Bekostigingsbesluit WPO

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006 en zichtdatum 08-12-2016.
Geldend van 07-12-2005 t/m 09-02-2006

Besluit van 21 oktober 1985, houdende regelen betreffende de bekostiging van basisscholen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, van 11 juli 1985, nr. 6238/2313, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 51, tweede en derde lid, van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1984, 2) en op de artikelen E 29 en E 32 van de Overgangswet WBO (Stb. 1984, 3);

Gehoord de Onderwijsraad (advies van 5 december 1984, nr. O.R. III/100101 LO);

Gehoord de Raad van State (advies van 20 september 1985, nr. W05.85.0373/11.5.39);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, van 14 oktober 1985, nr. 6790/2313, centrale directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Titel I. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

wet: Wet op het primair onderwijs;

basisschool: een school waar basisonderwijs wordt gegeven, niet zijnde een speciale school voor basisonderwijs;

speciale school voor basisonderwijs: een school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen;

samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de wet;

school: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

openbare school: door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid in stand gehouden school;

bijzondere school: door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;

nevenvestiging: deel van een school, dat op de plaats waar het onderwijs wordt gegeven voordat het een deel van de school werd als zelfstandige school functioneerde;

centrale dienst: centrale dienst die formatie ontvangt als bedoeld in artikel 132 van de wet;

bevoegd gezag van volgens de wet bekostigde scholen: voor wat betreft

  • a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders, voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

  • b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 55 van de wet;

ouders: ouders of voogden;

teldatum: voor wat betreft:

leerling: een leerling die op grond van het artikel 39 van de wet tot een school is toegelaten;

leerling met een niet-Nederlandse culturele achtergrond: leerling:

  • a. die behoort tot de Molukse bevolkingsgroep,

  • b. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Griekenland, Italië, het voormalige Joegoslavië, Kaapverdië, Marokko, Portugal, Spanje, Tunesië of Turkije,

  • c. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba,

  • d. van wie ten minste een van de ouders of voogden als vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000,

  • e. van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit een ander niet-Engelstalig land buiten Europa, echter met uitzondering van Indonesië;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

hoofdgebouw: het gebouw dat als zodanig is aangewezen ingevolge

zoals deze regeling onderscheidenlijk deze wet luidden op 31 december 1996;.

formatiebudget: het formatiebudget, bedoeld in artikel 123, eerste lid, van de wet;

accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

leerlinggebonden budget: het budget, dat beschikbaar is op grond van artikel 70a van de wet.

Titel II. Administratieve voorschriften met betrekking tot aanvang en einde bekostiging, en borgstelling

Artikel 2. Gegevens en bescheiden nieuwe scholen en scholen die met toepassing van artikel 84, 87 of 88 van de wet voor bekostiging in aanmerking komen

Het bevoegd gezag van een school ten aanzien waarvan Onze Minister heeft meegedeeld dat de bekostiging een aanvang kan nemen of die ingevolge een beschikking van Onze Minister op grond van artikel 84, 87 of 88 van de wet zal worden bekostigd, zendt Onze Minister uiterlijk 3 maanden voor de datum van ingang van de bekostiging de benodigde administratieve gegevens en bescheiden voor de vaststelling van de vergoedingsbedragen, waaronder ten minste wordt begrepen het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent de gegevens en bescheiden.

Artikel 3. Borgstelling

  • 1 Teneinde overeenkomstig de bepalingen van dit besluit enige bekostiging van het Rijk te verkrijgen, moet het bevoegd gezag van een bijzondere school zijn aangesloten bij een organisatie van bevoegde gezagsorganen die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en die als zodanig door Onze Minister is erkend en zich te zijnen genoegen heeft borg gesteld voor terugbetaling van teveel ontvangen bedragen.

  • 2 De erkenning, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een daartoe door het bestuur der organisatie tot Onze Minister gericht verzoek waarbij moet worden overgelegd een opgave van elk bevoegd gezag waarvoor zekerheid wordt gesteld, vermeldende ten aanzien van elke school de gemeente waar de school is of, indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, de gemeente of gemeenten waar de hoofdvestiging en de nevenvestiging of nevenvestigingen zijn gelegen en de nadere plaatsaanduiding onderscheidenlijk plaatsaanduidingen binnen die gemeente of gemeenten, alsmede de naam van de rechtspersoon onder wiens bestuur de school staat. Wijzigingen die daarin worden aangebracht, deelt het bestuur der organisatie binnen twee weken mede aan Onze Minister. Deze wijzigingen ontheffen de organisaties niet van de voor het lopende jaar aangegane borgstelling ten behoeve van een aangesloten bevoegd gezag.

Artikel 3a. Aanvang van de bekostiging

[Treedt in werking op 10-02-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 3b. Vaststelling bevoorschotting en verrekening van voorschotten

[Treedt in werking op 10-02-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 4. Opheffing van een school

Het bevoegd gezag geeft binnen twee weken na een besluit tot opheffing van de school of een nevenvestiging kennis daarvan aan Onze Minister, gedeputeerde staten, de inspecteur en, indien het een bijzondere school of een nevenvestiging daarvan betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school onderscheidenlijk de nevenvestiging is gelegen.

Artikel 5. Gegevens bij mededeling bevoegd gezag over uitzonderingssituatie

  • 1 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 153, vierde lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. naam, adres en het door het ministerie toegekende administratienummer van de desbetreffende school,

    • b. het telefoonnummer van het bevoegd gezag,

    • c. het feitelijk aantal leerlingen, niet zijnde leerlingen van een nevenvestiging, van de desbetreffende school op 1 oktober van het schooljaar waarin de mededeling wordt gedaan, verhoogd met 3%,

    • d. het door het ministerie toegekende administratienummer van de school van dezelfde richting, dan wel indien het openbaar onderwijs betreft de school met openbaar onderwijs, met het dichtst bij het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, gelegen hoofdgebouw,

    • e. een plattegrond met een schaalverdeling waarop het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder d bedoelde school zijn aangegeven en

    • f. de afstand, hemelsbreed gemeten, tussen enerzijds het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en anderzijds het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder d bedoelde school.

  • 2 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 153, vijfde lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, genoemde gegevens,

    • b. het door het ministerie toegekende administratienummer van de school met openbaar onderwijs, met het dichtst bij het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, gelegen hoofdgebouw,

    • c. een plattegrond met een schaalverdeling waarop zijn aangegeven:

      • 1°. het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school, en

      • 2°. de kortste route over de weg tussen enerzijds het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en anderzijds het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school,

    • d. de afstand in tienden van kilometers van de in onderdeel c2° bedoelde route en

    • e. informatie waaruit blijkt dat aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat.

  • 3 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, eerste lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, genoemde gegevens,

    • b. het feitelijk aantal leerlingen van de desbetreffende school, daaronder begrepen leerlingen van een nevenvestiging, op 1 oktober van het schooljaar waarin de mededeling wordt gedaan, verhoogd met 3%,

    • c. naam, adres en het door het ministerie toegekende administratienummer van de overige scholen van het bevoegd gezag,

    • d. het feitelijk aantal leerlingen, daaronder begrepen leerlingen van een nevenvestiging, van de overige scholen van het bevoegd gezag op 1 oktober van het schooljaar waarin de mededeling wordt gedaan, verhoogd met 3%,

    • e. de voor de scholen van het bevoegd gezag geldende opheffingsnorm.

  • 4 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, tweede lid, van de wet worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, en derde lid, onder b tot en met d, genoemde gegevens, en

    • b. de per school van het bevoegd gezag geldende opheffingsnorm.

  • 6 Bij de mededeling van het bevoegd gezag dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 157, derde juncto het tweede lid, worden de volgende gegevens overgelegd:

    • a. de in het eerste lid, onder a en b, derde lid, onder b tot en met d, vierde lid, onder b, en vijfde lid, onder b tot en met d, genoemde gegevens,

    • b. het door het ministerie toegekende administratienummer van de school van dezelfde richting, dan wel indien het openbaar onderwijs betreft, de school met openbaar onderwijs, met het dichtst bij het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, gelegen hoofdgebouw,

    • c. een plattegrond met een schaalverdeling waarop het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school zijn aangegeven, en

    • d. de afstand, hemelsbreed gemeten, tussen enerzijds het hoofdgebouw van de desbetreffende school, daaronder niet begrepen een nevenvestiging, en anderzijds het dichtstbijzijnde hoofdgebouw van de onder b bedoelde school.

Artikel 5a. Inhoudingsbedrag bij voortijdige beëindiging samenwerkingsovereenkomst

  • 1 Onder het landelijk bedrag voor gemiddelde personeelslasten wordt in dit artikel verstaan: het bedrag dat voor elk schooljaar dat de bijzondere school dan wel openbare school, bedoeld in het derde lid, onder a, werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden op de wijze als aangegeven in de aanhef van het derde lid, in de Memories van Toelichting van de Rijksbegrotingen voor het jaar waarin het eind van de onderscheiden schooljaren viel, is opgenomen voor het aan die begroting voorafgaande jaar voor het basisonderwijs voor personele uitgaven, gedeeld door het in die begroting opgenomen aantal fulltime-equivalenten bekostigd personeel voor het basisonderwijs.

  • 2 Onder het landelijk gemiddeld aantal leerlingen wordt in dit artikel verstaan: het totaal aantal leerlingen in het basisonderwijs in een schooljaar, berekend overeenkomstig artikel 152 van de wet, vermeerderd met het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, en vervolgens gedeeld door het totaal van het aantal scholen voor basisonderwijs in dat schooljaar. Bij die berekening wordt uitgegaan van de aantallen op de teldata van elk van de schooljaren dat de bijzondere school dan wel openbare school bedoeld in het derde lid, onder a, werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, als bedoeld in het derde lid, onder a.

  • 3 Voor elk schooljaar dat een bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de wet, in afwijking van artikel 153, eerste tot en met derde lid, van de wet, werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, wordt het bedrag van de kosten hiervan, bedoeld in artikel 157, zesde lid, van de wet, berekend door middel van de formule:

    {(a x y) – (b x y)} + c = z, waarbij

    a = het landelijk bedrag voor gemiddelde personeelslasten van de basisformatie per leerling van de bijzondere dan wel openbare school, die op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, waarbij als aantal leerlingen wordt aangemerkt het aantal, bedoeld in artikel 152 van de wet, vermeerderd met het schoolgewicht, bedoeld artikel 15b van het Formatiebesluit WPO,

    b = het landelijk bedrag voor gemiddelde personeelslasten van de basisformatie per leerling van een school met een leerlingenaantal dat gelijk is aan het leerlingenaantal van een school met een landelijk gemiddeld aantal leerlingen, vermeerderd met het leerlingenaantal van de bijzondere dan wel openbare school die op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, waarbij als aantal leerlingen wordt aangemerkt het aantal leerlingen van beide scholen tezamen, verhoogd met 3%, op basis van de teldatum van elk schooljaar dat die bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd, onderscheidenlijk in stand werd gehouden, waarbij dat leerlingenaantal is vermeerderd met het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO,

    c =

    • 1. het bedrag van de vaste voet in de vergoeding voor materiële instandhouding, als bedoeld in de voor elk schooljaar geldende programma’s van eisen, zoals die zijn vastgesteld op grond van artikel 113 van de wet, van de bijzondere dan wel openbare school die op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, voor elk schooljaar tot en met 31 december 1996 gedurende welke de bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, en

    • 2. het bedrag voor de vergoeding voor materiële instandhouding in verband met de schoolgrootte, bedoeld in artikel 134, vierde lid, onderdeel a, vijfde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel a, van de wet, van de bijzondere dan wel openbare school die op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand gehouden, voor elk schooljaar vanaf 1 januari 1997 gedurende welke de bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden,

    y = het aantal leerlingen van de school, die op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand gehouden en

    z = het inhoudingsbedrag.

  • 4 Indien de uitkomst van {(a x y) – (b x y)} kleiner is dan nul, wordt de uitkomst van dit onderdeel van de formule op nul gesteld.

  • 5 Voor elk schooljaar dat een nevenvestiging van een bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in artikel 157, derde lid, van de wet, in afwijking van artikel 153, eerste tot en met derde lid van de wet, werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 157, zesde lid, van de wet, berekend door middel van de formule:

    ¾ (d – e) + c = z, waarbij:

    c = het bedrag voor de vergoeding voor materiële instandhouding in verband met de schoolgrootte, bedoeld in artikel 134, vierde lid, onderdeel a, vijfde lid, onderdeel a, en zesde lid, onderdeel a, van de wet, van de nevenvestiging van de bijzondere dan wel openbare school die op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden, voor elk schooljaar vanaf 1 januari 1997 gedurende welke de nevenvestiging van de bijzondere dan wel openbare school op grond van de samenwerkingsovereenkomst werd bekostigd onderscheidenlijk in stand werd gehouden,

    d = het landelijke bedrag voor gemiddelde personeelslasten van de basisformatie die de school en de nevenvestiging als zelfstandige scholen zouden ontvangen,

    e = het landelijke bedrag voor gemiddelde personeelslasten van de basisformatie die de school en de nevenvestiging zouden ontvangen indien sprake was van één school zonder nevenvestiging en

    z = het inhoudingsbedrag.

  • 6 Het bedrag dat door het Rijk wordt ingehouden op de vergoeding van de school of scholen en nevenvestiging of nevenvestigingen van elk bevoegd gezag dat aan de samenwerkingsovereenkomst deelnam wordt bepaald op de som van de uitkomsten van de toepassing van de formule, genoemd in het derde en vijfde lid, gedeeld door het totaal aantal leerlingen van de school of de scholen en nevenvestiging of nevenvestigingen van de bevoegde gezagsorganen die aan de samenwerkingsovereenkomst deelnamen. De uitkomst van de berekening in de vorige volzin wordt per bevoegd gezag vermenigvuldigd met het aantal leerlingen van de school of scholen en nevenvestiging of nevenvestigingen van dat bevoegd gezag.

Titel III. Leerlingenadministratie en leerlingentelling

Afdeling 1. Leerlingenadministratie

Artikel 6. Inhoud leerlingenadministratie

  • 1 De directeur van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school beschikbaar is alsmede van de gegevens van de leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de berekening van het formatiebudget ingevolge het Formatiebesluit WPO. Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen wordt in deze administratie een onderverdeling gemaakt naar leerlingen van de hoofdvestiging en leerlingen van elk van de nevenvestigingen en draagt de directeur er zorg voor dat de volledige administratie op de hoofdvestiging aanwezig is.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 7. Inschrijving

  • 1 De directeur van een school schrijft een leerling slechts in na overlegging van

    • a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan 6 maanden, of

    • b. een schriftelijke verklaring van de ouders dat de leerling binnen een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school of een school of instelling voor ander onderwijs was ingeschreven.

  • 2 Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3 De directeur doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem bekend is op welke andere school of school of instelling voor ander onderwijs de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn school, binnen 1 week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur van de school of de school of instelling voor ander onderwijs waarop de leerling voordien was ingeschreven.

Artikel 8. Uitschrijving

  • 1 De directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

  • 2 Indien de directeur van een school op wiens school de leerling stond ingeschreven binnen 4 weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school of instelling voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op diens school, wijzigt de directeur de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de inschrijving op de andere school of de school of instelling voor ander onderwijs.

Artikel 9. Bewaren van gegevens

  • 1 De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen, blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

  • 2 De gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van het formatiebudget, worden binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, vernietigd.

Afdeling 2. Leerlingentelling

Artikel 10. Leerlingentelling

  • 1 Voor de toepassing van de wet worden, onverminderd artikel 8 en artikel 11, derde lid, de leerlingen op een school meegeteld die op de teldatum op die school staan ingeschreven tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (Stb. 1971, 406). Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3 Indien de teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum stonden ingeschreven.

  • 4 Een leerling kan slechts op 1 school voor de bekostiging meetellen.

Artikel 11. Verstrekken gegevens aan Minister

  • 1 Voor 15 oktober indien de teldatum 1 oktober is dan wel binnen 2 weken na een andere teldatum zendt het bevoegd gezag aan Onze Minister, de inspecteur en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders, een opgave van het aantal leerlingen overeenkomstig artikel 10. Deze opgave is onderverdeeld in het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar enerzijds en het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder anderzijds. Indien in de opgave een nadere onderverdeling wordt gemaakt op grond van de volgende leden, wordt in die onderverdeling tevens melding gemaakt van de verdeling over de in de vorige volzin genoemde leeftijdscategorieën.

  • 2 De opgave, bedoeld in het eerste lid, voor basisscholen is onderverdeeld in de categorieën leerlingen, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, en in de categorieën leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond met uitzondering van leerlingen van wie ten minste een van de ouders of voogden afkomstig is uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba.

  • 3 De opgave, bedoeld in het eerste lid, voor speciale scholen voor basisonderwijs is onderverdeeld in leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond en overige leerlingen.

  • 4 Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt de opgave, bedoeld in het eerste lid, tevens onderverdeeld in de leerlingen van de hoofdvestiging en de leerlingen van elk van de nevenvestigingen.

  • 5 Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 8 een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen 6 weken na de teldatum daarvan mededeling aan Onze Minister, de inspecteur en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

  • 6 Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, en de melding, bedoeld in artikel 70a, eerste lid, van de wet wordt gedaan.

Afdeling 3. Verstrekken gewogen gemiddelde leeftijd leraren

[Treedt in werking op 10-02-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Titel IV. Boekhoudvoorschriften

Artikel 12. Boekhoudvoorschriften bijzondere scholen

  • 1 Het bevoegd gezag van een bijzondere school draagt zorg voor een overzichtelijke en deugdelijke administratie van de financiële gegevens van elk van de onder zijn beheer staande scholen.

  • 2 De administratie van elke bijzondere school omvat alle ontvangsten, gesplitst naar de ontvangsten ingevolge de artikelen 116, 133, 134, 135, 137, 139 tot en met 147, van de wet en de overige ontvangsten, en alle uitgaven onderscheiden naar:

    • a. personele uitgaven;

    • b. de uitgaven voor materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding onderverdeeld in de onderdelen van de programma’s van eisen genoemd in artikel 114, eerste lid, van de wet i;

    • c. uitgaven ten behoeve van voorzieningen in de huisvesting.

  • 3 De administratie van elke bijzondere school omvat een overzicht van:

    • a. vorderingen,

    • b. schulden,

    • c. reserveringen.

  • 4 Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke bijzondere school een overzicht van de in de school aanwezige inventaris opgemaakt en in de administratie opgenomen waaruit in ieder geval blijkt in welk jaar de aanschaffing heeft plaatsgevonden en welke inventaris voor eigen rekening is aangeschaft.

  • 5 Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke bijzondere school een overzicht opgesteld en in de administratie van de school opgenomen van alle uitgaven en ontvangsten die op het desbetreffende kalenderjaar betrekking hebben volgens de in het tweede lid aangegeven verdeling. In dit overzicht dient in elk geval aangegeven te worden tot welk bedrag uitgaven ten laste van onderscheidenlijk de rijksvergoeding, gemeentelijke vergoedingen of eigen middelen zijn gedaan.

  • 6 Het bestuur van een centrale dienst draagt zorg voor een overzichtelijke en deugdelijke administratie van de financiële gegevens van de centrale dienst. De administratie omvat de ontvangsten voor personeel, onderscheiden naar ontvangsten ingevolge artikel 124, 125 en 132, eerste lid, van de wet en de overige ontvangsten voor personeel en alle uitgaven voor personeel, onderscheiden naar uitgaven ingevolge artikel 124, 125 en 132, vijfde lid, van de wet, en overige uitgaven voor personeel.

Hoofdstuk II. Vergoeding voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

Artikel 13. Maandelijkse vergoeding

  • 1 Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding aan het bevoegd gezag van een school een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 134, eerste lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 3 Indien artikel 15, zesde lid, van toepassing is, vindt verrekening plaats van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, met de vergoeding die wordt verstrekt in de maanden oktober tot en met december van het uitkeringsjaar.

Artikel 14. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen en getal artikel 134, zesde lid, van de wet

  • 2 De factoren A, B, C en D van de formule, bedoeld in het eerste lid, worden als volgt berekend:

    A = 9 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in het derde lid;

    B = 6,17 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder op de datum, bedoeld in het derde lid;

    C = 280 – (het aantal leerlingen op de datum, bedoeld in het derde lid, x 2,06), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul;

    D = 3,2 x het schoolgewicht, bedoeld in artikel 15b van het Formatiebesluit WPO, waarbij als teldatum wordt aangemerkt de datum, bedoeld in het derde lid.

  • 3 De datum die dient als grondslag voor de vaststelling van het aantal leerlingen bij de berekening van de factoren A, B en C en als grondslag voor de vaststelling van het schoolgewicht bij de berekening van factor D, is:

    • a. indien artikel 134, vierde lid, van de wet van toepassing is: 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt;

    • b. indien artikel 134, vijfde lid, van de wet van toepassing is: 1 oktober in de periode waarover de vergoeding plaatsvindt;

    • c. indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is: 1 maart van het jaar waarover de vergoeding plaatsvindt, met dien verstande dat bij de berekening van de factoren A en B wordt uitgegaan van de leeftijd van de desbetreffende leerlingen op 1 oktober van het daaraan voorafgaande jaar, waarbij de leerlingen die op 1 oktober van dat jaar 3 jaar waren, worden meegeteld bij de berekening van factor A.

  • 4 Indien de school bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, wordt het eerste lid voor de hoofdvestiging en elke nevenvestiging afzonderlijk toegepast.

  • 5 Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.

Artikel 15. Verstrekken gegevens vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

  • 1 Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze Minister ten behoeve van de vergoeding voor dat jaar voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, bedoeld in artikel 134, eerste lid, van de wet, in:

    • a.

      • 1°. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de gegevens waarop de vergoeding is vastgesteld, of

      • 2°. indien de gegevens waarop de vergoeding voor dat jaar is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens,

    • b. indien ingevolge de melding, bedoeld in artikel 15c, vierde lid, van het Formatiebesluit WPO, aanspraak bestond op verhoging van de formatie, het aantal leerlingen op 1 maart van dat jaar,

    • c. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a onder 1° en 2° en onderdeel b.

  • 2 Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze Minister een verklaring van een accountant omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven van het voorafgaande jaar, in.

  • 3 Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 januari een leidraad vast ten behoeve van de controle door de accountant, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4 Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 februari de vergoedingen voor dat jaar voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs vast, gebaseerd op de grondslag bedoeld in artikel 134, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 115 van de wet.

  • 5 Indien artikel 134, zesde lid, van de wet van toepassing is en indien het bevoegd gezag het aantal leerlingen op 1 maart van het uitkeringsjaar voor 15 maart van dat jaar heeft gemeld, stelt Onze Minister voor 1 mei de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, voor dat jaar nader vast.

  • 6 Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in het eerste lid onderdeel c, aanleiding geeft tot wijziging van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de vergoeding voor dat jaar nader vast.

Artikel 16. Omschrijving uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

De uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding voor schoolgebouwen hebben betrekking op de programma’s van eisen, bedoeld in artikel 114, eerste lid, van de wet.

Artikel 17. Omvang vergoeding uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

  • 1 De vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding wordt bepaald volgens de programma’s van eisen, bedoeld in artikel 113, derde lid, van de wet.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt voor elke leerling met een leerlinggebonden budget die op de school is ingeschreven verhoogd volgens de onderstaande tabel:

    toelaatbaar verklaard tot speciaal onderwijs aan/van

    bedrag

    waarvan verplicht her te besteden o.g.v. art. 70a wet

     

    EURO

    EURO

    a. dove kinderen

    2229

    1257

    b. slechthorende kinderen

    1332

    463

    c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen

    1332

    463

    d. lichamelijk gehandicapte kinderen

    1384

    514

    e. langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap

    1332

    463

    f. zeer moeilijk lerende kinderen

    1128

    309

    g. meervoudig gehandicapte kinderen

    1332

    463

    h. cluster 4

    1332

    463

  • 3 De bedragen, bedoeld in het tweede lid, worden jaarlijks per 1 augustus, telkens te rekenen met het laatstelijk aangepaste bedrag, bij ministeriële regeling aangepast aan de prijsontwikkeling, overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het bedrag wordt aangepast, en het jaar waarin het bedrag wordt aangepast.

Hoofdstuk III. Vergoeding voor de uitgaven voor het personeel

Titel I. Aanvang van de bekostiging

Artikel 18. Aanvang van de bekostiging

  • 1 De aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor het personeel, bestaande uit:

    • a. de uitgaven voor het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget,

    • b. de geldswaarde van niet verbruikte formatierekeneenheden, en

    • c. de vergoedingen voor de kosten van vervanging van personeel en voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, ontstaat met ingang van de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, ontstaat de aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor 1 lid van het personeel ten hoogste acht weken voor de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging begint van een nieuw geopende school.

Titel II. Voorschot

Artikel 19. Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en gewijzigd overzicht

  • 1 Onze Minister verstrekt jaarlijks in de maand maart aan het bevoegd gezag van een school ten behoeve van de berekening van een voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, een overzicht van de voor die school beschikbare formatierekeneenheden met ingang van het schooljaar volgend op de maand waarin het overzicht is verstrekt. Dit overzicht is gebaseerd op het door het bevoegd gezag van die school opgegeven aantal leerlingen op de teldatum, alsmede voor wat speciale scholen voor basisonderwijs betreft, op het aantal leerlingen van het samenwerkingsverband of de samenwerkingsverbanden waaraan de school op de teldatum deelneemt.

  • 2 Onze Minister verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan het bevoegd gezag van een school een overzicht van beschikbare formatierekeneenheden, waarin de beslissingen van het bevoegd gezag met betrekking tot overdracht van formatierekeneenheden en verzilvering van niet-verbruikte formatierekeneenheden, voor zover die voor 15 mei daaraan voorgaand aan Onze Minister zijn gemeld, zijn verwerkt.

Artikel 20. Voorschot

Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de uitgaven voor het personeel aan het bevoegd gezag van een school een voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, waarvan de hoogte afhankelijk is van de te verwachten vergoeding voor die maand.

Artikel 21. Onderscheid wijze van uitkering van het voorschot

Voor de wijze van uitkering van de voorschotten op de vergoeding voor de uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, wordt onderscheid gemaakt in:

  • a. een bevoegd gezag van een school dat deelneemt aan een bij ministeriële regeling toegestaan systeem van automatisering van de salarisadministratie inzake het basisonderwijs;

  • b. een bevoegd gezag van een school dat niet deelneemt aan een systeem als bedoeld onder onderdeel a.

Artikel 22. Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag aangesloten bij geautomatiseerd systeem

  • 1 Het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel 21 onderdeel a, verstrekt bij benoeming van een personeelslid ten behoeve van de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, onderdeel a, van de wet, de gegevens die nodig zijn voor het bepalen van het voorschot.

  • 2 Ingeval in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wijzigingen optreden, doet een bevoegd gezag binnen acht weken mededeling daarvan aan het systeem waaraan het deelneemt.

Artikel 23. Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag niet aangesloten bij geautomatiseerd systeem

  • 1 Het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel 21 onderdeel b, verstrekt jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip, ten behoeve van de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, onderdeel a, van de wet, aan Onze Minister de gegevens betreffende het personeel.

  • 2 Ingeval in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wijzigingen optreden, doet het bevoegd gezag binnen acht weken mededeling daarvan aan Onze Minister.

Artikel 23a. Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en voorschot centrale dienst

  • 1 Onze Minister verstrekt jaarlijks in de maand maart aan het bestuur van een centrale dienst het overzicht van de voor de centrale dienst beschikbare formatierekeneenheden met ingang van het schooljaar volgend op de maand waarin het overzicht is verstrekt. Dit overzicht is gebaseerd op de door de bevoegde gezagsorganen van de scholen in het samenwerkingsverband opgegeven aantallen leerlingen van die scholen op de teldatum.

  • 2 Onze Minister verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan het bestuur van een centrale dienst een overzicht van de beschikbare formatierekeneenheden waarin de opgave van het bestuur en de betrokken bevoegde gezagsorganen van de overdracht van formatierekeneenheden aan en door de centrale dienst, bedoeld in artikel 18a van het Formatiebesluit WPO zijn verwerkt, voor zover die voor 15 mei daaraan voorafgaand aan Onze Minister zijn gemeld.

Artikel 23b. Verstrekken gegevens door het bevoegd gezag van alle scholen in een samenwerkingsverband

Het bevoegd gezag van alle scholen in een samenwerkingsverband deelt voor 1 januari aan Onze Minister mee, via welke school dan wel centrale dienst met ingang van het volgende schooljaar de gezamenlijke zorgformatie van de basisscholen moet worden toegekend.

Artikel 24. Opschorting voorschot

  • 1 Indien de voor de bekostiging benodigde gegevens niet tijdig aan Onze Minister zijn verstrekt, kan Onze Minister bepalen dat de verstrekking van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort.

  • 2 De verstrekking van het voorschot wordt zo spoedig mogelijk hervat, doch in ieder geval niet later dan in de tweede maand volgende op de maand, waarin de benodigde gegevens door het bevoegd gezag zijn verstrekt. Tevens wordt het gedeelte van het voorschot dat als gevolg van de toepassing van het eerste lid niet is verstrekt, ter beschikking gesteld.

Artikel 25. Nadere voorschriften

Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop het voorschot, bedoeld in artikel 20 of 23a, wordt aangevraagd, vastgesteld en verstrekt.

Titel III. Vergoeding

Artikel 26. Omvang vergoeding

De vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, wordt aan de hand van de totale omvang van de formatie, bedoeld in artikel 120 onderscheidenlijk 122 van de wet, voor de school afzonderlijk vastgesteld.

Artikel 28. Verrekening met de vergoeding

  • 1 Indien het bedrag aan voorschotten als bedoeld in artikel 20 in een uitkeringsjaar hoger is dan de vergoeding, stort het bevoegd gezag onverwijld het verschil terug in ’s Rijks kas tenzij Onze Minister bepaalt dat verrekening plaatsvindt met nog uit te keren vergoedingen.

  • 2 Indien het bedrag van de vergoeding hoger is dan de dienaangaande verstrekte voorschotten, vergoedt het Rijk onverwijld aan het bevoegd gezag het verschil.

  • 3 Onze Minister kan voorafgaand aan het vaststellen van een vergoeding, een vergoeding voorlopig vaststellen en op de voet van het eerste en het tweede lid tot voorlopige verrekening overgaan.

Artikel 29. Onderscheid wijze van uitkering van de vergoeding

Ten aanzien van de wijze van uitkering van de vergoeding, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet, is artikel 21 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30. Verstrekken gegevens ten behoeve van de afrekening vergoeding voor uitgaven voor het personeel

  • 1 Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 juli ten behoeve van de afrekening van de vergoeding voor uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 137, eerste lid, van de wet:

    • a. over het voorafgaande jaar de gegevens betreffende het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget;

    • b. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid alsmede de tijdige aanmelding van de gegevens waarop de voorschotbedragen en de vergoedingsbedragen zijn of worden gebaseerd;

    • c. een verklaring van een accountant van de juistheid van de gegevens, bedoeld onder b;

    • d. het in het derde lid bedoelde overzicht vergezeld van een opgave van eventuele mutaties in de gegevens.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 januari ten behoeve van de afrekening, bedoeld in dit artikel, vastgesteld:

    • a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant;

    • b. de formulieren betreffende de verklaringen bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c;

    • c. het formulier voor de verstrekking van de gegevens bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Ten behoeve van de afrekening van de vergoeding verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 februari overzichten per school betreffende formatierekeneenheden en verstrekte voorschotten.

  • 4 Onze Minister besluit binnen twee jaren na 1 juli van het jaar waarin de gegevens bedoeld in het eerste lid zijn ingediend, op de afrekening van de vergoeding.

Artikel 30a. Vergoeding centrale dienst

Op de vergoeding voor het bij de centrale dienst aangestelde personeel zijn de artikelen 28, 29 en 30 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «artikel 20» wordt gelezen: artikel 23a.

Hoofdstuk IVa. Specifieke uitkering ter tegemoetkoming in de kosten voor onderwijs in allochtone levende talen

[Vervallen per 29-04-2005]

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

§ 1. Overgangsbepalingen

Artikel 35. Aanvullende vergoeding voor het jaar 2000

  • 2 Indien het verschil tussen de vergoeding, berekend op grond van het eerste lid, onder a, en de vergoeding, berekend op grond van het eerste lid, onder b, negatief is, wordt de aanvullende vergoeding op nul gesteld.

Artikel 36. Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen voor de jaren 2001 en 2002

  • 1 Voor het kalenderjaar 2001 wordt de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt berekend:

    A = 7,92 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid.

  • 2 Voor het kalenderjaar 2002 wordt de factor A, bedoeld in artikel 14, tweede lid, als volgt berekend:

    A = 8,50 x het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid.

§ 2. Slotbepaling

Artikel 37. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Bekostigingsbesluit WPO.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 21 oktober 1985

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

G. van Leijenhorst

Uitgegeven de vijfde november 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Inhoudsopgave

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

   

Titel I

Algemeen

Artikel 1

Begripsbepalingen

   

Titel II

Administratieve voorschriften met betrekking tot aanvang en einde bekostiging, en borgstelling

Artikel 2

Gegevens en bescheiden nieuwe scholen en scholen die met toepassing van artikel 84, 87 of 88 van de wet voor bekostiging in aanmerking komen

Artikel 3

Borgstelling

Artikel 4

Opheffing van een school

Artikel 5

Gegevens bij mededeling bevoegd gezag over uitzonderingssituatie

Artikel 5a

Inhoudingsgedrag bij voortijdige beëindiging samenwerkingsovereenkomst

   

Titel III

Leerlingenadministratie en leerlingentelling

Afdeling 1

Leerlingenadministratie

Artikel 6

Inhoud leerlingenadministratie

Artikel 7

Inschrijving

Artikel 8

Uitschrijving

Artikel 9

Bewaren van gegevens

   

Afdeling 2

Leerlingentelling

Artikel 10

Leerlingentelling

Artikel 11

Verstrekken gegevens aan Minister

   

Titel IV

Boekhoudvoorschriften

Artikel 12

Boekhoudvoorschriften bijzondere scholen

   

Hoofdstuk II

Vergoeding voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

Artikel 13

Maandelijkse vergoeding

Artikel 14

Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen en getal artikel 134, zesde lid, van de wet

Artikel 15

Verstrekken gegevens vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

Artikel 16

Omschrijving uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

Artikel 17

Omvang vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

   

Hoofdstuk III

Vergoeding voor de uitgaven voor het personeel

   

Titel I

Aanvang van de bekostiging

Artikel 18

Aanvang van de bekostiging

   

Titel II

Voorschot

Artikel 19

Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en gewijzigd overzicht

Artikel 20

Voorschot

Artikel 21

Onderscheid wijze van uitkering van het voorschot

Artikel 22

Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag aangesloten bij geautomatiseerd systeem

Artikel 23

Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag niet aangesloten bij geautomatiseerd systeem

Artikel 23a

Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en voorschot centrale dienst

Artikel 23b

Verstrekken gegevens door het bevoegd gezag van alle scholen in een samenwerkingsverband

Artikel 24

Opschorting voorschot

Artikel 25

Nadere voorschriften

   

Titel III

Vergoeding

Artikel 26

Omvang vergoeding

Artikel 27

 

Artikel 28

Verrekening met de vergoeding

Artikel 29

Onderscheid wijze van uitkering van de vergoeding

Artikel 30

Verstrekken gegevens ten behoeve van de afrekening vergoeding voor uitgaven voor het personeel

Artikel 30a

Vergoeding centrale dienst

Hoofdstuk IV

[Red: Vervallen.]

Artikel 31

[Red: Vervallen.]

Artikel 32

[Red: Vervallen.]

Artikel 33

[Red: Vervallen.]

Artikel 34

[Red: Vervallen.]

   

Hoofdstuk IVa

[Red: Vervallen.]

Artikel 34a

[Red: Vervallen.]

Artikel 34b

[Red: Vervallen.]

   

Hoofdstuk V

Overgangs- en slotbepalingen

§ 1.

Overgangsbepalingen

Artikel 35

Aanvullende vergoeding voor het jaar 2000

Artikel 36

Normatieve vaststelling schoolgrootte basisscholen voor de jaren 2001 en 2002

§ 2.

Slotbepaling

Artikel 37

Citeertitel

Bijlage V. Indeling van de gemeenten in klassen, als bedoeld in artikel 35 van het besluit

[Red: Vervallen.]

Bijlage VI. Model-architectenverklaring bij projecten voor het basisonderwijs, behorend bij artikel 16

[Red: Vervallen.]