Belanghebbende, exploitant van een café, koopt geregeld op naam van de onderneming
zogeheten ‘food’ artikelen (voedingswaren en/of dranken) in bij een zelfbedieningsgroothandel.
De terzake gedane inkopen werden door belanghebbende niet geboekt.
Hof: Aangenomen moet worden dat de inkopen zijn gedaan in het kader van de onderneming
van belanghebbende en dat de desbetreffende goederen ook in de onderneming zijn verkocht
met toepassing van het in de onderneming gebruikelijke opslagpercentage.
Wegens het ontbreken van de facturen is ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en letter
a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen aftrek mogelijk.
Hoge Raad: Het Hof is zonder enige motivering voorbijgegaan aan de stellingen van
belanghebbende dat het van algemene bekendheid is dat een groot deel van de door de
desbetreffende zelfbedieningsgroothandel verkochte goederen bestemd zijn voor particulieren
die gebruik maken van de ‘pas’ van een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven ondernemer,
en dat elke ondernemer die over een dergelijke pas beschikt hierop privé goederen
koopt en deze voor vrienden en familieleden laat kopen. Daarnaast is niet juist dat
bij het ontbreken van de desbetreffende facturen geen aftrek mogelijk is. Op grond
van voormelde wetsbepaling moet weliswaar worden aanvaard dat voor het ontstaan van
het recht op vooraftrek van een ondernemer in rekening gebrachte belasting de uitreiking
van een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur vereist is, doch niet dat dat
recht weer verloren gaat dan wel geacht moet worden niet te hebben bestaan indien
de ondernemer nadien die factuur niet meer kan tonen.
Belanghebbende, ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet)
drijft een café te B. Op naam van de onderneming koopt belanghebbende geregeld zogeheten
‘food’ artikelen (voedingswaren en/of dranken) in bij een zelfbedieningsgroothandel.
Het betreft hier een inkoopcentrum voor detaillisten, grootverbruikers en horecaondernemers.
De verkopen geschieden uitsluitend tegen contante betaling op vertoon van een door
dit bedrijf uitgegeven zogenoemd paspoort.
Ook belanghebbende is in het bezit gesteld van een dergelijk paspoort, voorzien van
een eigen klantennummer en van de handtekening van de ondernemer. Onder leveringsvoorwaarden
staat op het paspoort onder meer vermeld dat de ontvanger van het paspoort door zijn
ondertekening bevestigt, dat het paspoort uitsluitend zal worden gebruikt voor inkoopdoeleinden
ten behoeve van zijn bedrijf.
In de administratie van de zelfbedieningsgroothandel is ter zake van de leveringen
van ‘food’ artikelen aan belanghebbende in het tijdvak van de naheffingsaanslag, i.c.
1976 tot en met 1978, vermeld aan ontvangsten f...
In de boekhouding van belanghebbende is ter zake van deze inkopen in dit tijdvak niets
geboekt. De inspecteur heeft eerderbedoeld bedrag, vermeerderd met het bij belanghebbende
bevonden brutowinstpercentage aangemerkt als niet geboekte omzet en hiervoor de belasting
nageheven.
Het Gerechtshof te Amsterdam (Derde Enkelvoudige Belastingkamer) heeft omtrent het
geschil onder meer overwogen:
Gelet op de door de inspecteur geschetste gang van zaken rond de boeking van de verkopen
bij de zelfbedieningsgroothandel, is aannemelijk dat de ten name van belanghebbende
geboekte bedragen daadwerkelijk aan belanghebbende geleverde goederen betreffen. Onder
de geschetste wijze van registreren van de verkopen door de zelfbedieningsgroothandel
behoeft de inspecteur niet aan te tonen op welke facturen en op welke aan belanghebbende
geleverde goederen de niet door hem geboekte inkopen betrekking hebben.
Uit de niet betwiste leverings- en betalingsvoorwaarden van de zelfbedieningsgroothandel
blijkt, dat deze is een inkoopcentrum voor detaillisten, grootverbruikers en horeca-ondernemers,
dat voor het verkrijgen van een paspoort bescheiden moeten worden overgelegd waardoor
het bestaan en de aard van het bedrijf wordt aangetoond en dat de ontvanger van een
paspoort door zijn ondertekening bevestigt dat het paspoort uitsluitend zal worden
gebruikt voor inkoopdoeleinden ten behoeve van zijn bedrijf.
Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende met deze leverings- en betalingsvoorwaarden
niet bekend zou zijn of dat hij zich niet door ondertekening zou hebben gebonden tot
nakoming van die voorwaarden. Daarom moet worden aangenomen, dat de inkopen van belanghebbende
bij de zelfbedieningsgroothandel zijn gedaan in het kader van zijn onderneming en
dat de desbetreffende goederen ook in de onderneming zijn verkocht met toepassing
van het in de onderneming gebruikelijke opslagpercentage.
Ingevolge het bepaalde in artikel 34 van de Wet en de krachtens dit artikel vastgestelde
uitvoeringsregels is de ondernemer gehouden regelmatig aantekening te houden van de
hem geleverde goederen en de hem uitgereikte facturen.
Belanghebbende heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat de niet
geboekte inkopen uitsluitend bestemd zijn geweest voor privé gebruik ten behoeve van
de gezinnen van hemzelf en van enige familieleden en kennissen en dat hij op grond
van die omstandigheid de daarop betrekking hebbende facturen – in afwijking van bovenvermelde
verplichting – niet heeft behoeven te boeken.
De overgelegde verklaring van belanghebbende met de namen en adressen van de desbetreffende
personen en de lijst met handtekeningen van een aantal van deze personen zijn daartoe
op zichzelf onvoldoende terwijl overigens geen enkel bewijs is bijgebracht.
Ook is niet aannemelijk geworden dat de inspecteur het opslagpercentage te hoog heeft
berekend.
Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968
mag in aftrek worden gebracht de belasting welke door andere ondernemers ter zake
van verrichte leveringen in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze
opgemaakt factuur. Bij het ontbreken van de desbetreffende facturen is ingevolge deze
bepaling geen aftrek mogelijk.
Bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft overwogen:
Het Hof heeft geoordeeld dat de inkopen van belanghebbende bij de zelfbedieningsgroothandel
– waaronder het Hof klaarblijkelijk verstaat alle inkopen van de, door de Inspecteur
overigens niet nader omschreven, goederen welke met gebruikmaking van het op naam
van belanghebbende staande paspoort hebben plaatsgevonden – zijn gedaan in het kader
van de onderneming van belanghebbende. Het Hof heeft dit oordeel onder meer gegrond
op de omstandigheid dat de ontvanger van een paspoort door zijn ondertekening bevestigt
dat het paspoort uitsluitend zal worden gebruikt voor inkoopdoeleinden ten behoeve
van zijn bedrijf.
De gedachtengang van het Hof is aldus gebaseerd op de zich zelf voor de hand liggende
veronderstelling dat bedoelde ontvanger zich, althans in het algemeen, overeenkomstig
die bevestiging gedraagt.
Belanghebbende heeft echter de toelaatbaarheid van een dergelijke veronderstelling
uitdrukkelijk bestreden met de stellingen, dat het van algemene bekendheid is dat
een groot deel van de door de desbetreffende zelfbedieningsgroothandel verkochte goederen
bestemd zijn voor particulieren die gebruik maken van de ‘pas’ van een bij de Kamer
van Koophandel ingeschreven ondernemer, en dat elke ondernemer die over een dergelijke
pas beschikt hierop privé-goederen koopt en deze door vrienden en familieleden laat
kopen.
Het Hof is in zijn uitspraak aan deze stellingen van belanghebbende, met welke, indien
juist, ’s Hofs gedachtengang onverenigbaar is, zonder enige motivering voorbijgegaan.
Aldus heeft het Hof zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Het Hof heeft geen aftrek van voorbelasting toegepast op grond van zijn oordeel dat
ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968
bij het ontbreken van de desbetreffende facturen geen aftrek mogelijk is.
Dit oordeel is niet juist.
Voormelde bepaling luidt aldus: De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer
in aftrek brengt, is de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers
ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten
in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur.
Op grond van deze bepaling moet weliswaar worden aanvaard dat voor het ontstaan van
het recht op vooraftrek van aan de ondernemer in rekening gebrachte belasting de uitreiking
van een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur vereist is, doch niet dat het
recht weer verloren gaat dan wel geacht moet worden niet te hebben bestaan indien
de ondernemer nadien die facturen niet meer kan tonen.
Indien derhalve omzetbelasting wordt nageheven over uit niet geboekte inkopen afgeleide
omzet van de ondernemer en ter zake van die inkopen door de desbetreffende leverancier
op de voorgeschreven wijze opgemaakt facturen zijn uitgereikt waarop aan de ondernemer
omzetbelasting in rekening is gebracht, wordt deze aldus in rekening gebrachte belasting
– ook indien de ondernemer de facturen niet meer kan tonen – in aftrek gebracht op
het over de bedoelde omzet berekende bedrag aan omzetbelasting.
Het Hof had behoren te onderzoeken de juistheid van de stelling – zoals deze ligt
besloten in hetgeen belanghebbende bij het Hof heeft aangevoerde – dat door de zelfbedieningsgroothandel
op de voorgeschreven wijze opgemaakte facturen zijn uitgereikt, waarop aan belanghebbende
omzetbelasting in rekening is gebracht.
Beslissing
Vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst het geding naar het Gerechtshof te
’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer
met inachtneming van dit arrest.