V-Q202 en V-R201 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.1

  1. Een periode waarin een ontslaguitkering wordt genoten volgens hoofdstuk I-H van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, wordt niet als onderbreking van het dienstverband aangemerkt. ^ [1]