Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
van 25 januari 1985, no. MJZ 2515023, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling
Wetgeving;
Gelet op de artikelen 2a, eerste en tweede lid, 2c, 3, tweede lid, 4a, negende lid, 17, tiende lid, 18, eerste en derde lid, 18a, eerste en tweede lid, 19, vierde lid, 36, 51, tweede, vierde en vijfde lid, 52, eerste en derde lid, 53, derde lid, 55, tweede lid, en 57 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening alsmede de artikelen 45 en 76, derde lid, van de Wet geluidhinder;
De Raad van State gehoord (advies van 23 september 1985, no. W08.85.0054/14.5.39);
Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 25 november 1985, no. MJZ
25N5055, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan: