Besluit gelijkstelling van wonen buiten het Rijk met wonen binnen het Rijk (Algemene Ouderdomswet)

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-12-2014 en zichtdatum 26-12-2024.
Geldend van 30-03-2013 t/m heden

Besluit van 3 december 1985

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf, van 20 september 1985, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, Directie Sociale Verzekeringen, Hoofdafdeling Volksverzekeringen, nr. SZ/SV/VV/85/3297;

Gelet op de artikelen 57, onderdeel b, en 60, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 181);

De Raad van State gehoord (advies van 29 oktober 1985, No. W.12.85.0503/17.5.44);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf, d.d. 28 november 1985, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, Directie Sociale Verzekeringen, Hoofdafdeling Volksverzekeringen, nr. SZ/SV/VV/85/3297;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor de toepassing van artikel 55 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld:

  • a. het wonen in Nederlands-Indië;

  • b. het wonen in Indonesië, voor zover dit heeft plaatsgevonden vóórdat de betrokkene na 27 december 1949 Indonesië voor de eerste maal metterwoon heeft verlaten, mits de betrokkene op 27 december 1949 in Indonesië woonde en het bedoelde metterwoon verlaten vóór 1 januari 1968 heeft plaatsgevonden;

  • c. het wonen in Indonesië van de gehuwde of gehuwd geweest zijnde vrouw, die zelf niet, doch wier echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot wel op 27 december 1949 in Indonesië woonde gedurende de tijd, dat zij dezelfde woonplaats had als haar echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot vóórdat deze na 27 december 1949 Indonesië voor de eerste maal metterwoon heeft verlaten, mits zij Indonesië vóór 1 januari 1968 metterwoon heeft verlaten;

  • d. het wonen in Nederlands Nieuw-Guinea;

  • e. het wonen in Westelijk Nieuw-Guinea;

  • f. het wonen in dat gebiedsdeel van Indonesië, dat gevormd werd door Nederlands Nieuw-Guinea, voor zover dit heeft plaatsgevonden vóórdat de betrokkene na 1 mei 1963 dat gebiedsdeel voor de eerste maal metterwoon heeft verlaten, mits de betrokkene op 1 mei 1963 in dat gebiedsdeel woonde en het metterwoon verlaten vóór 1 januari 1968 heeft plaatsgevonden;

  • g. het wonen in dat gebiedsdeel van Indonesië, dat gevormd werd door Nederlands Nieuw-Guinea, van een gehuwde of gehuwd geweest zijnde vrouw, die zelf niet, doch wier echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot wel op 1 mei 1963 in dat gebiedsdeel woonde, gedurende de tijd, dat zij dezelfde woonplaats had als haar echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot vóór dat deze na 1 mei 1963 dat gebiedsdeel voor de eerste maal metterwoon heeft verlaten, mits zij dat gebiedsdeel vóór 1 januari 1968 metterwoon heeft verlaten;

  • h. het wonen in Suriname gedurende de tijd, dat Suriname deel heeft uitgemaakt van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • i. het wonen in Suriname, voor zover dit heeft plaatsgevonden vóórdat de betrokkene na 25 november 1975 Suriname voor de eerste maal metterwoon heeft verlaten, mits de betrokkene op 25 november 1975 in Suriname woonde en zich voor 1 januari 1981 metterwoon in Nederland heeft gevestigd;

  • j. het wonen in Suriname van de gehuwde of gehuwd geweest zijnde vrouw, die zelf niet, doch wier echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot wel op 25 november 1975 in Suriname woonde, gedurende de tijd, dat zij dezelfde woonplaats had als haar echtgenoot, onderscheidenlijk gewezen echtgenoot vóórdat deze na 25 november 1975 Suriname voor de eerste maal metterwoon heeft verlaten, mits zij zich vóór 1 januari 1981 metterwoon in Nederland heeft gevestigd;

  • k. het wonen buiten het Rijk gedurende de tijd, dat de betrokkene, in dienstbetrekking staande tot een binnen het Rijk wonende of gevestigde werkgever, als Nederlands lid van de bemanning woonde aan boord van een schip, dat niet binnen het Rijk zijn thuishaven had;

  • l. het wonen buiten het Rijk van degene, die gehuwd is of gehuwd geweest is gedurende de tijd, dat zijn echtgenoot, onderscheidenlijk gewezen echtgenoot aan de in onderdeel k gestelde voorwaarden voldeed of als Nederlands lid van de bemanning woonde aan boord van een schip, dat binnen het Rijk zijn thuishaven had, een en ander mits diegene woonde aan boord van het door zijn echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot bevaren schip.

Artikel 2

Voor de toepassing van artikel 55 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld het wonen buiten het Rijk gedurende de tijd, dat betrokkene verzekerd was ingevolge de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 56 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld:

  • a. het wonen buiten het Rijk van de Nederlander, die voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het koninklijk besluit van 19 oktober 1976 (Stb. 557), alsmede zijn echtgenoot;

  • b. het wonen buiten het Rijk van de weduwe of weduwnaar, van wie de echtgenoot op de dag van zijn overlijden voldeed aan de voorwaarden, gesteld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het koninklijk besluit van 19 oktober 1976 (Stb. 557), gedurende een jaar of een door Onze Minister te bepalen langere termijn na vorenbedoelde dag;

  • c. het wonen buiten het Rijk van een Nederlander, die, in dienstbetrekking staande tot een binnen het Rijk wonende of gevestigde werkgever, als lid van de bemanning woont aan boord van een schip, dat niet binnen het Rijk zijn thuishaven heeft;

  • d. het wonen buiten het Rijk van degene die gehuwd is met een Nederlander, als bedoeld in onderdeel c, of met een Nederlander, die als lid van de bemanning woont aan boord van een schip, dat binnen het Rijk zijn thuishaven heeft, een en ander mits diegene woont aan boord van het door zijn echtgenoot bevaren schip;

  • e. het wonen buiten het Rijk van een Nederlander, aan wie, voor hij het Rijk metterwoon verliet, de voordelen voortvloeiend uit artikel 55 van de Algemene Ouderdomswet toekwamen, mits hij - al dan niet onafgebroken - gedurende zes jaren na de voleindiging van zijn 59ste levensjaar binnen het Rijk heeft gewoond.

    Voor de toepassing van deze bepaling wordt, wanneer het de voordelen voortvloeiende uit artikel 55 van de Algemene Ouderdomswet betreft, uitsluitend voor de vaststelling van de toeslag, bedoeld in artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet met toepassing van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet, de jongere echtgenoot van de pensioengerechtigde geacht het 59ste levensjaar te hebben voleindigd op dezelfde dag als die pensioengerechtigde;

  • f. het wonen buiten het Rijk van een staatsburger van de Verenigde Staten van Amerika;

  • g. het wonen buiten het Rijk van degene die op 31 december 1984 Nederlander was en die nadien het Nederlanderschap heeft verloren als gevolg van artikel 15, onderdeel c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Artikel 4

  • 1 Voor de toepassing van artikel 56 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld het wonen in Suriname, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van een Surinamer, aan wie, voor hij het Rijk metterwoon verliet, de voordelen voortvloeiend uit artikel 55 van de Algemene Ouderdomswet toekwamen, mits hij - al dan niet onafgebroken - gedurende zes jaren na de voleindiging van zijn 59ste levensjaar binnen het Rijk heeft gewoond.

Artikel 5

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 55 en 56 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld het wonen in België van een Nederlander of een Belg, die gedurende de zes aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd onmiddellijk voorafgaande jaren onafgebroken in Nederland arbeid in loondienst heeft verricht.

  • 2 Voor de toepassing van het vorige lid wordt met het verrichten van arbeid in loondienst gelijkgesteld het genot ingevolge een Nederlandse wettelijke regeling van een uitkering naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 50%, mits de betrokkene tijdens het genot van bedoelde uitkering in België geen arbeid in loondienst of als zelfstandige verricht.

  • 3 Een onderbreking van het in de voorgaande leden bedoelde tijdvak welke korter dan dertig dagen heeft geduurd, blijft buiten aanmerking, met dien verstande, dat wanneer zich in een jaar meerdere onderbrekingen hebben voorgedaan, deze slechts buiten aanmerking blijven, wanneer zij tezamen minder dan dertig dagen belopen.

Artikel 6

  • 1 Voor de toepassing van artikel 56 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld:

    • a. het wonen buiten het Rijk van een Nederlander, die van 1 januari 1957 tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar onafgebroken verzekerd is geweest krachtens de Algemene Ouderdomswet;

    • b. het wonen in Oostenrijk van een Nederlander en een Oostenrijker.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, wordt, uitsluitend voor de vaststelling van de toeslag, bedoeld in artikel 8 van de Algemene Ouderdomswet met toepassing van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van die wet de jongere echtgenoot van de pensioengerechtigde geacht het 65ste levensjaar te hebben voleindigd op dezelfde dag als die pensioengerechtigde.

Artikel 7

  • 1 Voor de toepassing van artikel 56 van de Algemene Ouderdomswet wordt met het wonen binnen het Rijk gelijkgesteld het wonen in Suriname, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba van een Surinamer, die van 1 januari 1957 tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar onafgebroken verzekerd is geweest krachtens de Algemene Ouderdomswet.

Artikel 10

Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt met een Nederlander gelijkgesteld een onderdaan van het land, dat het verdrag (nr. 48) betreffende behoud van pensioenrechten van migranten, 1935, van de Internationale Arbeidsorganisatie heeft bekrachtigd.

Artikel 11

Het koninklijk besluit van 20 december 1956 (Stb. 628) tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 45, onder b, en 48, onder b, van de Algemene Ouderdomswet, wordt ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

’s-Gravenhage, 3 december 1985

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L. de Graaf

Uitgegeven de twaalfde december 1985

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes