Besluit bekostiging WPO

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-08-2009.
Geldend van 22-08-2009 t/m 14-04-2010

Besluit van 21 oktober 1985, houdende regelen betreffende de bekostiging van basisscholen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, van 11 juli 1985, nr. 6238/2313, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 51, tweede en derde lid, van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1984, 2) en op de artikelen E 29 en E 32 van de Overgangswet WBO (Stb. 1984, 3);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 5 december 1984, nr. O.R. III/100101 LO);

Gehoord de Raad van State (advies van 20 september 1985, nr. W05.85.0373/11.5.39);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, van 14 oktober 1985, nr. 6790/2313, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Titel I. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

wet: Wet op het primair onderwijs;

basisschool: een school waar basisonderwijs wordt gegeven, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs;

speciale school voor basisonderwijs: een school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen;

samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de wet;

school: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

openbare school: door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

bijzondere school: door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;

nevenvestiging: deel van een school, dat op de plaats waar het onderwijs wordt gegeven voordat het een deel van de school werd als zelfstandige school functioneerde;

centrale dienst: centrale dienst die bekostiging ontvangt als bedoeld in artikel 132 van de wet;

bevoegd gezag van volgens de wet bekostigde scholen: voor wat betreft

  • a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 55 van de wet;

ouders: ouders of voogden;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 121, eerste en tweede lid, van de wet;

leerling: een leerling die op grond van het artikel 39 van de wet tot een school is toegelaten;

leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling:

  • a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep,

  • b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije,

  • c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba,

  • d. van wie ten minste een van de ouders of voogden als vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000,

  • e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

hoofdgebouw: het gebouw dat als zodanig is aangewezen ingevolge

  • a. de Regeling huisvestingsnormen Overgangswet WBO,

  • b. een besluit van Onze Minister ingevolge het overzicht, bedoeld in artikel 69 van de Wet op het basisonderwijs,

  • c. een besluit van Onze minister ingevolge de artikelen 70 of 73 van de Wet op het basisonderwijs, of

  • d. een besluit van Onze Minister naar aanleiding van een besluit van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 67, vierde lid, of artikel 72, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs,

zoals deze regeling onderscheidenlijk deze wet luidden op 31 december 1996;

accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

leerlinggebonden budget: het budget, dat beschikbaar is op grond van artikel 70a van de wet;

formatiebasisbedrag: het formatiebasisbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a;

formatieleeftijdsbedrag: het formatieleeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b;

basisbedrag: het basisbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c;

leeftijdsbedrag: het leeftijdsbedrag, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel d.

Titel II. Administratieve voorschriften met betrekking tot aanvang en einde bekostiging, en borgstelling

Artikel 2. Gegevens en bescheiden nieuwe scholen en scholen die met toepassing van artikel 84, 87 of 88 van de wet voor bekostiging in aanmerking komen

Het bevoegd gezag van een school ten aanzien waarvan Onze Minister heeft meegedeeld dat de bekostiging een aanvang kan nemen of die ingevolge een beschikking van Onze Minister op grond van artikel 84, 87 of 88 van de wet zal worden bekostigd, zendt Onze Minister uiterlijk 3 maanden voor de datum van ingang van de bekostiging de benodigde administratieve gegevens en bescheiden voor de vaststelling van de bekostigingsbedragen. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent de gegevens en bescheiden.

Artikel 3. Borgstelling

  • 1 Teneinde overeenkomstig de bepalingen van dit besluit enige bekostiging van het Rijk te verkrijgen, moet het bevoegd gezag van een bijzondere school zijn aangesloten bij een organisatie van bevoegde gezagsorganen die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en die als zodanig door Onze Minister is erkend en zich te zijnen genoegen heeft borg gesteld voor terugbetaling van teveel ontvangen bedragen.

  • 2 De erkenning, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een daartoe door het bestuur der organisatie tot Onze Minister gericht verzoek waarbij moet worden overgelegd een opgave van elk bevoegd gezag waarvoor zekerheid wordt gesteld, vermeldende ten aanzien van elke school de gemeente waar de school is of, indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, de gemeente of gemeenten waar de hoofdvestiging en de nevenvestiging of nevenvestigingen zijn gelegen en de nadere plaatsaanduiding onderscheidenlijk plaatsaanduidingen binnen die gemeente of gemeenten, alsmede de naam van de rechtspersoon onder wiens bestuur de school staat. Wijzigingen die daarin worden aangebracht, deelt het bestuur der organisatie binnen twee weken mede aan Onze Minister. Deze wijzigingen ontheffen de organisaties niet van de voor het lopende jaar aangegane borgstelling ten behoeve van een aangesloten bevoegd gezag.

Artikel 3a. Aanvang van de bekostiging

  • 1 De aanspraak op de verstrekking van bekostiging voor de personeelskosten, bedoeld in de artikelen 129 en 137, eerste lid, van de wet, ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

  • 2 De aanspraak op de bekostiging voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, bedoeld in artikel 134, van de wet, ontstaat met ingang van 1 augustus van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, ontstaat aanspraak op bekostiging voor de uitgaven voor 1 lid van het personeel op 1 juni voorafgaand aan het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

  • 4 De in het derde lid bedoelde bekostiging bestaat uit de som van:

    • a. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen respectievelijk van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs op 1 oktober voorafgaand aan het schooljaar waarin de bekostiging van de nieuw geopende school begint; en

    • b. 2/12 van de aanvullende bekostiging voor schoolleiding, bedoeld in artikel 26.

  • 5 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, bedraagt de formatie 2/12 formatieplaats.

  • 6 Onverminderd het derde lid, heeft een school die op de teldatum geen leerlingen heeft geen aanspraak op bekostiging.

  • 7 Indien een school op 1 oktober van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint geen leerlingen heeft, ontstaat in afwijking van het zesde lid, aanspraak op bekostiging voor de personeelskosten, bedoeld in de artikelen 129 en 137, eerste lid, van de wet, met ingang van de eerste dag van de maand waarin de school een leerling heeft. Indien de eerste volzin van toepassing is, wordt de bekostiging voor het lopende schooljaar en het daaropvolgende schooljaar gebaseerd op het aantal leerlingen dat de school heeft op de eerste dag van de tweede maand volgend op de dag waarop de school de eerste leerling heeft.

Artikel 3b. Vaststelling bevoorschotting en verrekening van voorschotten

  • 1 Aan het bevoegd gezag van een nieuw geopende school wordt, in afwachting van de vaststelling van de bekostiging voor personeelskosten en de bekostiging voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding op basis van de gegevens op de teldatum, een voorschot op de bedoelde bekostiging verstrekt indien het bevoegd gezag uiterlijk op 1 juli voorafgaande aan het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint, het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging aan Onze Minister meldt.

  • 2 Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit:

    • a. de bekostiging, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, berekend overeenkomstig dit besluit, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid; en

    • b. de bekostiging, bedoeld in artikel 134 van de wet, berekend overeenkomstig dit besluit, met dien verstande dat wordt gerekend met het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Onze Minister is bevoegd tot verrekening van verstrekte voorschotten met de betalingen die voortvloeien uit de vaststelling van de onderscheiden onderdelen van de bekostiging.

  • 5 Indien Onze Minister een voorschot verleent in gevallen waarin de bekostiging wegens niet aan het bevoegd gezag van een school toe te rekenen omstandigheden niet tijdig kan worden vastgesteld, zijn het derde en het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4. Opheffing van een school

Het bevoegd gezag geeft binnen twee weken na een besluit tot opheffing van de school of een nevenvestiging kennis daarvan aan Onze Minister, gedeputeerde staten, de inspecteur en, indien het een bijzondere school of een nevenvestiging daarvan betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school onderscheidenlijk de nevenvestiging is gelegen.

Artikel 5. Gegevens bij mededeling bevoegd gezag over uitzonderingssituatie

  • 1 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 153, vierde lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. naam, adres en het door het ministerie toegekende administratienummer van de desbetreffende school,

    • b. het telefoonnummer van het bevoegd gezag,

    • c. het feitelijk aantal leerlingen, niet zijnde leerlingen van een nevenvestiging, van de desbetreffende school op 1 oktober van het schooljaar waarin de mededeling wordt gedaan, verhoogd met 3%,

    • d. het door het ministerie toegekende administratienummer van de school van dezelfde richting, dan wel indien het openbaar onderwijs betreft de school met openbaar onderwijs, met het dichtst bij het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, gelegen hoofdgebouw,

    • e. een plattegrond met een schaalverdeling waarop het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder d bedoelde school zijn aangegeven en

    • f. de afstand, hemelsbreed gemeten, tussen enerzijds het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en anderzijds het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder d bedoelde school.

  • 2 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 153, vijfde lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, genoemde gegevens,

    • b. het door het ministerie toegekende administratienummer van de school met openbaar onderwijs, met het dichtst bij het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, gelegen hoofdgebouw,

    • c. een plattegrond met een schaalverdeling waarop zijn aangegeven:

      • 1°. het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school, en

      • 2°. de kortste route over de weg tussen enerzijds het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en anderzijds het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school,

    • d. de afstand in tienden van kilometers van de in onderdeel c2° bedoelde route en

    • e. informatie waaruit blijkt dat aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat.

  • 3 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, eerste lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, genoemde gegevens,

    • b. het feitelijk aantal leerlingen van de desbetreffende school, daaronder begrepen leerlingen van een nevenvestiging, op 1 oktober van het schooljaar waarin de mededeling wordt gedaan, verhoogd met 3%,

    • c. naam, adres en het door het ministerie toegekende administratienummer van de overige scholen van het bevoegd gezag,

    • d. het feitelijk aantal leerlingen, daaronder begrepen leerlingen van een nevenvestiging, van de overige scholen van het bevoegd gezag op 1 oktober van het schooljaar waarin de mededeling wordt gedaan, verhoogd met 3%,

    • e. de voor de scholen van het bevoegd gezag geldende opheffingsnorm.

  • 4 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, tweede lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, en derde lid, onder b tot en met d, genoemde gegevens, en

    • b. de per school van het bevoegd gezag geldende opheffingsnorm.

  • 6 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, derde juncto het tweede lid, worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, derde lid, onder b tot en met d, vierde lid, onder b, en vijfde lid, onder b tot en met d, genoemde gegevens,

    • b. het door het ministerie toegekende administratienummer van de school van dezelfde richting, dan wel indien het openbaar onderwijs betreft, de school met openbaar onderwijs, met het dichtst bij het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, gelegen hoofdgebouw,

    • c. een plattegrond met een schaalverdeling waarop het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school zijn aangegeven, en

    • d. de afstand, hemelsbreed gemeten, tussen enerzijds het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en anderzijds het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school.

Artikel 5a. Inhoudingsbedrag bij voortijdige beëindiging samenwerkingsovereenkomst

  • 1 In geval van voortijdige beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst wordt voor elk schooljaar dat een bijzondere school dan wel een openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de wet, in stand werd gehouden, door het Rijk een bedrag ingehouden op de bekostiging van de school.

  • 3 Voor elk schooljaar dat een bijzondere dan wel een openbare nevenvestiging op grond van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de wet, in stand werd gehouden, wordt door het Rijk een bedrag ingehouden op de bekostiging van de nevenvestiging.

  • 4 Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is de bekostiging, bedoeld in artikel 25, in elk van die schooljaren.

Titel III. Leerlingenadministratie en leerlingentelling

Afdeling 1. Leerlingenadministratie

Artikel 6. Inhoud leerlingenadministratie

  • 1 De directeur van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school beschikbaar is alsmede van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de berekening van de bekostiging voor personeelskosten. Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen wordt in deze administratie een onderverdeling gemaakt naar leerlingen van de hoofdvestiging en leerlingen van elk van de nevenvestigingen en draagt de directeur er zorg voor dat de volledige administratie op de hoofdvestiging aanwezig is.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 7. Inschrijving

  • 1 De directeur van een school schrijft een leerling slechts in na overlegging van

    • a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan 6 maanden, of

    • b. een schriftelijke verklaring van de ouders dat de leerling binnen een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs was ingeschreven.

  • 2 Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3 De directeur doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem bekend is op welke andere school of school of instelling voor ander onderwijs de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn school, binnen 1 week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur van de school of de school of instelling voor ander onderwijs waarop de leerling voordien was ingeschreven.

Artikel 8. Uitschrijving

  • 1 De directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

  • 2 Indien de directeur van een school op wiens school de leerling stond ingeschreven binnen 4 weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school of instelling voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op diens school, wijzigt de directeur de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de inschrijving op de andere school of de school of instelling voor ander onderwijs.

Artikel 9. Bewaren van gegevens

  • 1 De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen, blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

  • 2 De gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de bekostiging voor personeelskosten, worden binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, vernietigd.

Afdeling 2. Leerlingentelling

Artikel 10. Leerlingentelling

  • 1 Voor de toepassing van de wet worden, onverminderd artikel 8 en artikel 11, vijfde lid, de leerlingen op een school meegeteld die op de teldatum op die school staan ingeschreven tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (Stb. 1971, 406). Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3 Indien de teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum stonden ingeschreven.

  • 4 Een leerling kan slechts op 1 school voor de bekostiging meetellen.

Artikel 11. Verstrekken gegevens aan Minister

  • 1 Voor 15 oktober indien de teldatum 1 oktober is dan wel binnen 2 weken na een andere teldatum zendt het bevoegd gezag aan Onze Minister, de inspecteur en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders, een opgave van het aantal leerlingen overeenkomstig artikel 10. Deze opgave is onderverdeeld in het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar enerzijds en het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder anderzijds. Indien in de opgave een nadere onderverdeling wordt gemaakt op grond van de volgende leden, wordt in die onderverdeling tevens melding gemaakt van de verdeling over de in de vorige volzin genoemde leeftijdscategorieën.

  • 2 De opgave, bedoeld in het eerste lid, voor basisscholen is onderverdeeld in de categorieën leerlingen, bedoeld in artikel 27, en in de categorieën leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond met uitzondering van leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba.

  • 3 De opgave, bedoeld in het eerste lid, voor speciale scholen voor basisonderwijs is onderverdeeld in leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond en overige leerlingen.

  • 4 Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt de opgave, bedoeld in het eerste lid, tevens onderverdeeld in de leerlingen van de hoofdvestiging en de leerlingen van elk van de nevenvestigingen.

  • 5 Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 8 een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen 6 weken na de teldatum daarvan mededeling aan Onze Minister, de inspecteur en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, en de melding, bedoeld in artikel 70a, eerste lid, van de wet wordt gedaan.

Afdeling 3. Verstrekken gewogen gemiddelde leeftijd leraren

Artikel 11a. Verstrekken gewogen gemiddelde leeftijd leraren

  • 1 Het bevoegd gezag van een school doet jaarlijks voor 1 december aan Onze Minister mededeling van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van die school op 1 oktober daaraan voorafgaand.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 11b. Verklaring bevoegd gezag

Het bevoegd gezag verstrekt gelijktijdig met de verklaring, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet, een verklaring omtrent de juistheid en tijdige aanmelding van de gegevens waarop de bekostigingsbedragen zijn of worden gebaseerd.

Hoofdstuk II. Vergoeding voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

Artikel 12a. Vaststelling en nadere vaststelling bekostiging materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 februari de bekostiging voor dat jaar voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs vast, gebaseerd op de grondslag bedoeld in de artikelen 134, vierde lid, onderscheidenlijk 115 van de wet.

  • 2 Indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is en indien het bevoegd gezag het aantal leerlingen op 1 maart van het bekostigingsjaar voor 15 maart van dat jaar heeft gemeld, stelt Onze Minister voor 1 mei de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, voor dat jaar nader vast.

  • 3 Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet, aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.

Artikel 13. Maandelijkse betaling

  • 1 Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding aan het bevoegd gezag van een school een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 134, eerste lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 3 Indien artikel 12a, derde lid, van toepassing is, vindt verrekening plaats van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, met de vergoeding die wordt verstrekt in de maanden oktober tot en met december van het uitkeringsjaar.

Artikel 14. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen en getal artikel 134, zesde lid, van de wet

  • 2 De factoren A, B, C en D van de formule, bedoeld in het eerste lid, worden als volgt berekend:

    A = 9 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in het derde lid;

    B = 6,17 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder op de datum, bedoeld in het derde lid;

    C = 280 – (het aantal leerlingen op de datum, bedoeld in het derde lid, x 2,06), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul;

    D = 3,2 x het schoolgewicht, bedoeld in artikel 27, waarbij als teldatum wordt aangemerkt de datum, bedoeld in het derde lid.

  • 3 De datum die dient als grondslag voor de vaststelling van het aantal leerlingen bij de berekening van de factoren A, B en C en als grondslag voor de vaststelling van het schoolgewicht bij de berekening van factor D, is:

    • a. indien artikel 134, vierde lid, van de wet van toepassing is: 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt;

    • b. indien artikel 134, vijfde lid, van de wet van toepassing is: 1 oktober in de periode waarover de vergoeding plaatsvindt;

    • c. indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is: 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, met dien verstande dat bij de berekening van de factoren A en B wordt uitgegaan van de leeftijd van de desbetreffende leerlingen op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar, waarbij de leerlingen die op 1 oktober van dat jaar 3 jaar waren, worden meegeteld bij de berekening van factor A.

  • 4 Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt het eerste lid voor de hoofdvestiging en elke nevenvestiging afzonderlijk toegepast.

  • 5 Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.

Artikel 15. Verstrekken gegevens vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

[Vervallen per 10-02-2006]

Artikel 16. Omschrijving uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

De uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding voor schoolgebouwen hebben betrekking op de programma’s van eisen, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet.

Artikel 17. Omvang vergoeding uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

  • 1 De vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding wordt bepaald volgens de programma’s van eisen, bedoeld in artikel 113, derde lid, van de wet.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt voor elke leerling met een leerlinggebonden budget die op de school is ingeschreven verhoogd volgens de onderstaande tabel:

    toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van

    bedrag

    waarvan verplicht her te besteden o.g.v. art. 70a wet

     

    EURO

    EURO

    a. dove kinderen

    2229

    1257

    b. slechthorende kinderen

    1332

    463

    c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen

    1332

    463

    d. lichamelijk gehandicapte kinderen

    1384

    514

    e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

    1332

    463

    f. zeer moeilijk lerende kinderen

    1128

    309

    g. meervoudig gehandicapte kinderen

    1332

    463

    h. cluster 4

    1332

    463

    [Red: per 22 augustus 2009:]

    Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van:

    Onderwijssoort

    Bedrag

    Her te besteden bedrag

    a. dove kinderen

    € 1.077

    € 1.391

    b. slechthorende kinderen

    € 961

    € 512

    c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden

    € 961

    € 512

    d. lichamelijk gehandicapte kinderen

    € 962

    € 569

    e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

    € 961

    € 512

    f. zeer moeilijk lerende kinderen

    € 907

    € 342

    g. meervoudig gehandicapte kinderen

    € 961

    € 512

    h. cluster 4

    € 961

    € 512

  • 3 De bedragen, bedoeld in het tweede lid, worden jaarlijks per 1 augustus, telkens te rekenen met het laatstelijk aangepaste bedrag, bij ministeriële regeling aangepast aan de prijsontwikkeling, overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het bedrag wordt aangepast, en het jaar waarin het bedrag wordt aangepast.

Hoofdstuk III. Bekostiging voor de personeelskosten

Titel I. Algemeen

Artikel 18. Vaststelling bekostiging en latere wijziging bekostiging

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks uiterlijk op 15 april, de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 137, eerste en derde lid, van de wet vast voor zover deze bedragen mede gebaseerd zijn op het aantal leerlingen op de teldatum. De bedragen hebben betrekking op een schooljaar.

  • 2 Onze Minister stelt de bekostigingsbedragen, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet voorzover het betreft de bekostiging, bedoeld in de artikelen 29, 30 en 34, vast binnen 8 weken na ontvangst van de gegevens ten behoeve van de berekening van deze bekostiging.

  • 3 Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet aanleiding geeft tot wijziging van de bekostiging, bedoeld in het eerste of tweede lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de bekostiging voor dat jaar nader vast.

  • 4 De in het eerste en tweede lid bedoelde bekostigingsbedragen kunnen door Onze Minister worden gewijzigd wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 19. Betaalritme

  • 1 De betaling van de bekostigingsbedragen voor personeelskosten, bedoeld in de artikelen 129 en 137 eerste lid, van de wet vindt maandelijks plaats in een bij ministeriële regeling vast te stellen betaalritme dat voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs alsmede voor de verschillende onderdelen van de bekostiging verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 De betaling van de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 137, tweede lid, van de wet vindt, tenzij bij beschikking anders wordt bepaald, plaats in een aantal gelijke maandelijkse termijnen.

Titel II. Vergoedingsgrondslagen

Artikel 20. Formatie per leerling t.b.v. berekening bedrag per leerling

Artikel 21. Bekostiging voor zorgvoorzieningen speciale school voor basisonderwijs

Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 120, vierde lid, van de wet bedraagt de formatie per leerling 0,0646 formatieplaats.

Artikel 22. Vaststelling bedragen

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. formatiebasisbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat niet afhankelijk is van de leeftijd van personeel van de school;

  • b. formatieleeftijdsbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat vervolgens afhankelijk wordt gesteld van de leeftijd van personeel van de school;

  • c. basisbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat wordt bepaald door de in het desbetreffende artikel genoemde formatie te vermenigvuldigen met het formatiebasisbedrag;

  • d. leeftijdsbedrag: een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat wordt bepaald door de in het desbetreffende artikel genoemde formatie te vermenigvuldigen met het formatieleeftijdsbedrag.

Artikel 23. Aanvullende bekostiging voor zeer kleine basisscholen

  • 1 Indien de totale bekostiging voor personeelskosten berekend op grond van artikel 120, eerste lid, van de wet vermeerderd met de bekostiging, bedoeld in artikel 26, en in voorkomende gevallen vermeerderd met de bekostiging, bedoeld in de artikelen 24, 25, 28, 29 en 30, voor een basisschool minder bedraagt dan een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de basisschool op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, wordt de bekostiging voor personeelskosten verhoogd tot het bedrag van laatstbedoelde uitkomst.

  • 2 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie 2,6927 formatieplaats.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool wordt geopend, het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

Artikel 24. Aanvullende bekostiging voor kleine basisscholen

  • 1 Een basisschool die op de teldatum minder dan 145 leerlingen had, ontvangt een toeslag voor kleine scholen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toeslag bestaat uit het verschil tussen:

    • a. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar; en

    • b. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leerlingen van de school op de teldatum.

  • 3 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bedraagt de formatie 2,1508 formatieplaats.

  • 4 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bedraagt de formatie per leerling 0,0149 formatieplaats.

  • 5 Voor de toepassing van het tweede lid wordt voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool is geopend, het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar

Artikel 25. Aanvullende bekostiging voor personeelskosten ten behoeve van basisscholen met een of meer nevenvestigingen

Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt de bekostiging voor personeelskosten vermeerderd met drievierde van het verschil tussen:

  • a. de som van de aanvullende bekostiging voor kleine scholen die de hoofdvestiging en de nevenvestigingen als zelfstandige scholen tezamen zouden ontvangen, berekend aan de hand van de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de gehele school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, en

  • b. de aanvullende bekostiging voor kleine scholen die de basisschool als school zonder nevenvestigingen zou ontvangen.

Artikel 26. Aanvullende bekostiging voor de schoolleiding

  • 1 De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet bedraagt voor basisscholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 97 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Voor basisscholen met een aantal leerlingen op de teldatum dat hoger is dan 97 wordt het in de eerste volzin bedoelde bedrag met 2 vermenigvuldigd.

  • 2 De aanvullende bekostiging voor de schoolleiding, bedoeld in artikel 120, derde lid, van de wet bedraagt voor speciale scholen voor basisonderwijs met een aantal leerlingen op de teldatum dat niet hoger is dan 99 een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Voor speciale scholen voor basisonderwijs met een aantal leerlingen op de teldatum dat hoger is dan 99 wordt het in de eerste volzin bedoelde bedrag met 2 vermenigvuldigd.

Artikel 27. Schoolgewicht basisscholen

  • 1 Voor elke leerling die volgens onderstaande tabel in een categorie kan worden ingedeeld, wordt bij de toelating tot een basisschool het bij die categorie behorende gewicht vastgesteld, met dien verstande dat een leerling slechts bij één categorie wordt ingedeeld.

     

    Leerling categorie

     

    a.

    Leerling van wie beide ouders of verzorgers een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt deze opleidingseis ten aanzien van de desbetreffende ouder of verzorger.

    0,3

    b.

    Leerling van wie een ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs, en van wie de andere ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg. Indien het betreft een leerling uit een eenoudergezin, geldt dat de ouder of verzorger een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau basisonderwijs.

    1,2

    Met het hebben gevolgd van een schoolopleiding op maximaal het niveau praktijkonderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs voor zover het betreft de basisberoepsgerichte leerweg of de kaderberoepsgerichte leerweg wordt gelijkgesteld het hebben doorlopen van ten hoogste de eerste twee leerjaren van een andere vorm van voortgezet onderwijs.

  • 2 Het schoolgewicht wordt berekend door de som van de volgens het eerste lid vastgestelde gewichten van de op de teldatum ingeschreven leerlingen te verminderen met een getal, gelijk aan 6% van het aantal leerlingen op de teldatum. De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Indien de uitkomst negatief is, bedraagt het schoolgewicht nul.

  • 3 Indien het schoolgewicht hoger is dan 80% van het aantal op de teldatum ingeschreven leerlingen van de basisschool, wordt het schoolgewicht vastgesteld op 80% van het aantal op de teldatum op de basisschool ingeschreven leerlingen.

  • 4 Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, bestaat het schoolgewicht van de basisschool uit de som van de schoolgewichten die de afzonderlijke vestigingen zouden hebben, indien zij zelfstandige scholen zouden zijn.

Artikel 28. Berekening aanvullende bekostiging onderwijsachterstandenbestrijding

  • 1 Voor de aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor de bestrijding van onderwijsachterstanden voor een basisschool wordt een basisbedrag per eenheid schoolgewicht toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 2 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie per eenheid schoolgewicht 0,0503 formatieplaats.

  • 3 Voor een speciale school voor basisonderwijs met een aantal leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond op de teldatum boven het aantal van 4, wordt voor de bestrijding van onderwijsachterstanden per leerling boven het aantal van 4 een basisbedrag toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 4 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het derde lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het derde lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0401 formatieplaats.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste en derde lid wordt voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool respectievelijk nieuwe speciale school voor basisonderwijs wordt geopend, het leeftijdsbedrag vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen respectievelijk van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

Artikel 28a. Berekening aanvullende bekostiging onderwijsachterstandenbestrijding in impulsgebieden

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voor een periode van telkens 4 schooljaren impulsgebieden worden aangewezen op basis van viercijferige postcodegebieden.

  • 2 De hoofdvestigingen en nevenvestigingen van basisscholen gelegen in de impulsgebieden, bedoeld in het eerste lid, komen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden in aanmerking voor een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per leerling voor wie op grond van artikel 27, eerste lid, een gewicht is vastgesteld.

Artikel 29. Aanvullende bekostiging personeelskosten bij reguliere groei

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor groei van het aantal leerlingen toegekend indien:

    • a. het aantal leerlingen op de eerste dag van een maand in een van de maanden augustus tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school op de eerste dag van enige maand in de periode van september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar aanvullende bekostiging voor personeelskosten in verband met groei van het aantal leerlingen is toegekend; en

    • b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen binnen 4 weken op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.

  • 2 Bij de berekening van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de uitkomst naar beneden afgerond op een geheel getal.

  • 3 De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft plaatsgevonden en wordt berekend voor het aantal leerlingen dat het verschil is tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal aanvullende bekostiging in verband met groei is toegekend.

  • 4 De aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal leerlingen, dat de uitkomst is van de berekening in het derde lid.

  • 5 Het bedrag dat de uitkomst is van het vierde lid wordt vermenigvuldigd met het aantal maanden vanaf de maand van toekenning tot het einde van het schooljaar en vervolgens gedeeld door twaalf.

  • 6 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het vierde lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het vierde lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0487 formatieplaats.

  • 7 Indien op de dag voorafgaand aan de datum waarop de in het vierde lid bedoelde aanspraak ontstaat, de bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van de wet, van de in het eerste lid bedoelde school is gebaseerd op een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan 145 of minder bedraagt dan 148 indien reeds aanvullende bekostiging als bedoeld in het eerste lid is toegekend, wordt het in het derde lid bedoelde bedrag voor aanvullende bekostiging:

    • a. indien het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, minder bedraagt dan 148, verminderd met de uitkomst van de formule:

      [((LL – VL) * (Bv)) * Mt] / 12

    • b. indien het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onder a, gelijk is aan of meer bedraagt dan 148, verminderd met de uitkomst van de formule:

      [((148 – VL) * (Bv)) * Mt] / 12

    waarbij:

    LL = het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

    VL = het aantal leerlingen op de teldatum verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal, dan wel het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in het schooljaar aanvullende bekostiging op grond van dit artikel aan de school is toegekend,

    Bv = het basisbedrag per leerling, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag, dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar,

    Mt = het aantal maanden liggend tussen de maand van de toekenning van de aanvullende bekostiging in verband met groei en het einde van het schooljaar.

  • 8 Indien gedurende het schooljaar waarin de in het derde lid bedoelde aanspraak ontstaat, voor de school aanspraak bestaat op aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, en de aanvullende bekostiging berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, groter is dan of gelijk is aan de toegekende aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, wordt de aanvullende bekostiging berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, verminderd met de aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23.

  • 9 Indien gedurende het schooljaar waarin de in het derde lid bedoelde aanspraak ontstaat, voor de school aanspraak bestaat op aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, en de aanvullende bekostiging berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, kleiner is dan de toegekende aanvullende bekostiging voor personeelskosten, bedoeld in artikel 23, wordt de aanvullende bekostiging, berekend overeenkomstig het derde, vierde, vijfde en zevende lid, op nul gesteld.

  • 10 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het zevende lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het zevende lid, bedraagt de formatie per leerling 0,0145 formatieplaats.

Terugwerkende kracht

Stb. 2010, 266, datum inwerkingtreding 01-08-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2006.

1 Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor groei van het aantal leerlingen toegekend indien:

  • a. het aantal leerlingen op de eerste schooldag dan wel op de eerste dag van een maand in een van de maanden september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school op de eerste dag van enige maand in de periode van september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar aanvullende bekostiging voor personeelskosten in verband met groei van het aantal leerlingen is toegekend; en

  • b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen binnen 4 weken op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.

3 De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft plaatsgevonden en wordt berekend voor het aantal leerlingen dat het verschil is tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal aanvullende bekostiging in verband met groei is toegekend. Indien de telling heeft plaatsgevonden op de eerste schooldag en deze in de maand september valt, ontstaat de aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van de eerste volzin, met ingang van 1 augustus.

Stb. 2010, 266, datum inwerkingtreding 01-08-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2006.

1 Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor groei van het aantal leerlingen toegekend indien:

  • a. het aantal leerlingen op de eerste schooldag dan wel op de eerste dag van een maand in een van de maanden september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school op de eerste dag van enige maand in de periode van september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar aanvullende bekostiging voor personeelskosten in verband met groei van het aantal leerlingen is toegekend; en

  • b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen binnen 4 weken op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.

3 De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft plaatsgevonden en wordt berekend voor het aantal leerlingen dat het verschil is tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal aanvullende bekostiging in verband met groei is toegekend. Indien de telling heeft plaatsgevonden op de eerste schooldag en deze in de maand september valt, ontstaat de aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van de eerste volzin, met ingang van 1 augustus.

Stb. 2010, 266, datum inwerkingtreding 01-08-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-08-2006.

1 Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor groei van het aantal leerlingen toegekend indien:

  • a. het aantal leerlingen op de eerste schooldag dan wel op de eerste dag van een maand in een van de maanden september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van 103% van het aantal leerlingen op de teldatum en vervolgens telkens indien het aantal leerlingen van die school op de eerste dag van enige maand in de periode van september tot en met april van een schooljaar met ten minste 13 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal in dat schooljaar aanvullende bekostiging voor personeelskosten in verband met groei van het aantal leerlingen is toegekend; en

  • b. het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen binnen 4 weken op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.

3 De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, heeft plaatsgevonden en wordt berekend voor het aantal leerlingen dat het verschil is tussen enerzijds het toegenomen totale aantal leerlingen en anderzijds 103% van het aantal leerlingen op de teldatum, onderscheidenlijk het aantal leerlingen op grond waarvan de laatste maal aanvullende bekostiging in verband met groei is toegekend. Indien de telling heeft plaatsgevonden op de eerste schooldag en deze in de maand september valt, ontstaat de aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van de eerste volzin, met ingang van 1 augustus.

Artikel 30. Aanvullende bekostiging personeelskosten bijzondere groei

  • 1 Aan het bevoegd gezag van een basisschool wordt aanvullende bekostiging voor personeelskosten voor bijzondere groei toegekend, indien:

    • a. het aantal leerlingen van die school op 1 mei van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 1 april van dat schooljaar; of

    • b. het aantal leerlingen van die school op 1 juni van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 1 april van dat schooljaar en geen aanvullende bekostiging op grond van onderdeel a is toegekend; of

    • c. het aantal leerlingen van die school op 1 juni van een schooljaar met ten minste 26 is toegenomen ten opzichte van het aantal leerlingen op 1 mei van dat schooljaar.

  • 2 De aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts toegekend indien het bevoegd gezag van die school het aantal leerlingen op grond waarvan het bevoegd gezag aanspraak maakt op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid, binnen 4 weken na de van toepassing zijnde peildatum, bedoeld in het eerste lid, op een daartoe bij ministeriële regeling vastgesteld formulier aan Onze Minister heeft gemeld.

  • 3 De aanspraak op de aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, ontstaat met ingang van de maand waarin de telling, bedoeld in het eerste lid, heeft plaatsgevonden en wordt berekend overeenkomstig artikel 29.

Artikel 31. Omvang formatie per leerling ten behoeve van de personeelsbekostiging zorgvoorzieningen basisscholen

Artikel 32. Overdracht bekostiging personeelskosten aan speciale school voor basisonderwijs bij toename van het aantal leerlingen na 1 oktober en bij deelname boven 2%

Artikel 33. Overdracht bekostiging personeelskosten aan speciale school voor basisonderwijs bij overgang leerling naar ander samenwerkingsverband

Voor de berekening van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 125, tweede lid, van de wet, bedraagt de formatie per leerling voor elk schooljaar volgend op het schooljaar van de toelating van de leerling tot de speciale school voor basisonderwijs 0,0646 formatieplaats. Indien de toelating heeft plaatsgevonden in de periode van 2 oktober tot 1 augustus daaropvolgend bedraagt de formatie per leerling in het eerste schooljaar volgend op de toelating in afwijking van de eerste volzin 0,1098 formatieplaats.

Artikel 34. Omvang personele deel leerlinggebonden budget

  • 1 Voor een op de basisschool of de speciale school voor basisonderwijs ingeschreven leerling die toelaatbaar is verklaard tot een van de onderwijssoorten, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel b of c, van de Wet op de expertisecentra dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onderdeel d, van genoemde wet wordt een budget toegekend dat bestaat uit de som van:

    • a. een basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van basisscholen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar, en

    • b. een her te besteden basisbedrag, welk bedrag wordt verhoogd met een leeftijdsbedrag dat wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd van leraren in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 2 Voor de berekening van het basisbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het leeftijdsbedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de formatie de hoeveelheid die in onderstaande tabel is aangegeven bij de betreffende toelaatbaarheidsverklaring.

    Toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van

    Formatie t.b.v. eerste lid, onderdeel a

    Formatie t.b.v. eerste lid, onderdeel b

    a. dove kinderen

    0,2179

    0,1846

    b. slechthorende kinderen

    0,1061

    0,0821

    c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen

    0,1061

    0,0821

    d. lichamelijk gehandicapte kinderen

    0,1061

    0,0821

    e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

    0,1061

    0,0821

    f. zeer moeilijk lerende kinderen

    0,1061

    0,0821

    g. meervoudig gehandicapte kinderen

    0,2179

    0,0821

    h. cluster 4

    0,1061

    0,0821

Hoofdstuk IV. Correcties op de bekostiging

Artikel 34a. Correctie op de bekostiging

  • 1 Indien uit een op grond van artikel 175, eerste of tweede lid, van de wet, ingesteld onderzoek blijkt dat de omvang van de bekostiging voor de uitgaven ten behoeve van de materiële instandhouding, de omvang van de bekostiging voor de personeelskosten, de omvang van enige bijzondere of aanvullende bekostiging onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister tot uiterlijk één jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek correcties aanbrengen op de desbetreffende bekostiging. Onze Minister deelt het bevoegd gezag uiterlijk één jaar na ontvangst van deze bevindingen schriftelijk mede of en zo ja welke correcties hij aanbrengt.

  • 2 Indien uit het jaarverslag, bedoeld in artikel 171 van de wet, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, van de wet of uit een op grond van artikel 175 van de wet ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging. Onze Minister doet hiervan binnen een jaar na ontvangst van het jaarverslag, respectievelijk binnen een jaar na ontvangst van de bevindingen uit dat onderzoek schriftelijk mededeling aan het bevoegd gezag.

  • 3 Indien daarvoor naar zijn oordeel aanleiding is, kan Onze Minister de in het eerste lid bedoelde termijnen waarbinnen correcties kunnen worden aangebracht alsmede de in het tweede lid bedoelde termijn met ten hoogste een jaar verlengen.

Artikel 34b. Verrekening of betaling i.v.m. correcties

Een in artikel 34a, eerste lid, bedoelde correctie wordt, indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in artikel 34a, eerste lid, door Onze Minister betaald.

Hoofdstuk IVa. Voorschriften betreffende berekening van overschotten bij opheffing of beëindiging van de bekostiging van de laatste school van een bevoegd gezag

Artikel 34c. Berekening exploitatieoverschot bij opheffing of beëindiging van de bekostiging van de laatste school van een bevoegd gezag

  • 1 Voor de toepassing van artikel 163a van de wet wordt onder exploitatieoverschot verstaan:

    • a. het bedrag van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 129, 134 en 137 van de wet verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt,

    • b. de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten, en

    • c. voor zover het een niet door een gemeente in stand gehouden school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de gemeentelijke overschrijding.

  • 2 Het bevoegd gezag meldt het overeenkomstig het eerste lid berekende saldo, verdeeld naar de onderdelen a en b, respectievelijk c, van het eerste lid, tezamen met het jaarverslag over het laatste jaar waarin de school nog geheel of gedeeltelijk voor bekostiging in aanmerking kwam. De opgave gaat vergezeld van een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de opgave.

  • 3 Indien het exploitatieoverschot van een niet door een gemeente in stand gehouden school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en geen onderscheid kan worden gemaakt met de baten respectievelijk de lasten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geldt als maatstaf voor de verdeling van eerstbedoeld deel van het exploitatieoverschot tussen Rijk en de desbetreffende gemeente de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan bekostiging van het Rijk en het ontvangen bedrag aan uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, van de gemeente in een periode van vijf jaren voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

§ 1. Overgangsbepalingen

Artikel 35. Aanvullende vergoeding voor het jaar 2000

  • 2 Indien het verschil tussen de vergoeding, berekend op grond van het eerste lid, onder a, en de vergoeding, berekend op grond van het eerste lid, onder b, negatief is, wordt de aanvullende vergoeding op nul gesteld.

Artikel 36. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen voor de jaren 2001 en 2002

  • 1 Voor het kalenderjaar 2001 wordt de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt berekend:

    A = 7,92 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid.

  • 2 Voor het kalenderjaar 2002 wordt de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt berekend:

    A = 8,50 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid.

§ 2. Slotbepaling

Artikel 37. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekostiging WPO.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 21 oktober 1985

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

G. van Leijenhorst

Uitgegeven de vijfde november 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Bijlage V. Indeling van de gemeenten in klassen, als bedoeld in artikel 35 van het besluit

[Red: Vervallen.]

Bijlage VI. Model-architectenverklaring bij projecten voor het basisonderwijs, behorend bij artikel 16

[Red: Vervallen.]