Wet milieugevaarlijke stoffen

[Regeling vervallen per 01-06-2008.]
Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007 en zichtdatum 01-01-2009.
Geldend van 10-05-2006 t/m 30-06-2007

Wet van 5 december 1985, houdende regelen ter bescherming van mens en milieu tegen gevaarlijke stoffen en preparaten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is ter aanvulling van de bestaande wetgeving nieuwe regelen te stellen ter bescherming van mens en milieu tegen gevaarlijke stoffen en preparaten, in het bijzonder ter zake van de verplichting onderzoek te verrichten naar de mogelijke ongewenste effecten van stoffen op mens of milieu, zulks mede ter uitvoering van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 september 1979, 79/831/EEG ( Pb.E.G. 1979, L 259), alsmede ter zake van het treffen van passende maatregelen met betrekking tot stoffen en preparaten, indien van gevaar voor mens of milieu is gebleken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur of door toedoen van de mens worden voortgebracht;

    preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

    Europese Economische Ruimte: gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, onder de in de verdragen neergelegde voorwaarden, en voorts de grondgebieden van de Republiek Finland, met inachtneming van het tweede lid van artikel 126 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, de Republiek IJsland, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Zweden.

    invoeren: binnen het grondgebied van Nederland, onderscheidenlijk binnen de Europese Economische Ruimte brengen;

    richtlijn: richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG 1967, L 196), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 92/32/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 april 1992 (PbEG L 154);

    vertegenwoordiger: persoon, aangewezen door degene die een stof buiten de Europese Economische Ruimte vervaardigt, voor het kennisgeven in de Europese Economische Ruimte van het aldaar invoeren van die stof, al dan niet verwerkt in een preparaat.

  • 2 Onder stoffen worden voedings- en genotmiddelen, alsmede diervoeders niet begrepen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bepalingen van deze wet of onderdelen daarvan van toepassing worden verklaard op micro-organismen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Ieder die beroepshalve een stof of een preparaat vervaardigt, aan een ander ter beschikking stelt, in Nederland invoert of toepast, en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof of dat preparaat gevaren kunnen optreden voor mens of milieu, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te beperken.

Hoofdstuk 2. Kennisgeving

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

§ 1. Eerste kennisgeving

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Degene die voornemens is ertoe over te gaan een stof te vervaardigen of, al dan niet verwerkt in een preparaat, in Nederland in te voeren, is verplicht van dat voornemen schriftelijk kennis te geven aan Onze Minister.

  • 2 Degene die een stof vervaardigt en die voornemens is deze stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, voor de eerste maal aan een ander ter beschikking te stellen, is voorts verplicht ook van dat voornemen schriftelijk kennis te geven aan Onze Minister.

  • 3 Het eerste lid geldt niet voor degene, die in een kennisgeving door een vertegenwoordiger is genoemd als importeur van de stof waarvoor die kennisgeving is gedaan, en die voornemens is die stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, in Nederland in te voeren.

  • 4 Een vertegenwoordiger die in Nederland kennis geeft van het voornemen om een buiten de Europese Economische Ruimte vervaardigde stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, in de Europese Economische Ruimte in te voeren, dient in Nederland gevestigd te zijn.

  • 5 Een kennisgeving als bedoeld in het vierde lid, geschiedt schriftelijk aan Onze Minister en heeft betrekking op de totale hoeveelheid van de stof zoals die door degene die de stof vervaardigt, door middel van de in de kennisgeving genoemde importeurs, in de Europese Economische Ruimte wordt ingevoerd.

  • 6 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde wordt onder "vervaardigen" verstaan: produceren van een stof met het oogmerk deze, al dan niet verwerkt in een preparaat dan wel verwerkt of omgezet in een produkt, aan een ander ter beschikking te stellen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Degene die een kennisgeving doet als bedoeld in artikel 3, is verplicht bij die kennisgeving bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens met betrekking tot de mogelijke effecten van de stof op mens of milieu schriftelijk over te leggen. Deze gegevens betreffen:

    • a. de identiteit, de eigenschappen en de gevaren van de stof;

    • b. de hoeveelheid van de stof waarvan de vervaardiging, de invoer of het aan een ander ter beschikking stellen wordt beoogd;

    • c. de verwachte toepassing van de stof;

    • d. mogelijkheden om de stof onschadelijk te maken;

    • e. aanbevolen aanwijzingen voor het gebruik van de stof, aanbevolen maatregelen om verspreiding van de stof te voorkomen en aanbevolen noodmaatregelen bij een ongeval met de stof.

  • 2 Indien de kennisgeving betrekking heeft op het vervaardigen van de stof, is hij tevens verplicht schriftelijk de plaats mede te delen, waar de stof wordt vervaardigd.

  • 3 Indien de kennisgeving betrekking heeft op het invoeren of het aan een ander ter beschikking stellen van de stof, is hij tevens verplicht schriftelijk over te leggen:

    • a. een voorstel inzake de indeling van de stof overeenkomstig artikel 34;

    • b. een voorstel voor de wijze van aanduiding van de stof;

    • c. een voorstel voor de bij vervoer en opslag te nemen maatregelen ter bescherming van mens en milieu tegen de mogelijke nadelige effecten van de stof.

  • 4 In afwijking van het eerste lid behoeft degene die een kennisgeving doet van het invoeren of het aan een ander ter beschikking stellen van een stof met betrekking waartoe ten minste tien jaren tevoren voor het eerst in de Europese Economische Ruimte kennisgeving is gedaan, niet de ingevolge het eerste lid, onder a, aangewezen gegevens met betrekking tot de eigenschappen van de stof en de ingevolge het eerste lid, onder d, aangewezen gegevens over te leggen.

  • 5 Degene die een kennisgeving doet als bedoeld in artikel 3, is verplicht voor het verkrijgen van de in het eerste lid bedoelde gegevens onderzoek te verrichten, tenzij hij reeds op andere wijze over de vereiste gegevens kan beschikken. Hij is verplicht bij de overgelegde gegevens met betrekking tot de stof tevens gegevens te vermelden met betrekking tot de identiteit van degene die het in de eerste volzin bedoelde onderzoek heeft verricht.

  • 6 Indien met het oog op de stabiliteit van de stof daaraan hulpstoffen zijn toegevoegd, of indien bij de stof onzuiverheden voorkomen, dienen de krachtens het eerste en derde lid over te leggen gegevens en het krachtens het vijfde lid te verrichten onderzoek betrekking te hebben op de stof tezamen met die hulpstoffen of onzuiverheden, doch zonder de oplosmiddelen die kunnen worden afgescheiden zonder dat de stabiliteit van de stof wordt aangetast of de samenstelling ervan wordt gewijzigd.

  • 7 Onverminderd het krachtens het eerste lid bepaalde is degene die de kennisgeving doet, verplicht daarbij alle gegevens als bedoeld in het eerste lid, onder a, over te leggen, waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 8 Een kennisgeving als bedoeld in artikel 3 kan slechts worden gedaan door een binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde persoon.

  • 9 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regelen stellen omtrent de krachtens het eerste tot en met derde lid en het vijfde lid over te leggen gegevens en omtrent de wijze waarop de kennisgevingen en de overlegging van gegevens moeten geschieden.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent het in artikel 4, vijfde lid, bedoelde onderzoek. Tot deze regelen kunnen behoren regelen betreffende:

    • a. de onderzoekmethoden en de omstandigheden waaronder deze worden toegepast;

    • b. het vastleggen en bewaren van de resultaten van het onderzoek;

    • c. de verslaglegging met betrekking tot het onderzoek.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorts eisen gesteld waaraan degenen die onderzoek als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, verrichten, moeten voldoen.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister tekent de datum van ontvangst van een kennisgeving als bedoeld in artikel 3 aan op het geschrift waarbij de kennisgeving is gedaan, en zendt degene die de kennisgeving heeft gedaan, uiterlijk een week na de ontvangst van de kennisgeving een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 2 Hij zendt zo spoedig mogelijk een exemplaar van de kennisgeving en de daarbij overgelegde stukken als bedoeld in artikel 4 aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en, voor zover deze stukken van belang zijn in verband met het vervoer van de stof, aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 3 Indien de kennisgeving betrekking heeft op het in Nederland invoeren of het aan een ander ter beschikking stellen van een stof, zendt Onze Minister voorts een exemplaar van de kennisgeving aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Hij voegt daarbij een samenvatting van alle met betrekking tot die stof door degene die de kennisgeving heeft gedaan, aan hem overgelegde stukken als bedoeld in artikel 4.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere bestuursorganen of instellingen worden aangewezen, waaraan een exemplaar van de in het tweede lid bedoelde stukken of van bij de maatregel aan te wijzen onderdelen daarvan wordt toegezonden of kan worden toegezonden.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien Onze Minister van oordeel is dat bij de kennisgeving niet aan het bij of krachtens artikel 4 of 5 bepaalde is voldaan, maakt hij zijn daartoe strekkende beschikking binnen vijf weken na de datum van ontvangst van de kennisgeving bekend.

  • 2 Een kennisgeving met betrekking waartoe het vorige lid toepassing heeft gevonden, wordt geacht niet te zijn gedaan.

  • 3 Onze Minister doet een mededeling als bedoeld in het eerste lid, ingeval deze betrekking heeft op een kennisgeving ter zake van het vervaardigen van een stof, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Het is verboden een stof te vervaardigen of, al dan niet verwerkt in een preparaat, in Nederland in te voeren:

    • a. zonder dat een kennisgeving als bedoeld in artikel 3, eerste of derde lid, is gedaan;

    • b. indien aan Onze Minister kennisgeving is gedaan ter zake van het in Nederland of in de Europese Economische Ruimte invoeren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 3, derde lid: binnen 60 dagen nadat Onze Minister die kennisgeving heeft ontvangen blijkens het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, tenzij Onze Minister anders bepaalt;

    • c. indien door een vertegenwoordiger kennisgeving is gedaan ter zake van het in de Europese Economische Ruimte invoeren als bedoeld in artikel 3, derde lid, aan het daartoe aangewezen overheidsorgaan in een andere Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: binnen 60 dagen nadat dat orgaan die kennisgeving heeft ontvangen, tenzij dat orgaan anders bepaalt;

    • d. indien een kennisgeving ter zake van het vervaardigen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gedaan: binnen 45 dagen nadat Onze Minister die kennisgeving blijkens het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, heeft ontvangen.

  • 2 Het is degene die een stof vervaardigt, verboden die stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, aan een ander ter beschikking te stellen:

    • a. zonder dat een kennisgeving als bedoeld in artikel 3, tweede lid, is gedaan;

    • b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 3, tweede lid, is gedaan: binnen 60 dagen nadat Onze Minister die kennisgeving heeft ontvangen blijkens het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 6, eerste lid, tenzij Onze Minister anders bepaalt.

§ 2. Bekendmaking van de kennisgeving

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister maakt een kennisgeving ter zake van het in Nederland invoeren of het aan een ander ter beschikking stellen zo spoedig mogelijk bekend, doch in elk geval binnen het tijdvak van 60 dagen na de dag van ontvangst, dan wel, indien een beschikking krachtens artikel 7 in beroep is vernietigd, uiterlijk twee weken na de datum waarop het besluit, houdende de vernietiging, is genomen.

  • 2 In ieder geval wordt de kennisgeving gelijktijdig bekendgemaakt door middel van:

    • a. mededeling in de Nederlandse Staatscourant;

    • b. terinzagelegging overeenkomstig artikel 11.

  • 3 Indien degene die een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid doet, bij die kennisgeving verklaart dat hij de stof waarop de kennisgeving betrekking heeft, niet eerder zal invoeren of aan een ander ter beschikking stellen dan met ingang van een daarbij aangegeven tijdstip dat gelegen is na het in het eerste lid genoemde tijdvak van 60 dagen, wordt de kennisgeving door Onze Minister op verzoek van degene die de kennisgeving doet, in afwijking van het eerste lid bekendgemaakt binnen het tijdvak van 60 dagen voor het bij de kennisgeving aangegeven tijdstip.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

In een mededeling als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a, vermeldt Onze Minister ten minste:

  • a. een aanduiding van de identiteit van de stof;

  • b. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister legt met een exemplaar van de kennisgeving stukken ter inzage, die bevatten:

    • a. een aanduiding van de identiteit van de stof;

    • b. de overgelegde gegevens inzake de fysisch-chemische eigenschappen van de stof;

    • c. de overgelegde gegevens met betrekking tot mogelijkheden om de stof onschadelijk te maken;

    • d. de overgelegde gegevens met betrekking tot aanbevolen voorzorgsmaatregelen om verspreiding van de stof te voorkomen en aanbevolen noodmaatregelen bij een ongeval met de stof;

    • e. de overgelegde gegevens inzake de verrichte onderzoeken naar de effecten die de stof op mens of milieu kan hebben, dan wel, indien met betrekking tot zodanige gegevens artikel 56 toepassing heeft gevonden, de overeenkomstig dat artikel overgelegde tweede tekst.

  • 2 Onze Minister legt voorts de overige bij de kennisgeving overgelegde stukken, voor zover kennisneming daarvan redelijkerwijs nodig kan zijn voor een beoordeling van de mogelijke effecten van de stof op mens of milieu, ter inzage, tenzij met betrekking tot die stukken toepassing is gegeven aan artikel 56.

§ 3. Aanvullende meldingen en onderzoeken

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Degene die met betrekking tot een stof overeenkomstig artikel 3 een kennisgeving heeft gedaan, is verplicht zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister elke verandering te melden in:

    • a. de gegevens betreffende de hoeveelheid van de stof die hij vervaardigt, aan een ander ter beschikking stelt of invoert, voor zover zulks bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald;

    • b. de kennis welke hij met betrekking tot mogelijke effecten die de stof op mens of milieu kan hebben, heeft of redelijkerwijs kan hebben verkregen;

    • c. de gegevens betreffende de toepassingsgebieden van de stof, welke te zijner kennis zijn of redelijkerwijs kunnen zijn gekomen;

    • d. de gegevens betreffende de hulpstoffen als bedoeld in artikel 4, zesde lid, toegevoegd aan de stof of de onzuiverheden, als bedoeld in dat lid, voorkomende bij de stof;

    • e. de gegevens betreffende de plaats waar de stof wordt vervaardigd;

    • f. de naam waaronder de stof aan een ander ter beschikking wordt gesteld.

  • 2 De importeur, genoemd in de kennisgeving, bedoeld in artikel 3, derde lid, stelt de kennisgever op de hoogte van de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de meldingen, bedoeld in het eerste lid, onder b-e.

  • 4 Onze Minister zendt een exemplaar van een melding krachtens het eerste lid zo spoedig mogelijk aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Indien de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, betrekking had op het in Nederland invoeren of het aan een ander ter beschikking stellen van de stof, zendt hij een samenvatting van de melding aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Degene die met betrekking tot een stof overeenkomstig artikel 3 een kennisgeving heeft gedaan, is verplicht met betrekking tot die stof nadere gegevens over te leggen, indien hij in enig jaar 100 ton of meer van die stof in de Europese Economische Ruimte heeft vervaardigd of ingevoerd, dan wel indien hij in totaal 500 ton of meer van die stof in de Europese Economische Ruimte heeft vervaardigd of ingevoerd. Met het oog daarop is hij verplicht, het bereiken of overschrijden van de in de eerste volzin aangegeven hoeveelheidsgrenzen terstond aan Onze Minister te melden.

  • 2 Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vast welke nadere gegevens met betrekking tot de stof door degene die de kennisgeving heeft gedaan, moeten worden overgelegd en binnen welke termijn dat dient te geschieden. Degene die de kennisgeving heeft gedaan, is verplicht voor het verkrijgen van de vereiste gegevens onderzoek te verrichten. Ingeval de vereiste gegevens reeds ingevolge dit artikel, dan wel ingevolge artikel 16 door een ander zijn overgelegd, kan hij in afwijking van de vorige volzin naar die gegevens verwijzen, indien hij een schriftelijke verklaring van de betrokkene overlegt, dat deze tegen de verwijzing geen bedenkingen heeft, dan wel indien de vereiste gegevens ten minste tien jaar tevoren zijn overgelegd. Artikel 4, vijfde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De nadere gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden schriftelijk overgelegd. Onze Minister maakt de overlegging van nadere gegevens zo spoedig mogelijk bekend, doch in elk geval binnen zes weken na de dag van ontvangst, dan wel, ingeval met betrekking tot deze gegevens op een verzoek om geheimhouding ingevolge artikel 56 nog niet onherroepelijk is beslist, uiterlijk twee weken na de datum waarop zodanige beslissing onherroepelijk is geworden. Met betrekking tot de bekendmaking zijn de artikelen 9, tweede lid, en artikelen 10, aanhef en onder a, en 11 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld met betrekking tot de over te leggen nadere gegevens. De artikelen 4, zesde en negende lid, en 5 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Bij zijn besluit op grond van het tweede lid kan Onze Minister in bijzondere gevallen afwijken van de krachtens het vierde lid gestelde regelen, indien het naar zijn oordeel op grond van de reeds bekende eigenschappen van de stof wenselijk is dat met betrekking tot die stof andere, door hem bij zijn besluit aan te wijzen gegevens worden overgelegd, dan wel indien het naar zijn oordeel op grond van de reeds bekende eigenschappen van de stof niet noodzakelijk is dat nadere gegevens worden overgelegd.

  • 6 Onze Minister zendt een exemplaar van de ingevolge een besluit krachtens het tweede lid aan hem overgelegde stukken zo spoedig mogelijk aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Indien de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, betrekking had op het in Nederland invoeren of het aan een ander ter beschikking stellen van de stof, zendt hij een samenvatting van de stukken aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen en aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Bij de stukken voegt hij een exemplaar van zijn in dat lid bedoelde besluit. Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Nadere gegevens moeten wederom door degene die met betrekking tot een stof overeenkomstig artikel 3 een kennisgeving heeft gedaan, met betrekking tot die stof worden overgelegd, indien hij in enig jaar 1000 ton of meer van die stof in de Europese Economische Ruimte heeft vervaardigd of ingevoerd, dan wel indien hij in totaal meer dan 5000 ton van die stof in de Europese Economische Ruimte heeft vervaardigd of ingevoerd. Met het oog daarop is hij verplicht het bereiken of overschrijden van de in de eerste volzin aangegeven hoeveelheidsgrenzen terstond aan Onze Minister te melden.

  • 2 Onze Minister stelt, na overleg met degene die de kennisgeving heeft gedaan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vast, welke nadere gegevens met betrekking tot de stof door degene die de kennisgeving heeft gedaan, moeten worden verschaft en binnen welke termijn dat dient te geschieden. Artikel 14, tweede lid, tweede, derde en vierde volzin, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij zijn besluit op grond van het tweede lid, eerste volzin, kan Onze Minister afwijken van de met overeenkomstige toepassing van artikel 14, vierde lid, gestelde regelen.

Artikel 15a

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Indien aan Onze Minister een kennisgeving als bedoeld in artikel 3, derde lid, is gedaan, heeft de melding, bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15, betrekking op de totale hoeveelheid van die stof, zoals die door degene die de stof vervaardigt, door middel van de in de kennisgeving genoemde importeurs, in de Europese Economische Ruimte wordt ingevoerd.

Artikel 15b

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien voor een buiten de Europese Economische Ruimte vervaardigde stof in de Europese Economische Ruimte meer dan één kennisgeving is gedaan en deze kennisgevingen betrekking hebben op een stof, die is vervaardigd door dezelfde persoon, hebben de gewichtsgrenzen, genoemd in de artikelen 14 en 15, betrekking op de totale hoeveelheid van de stof, zoals die door degene die de stof vervaardigt, door middel van de in de kennisgevingen genoemde importeurs, in de Europese Economische Ruimte wordt ingevoerd.

  • 3 Bij de in artikel 14, vierde lid, bedoelde maatregel wordt bepaald wie de gegevens, bedoeld in het tweede lid, overlegt.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, indien zulks naar zijn oordeel, gelet op de bij een kennisgeving overeenkomstig artikel 3, een melding overeenkomstig artikel 13, eerste lid of ingevolge een besluit op grond van artikel 14, tweede lid, of 15, tweede lid, ter zake van een stof overgelegde gegevens, voor het inzicht in de gevaren die voor mens of milieu door handelingen met die stof kunnen ontstaan, noodzakelijk is, aan degene die de kennisgeving heeft gedaan, opdragen nadere door hem aangeduide gegevens met betrekking tot deze stof over te leggen. Daarbij kan hij bepalen binnen welke termijn deze gegevens moeten worden overgelegd, en kan hij tevens aan degene die de kennisgeving heeft gedaan, opdragen ten behoeve van het overleggen van die gegevens nader door hem omschreven onderzoek met betrekking tot die stof te verrichten. Gelijke bevoegdheden komen toe aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister, indien zulks naar zijn oordeel noodzakelijk is voor het inzicht in de gevaren die door handelingen met die stof in de arbeidssituatie kunnen ontstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde opdracht kan mede strekken tot het verrichten van krachtens artikel 14 of 15 met overeenkomstige toepassing van artikel 5 aangegeven onderzoek op een eerder tijdstip dan dat waarop het op grond van artikel 14 of 15 moet worden opgedragen.

  • 4 Degene aan wie een opdracht als in het eerste lid bedoeld is gegeven, is verplicht de aldaar bedoelde gegevens over te leggen en het aldaar bedoelde onderzoek te verrichten.

§ 4. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Degene die met betrekking tot een stof overeenkomstig artikel 3 een kennisgeving heeft gedaan, is verplicht alle gegevens die hij met betrekking tot die stof bezit, ten minste tot 10 jaar na de beëindiging van het vervaardigen of in de Europese Economische Ruimte invoeren van die stof te bewaren.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Gelijktijdig met de bekendmaking van een kennisgeving overeenkomstig artikel 9 doet Onze Minister de stof waarop de kennisgeving betrekking heeft, opnemen in een register.

  • 2 Van de stof worden in het register opgenomen:

    • a. een aanduiding van de identiteit;

    • b. een beschrijving van de effecten die de stof kan hebben op mens of milieu;

    • c. de ingevolge artikel 4, eerste lid, onder d, overgelegde gegevens met betrekking tot de mogelijkheden om de stof onschadelijk te maken;

    • d. de ingevolge artikel 4, eerste lid, onder e, overgelegde gegevens met betrekking tot aanbevolen voorzorgsmaatregelen om verspreiding van de stof te voorkomen en aanbevolen noodmaatregelen bij een ongeval met de stof;

    • e. indien de stof behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid: de categorie waarin de stof is opgenomen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ook daarbij aan te wijzen andere gegevens in het register worden opgenomen, voor zover zij niet krachtens een besluit op grond van artikel 56, eerste lid, geheim moeten worden gehouden.

  • 4 Aan een ieder wordt inzage verleend in het register. Onze Minister verstrekt aan een ieder desgevraagd, tegen betaling van de kosten, een afschrift.

  • 5 Onze Minister stelt regelen inzake de inrichting van het register. Hij kan tevens nadere regelen stellen ter zake van het in het tweede lid of krachtens het derde lid bepaalde.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 De artikelen 3 tot en met 18 zijn niet van toepassing op stoffen:

    • a. die voor 18 september 1981 reeds in de Europese Gemeenschappen werden ingevoerd of in de handel waren;

    • b. die in Nederland worden vervaardigd of ingevoerd met het oog op de voorbereiding van een kennisgeving als bedoeld in artikel 3;

    • c. die in Nederland niet in het vrije verkeer worden gebracht, tenzij zij binnen Nederlands grondgebied worden verwerkt of omgezet;

    • d. die in de procesinstallatie waarin zij ontstaan, worden omgezet in andere stoffen zonder dat daarbij tussentijdse opslag plaatsvindt;

    • e. met betrekking waartoe degene die voornemens is die stof in Nederland te vervaardigen of in te voeren ingevolge de artikelen 7 of 8 van de richtlijn een toereikende kennisgeving heeft gedaan bij het daartoe aangewezen overheidsorgaan van een andere Lid-Staat van de Europese Unie of van een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2 Indien met betrekking tot een stof van de zijde van de Commissie van de Europese Gemeenschappen gegevens als bedoeld in artikel 4, 14, 15 en 16 worden ontvangen als gevolg van een kennisgeving met betrekking tot die stof in een andere Lid-Staat van de Europese Unie of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zijn op die gegevens de artikelen 9 tot en met 12, 14, derde lid, tweede en derde volzin, en 18 van overeenkomstige toepassing. De eerste volzin vindt geen toepassing voor zover zulks door Onze Minister met het oog op de in de desbetreffende Staat geldende regelen met betrekking tot de bescherming van bedrijfsgeheimen is bepaald.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de artikelen 3 tot en met 18 geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte niet van toepassing zijn:

    • a. ter uitvoering van een krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie tot stand gekomen bindende regeling;

    • b. indien onverkorte toepassing van die artikelen in het belang van de bescherming van mens en milieu niet noodzakelijk is.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot stoffen waarop ingevolge het eerste of derde lid de artikelen 3 tot en met 18 geheel of ten dele niet van toepassing zijn, regelen worden gesteld met betrekking tot de in die artikelen geregelde onderwerpen.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kan ter uitvoering van de richtlijn worden bepaald dat, in plaats van het in het eerste lid, onder a, bepaalde, de artikelen 3 tot en met 18 vanaf een bij die maatregel te bepalen datum niet van toepassing zijn op stoffen die voorkomen op een bij die maatregel vast te stellen lijst.

Hoofdstuk 3. Onderzoek

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien degene die beroepshalve stoffen of preparaten vervaardigt, in Nederland invoert, toepast of aan een ander ter beschikking stelt, met betrekking tot een stof of een preparaat nieuwe kennis verkrijgt, waaruit ernstige gevaren voor mens of milieu blijken of redelijkerwijs kunnen worden afgeleid, is hij verplicht, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 13, zodanige kennis zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister te melden.

  • 2 Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid kennis verkrijgt van een belangrijke nieuwe toepassing van een stof of een preparaat, waaruit ernstige gevaren voor mens of milieu blijken of redelijkerwijs kunnen worden afgeleid, is hij verplicht, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 13, zodanige kennis zo spoedig mogelijk schriftelijk aan Onze Minister te melden.

  • 3 Onze Minister zendt zo spoedig mogelijk een exemplaar van door hem ontvangen stukken als bedoeld in het eerste en tweede lid aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 4 Met betrekking tot het in het eerste en tweede lid bepaalde kunnen bij algemene maatregelen van bestuur nadere regelen worden gesteld. Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister kan na overleg met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, indien hij zulks met het oog op de toepassing van de artikelen 22, 23, 24 of 31 in verband met de beoordeling van de mogelijke gevaren van een stof of een preparaat nodig acht, aan een ieder die beroepshalve die stof of dat preparaat vervaardigt, in Nederland invoert, toepast of aan een ander ter beschikking stelt, opdragen de door hem verlangde gegevens met betrekking tot die stof of dat preparaat te verstrekken, waarover deze beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 2 Degene aan wie een opdracht als bedoeld in het eerste lid is gegeven, is verplicht zodanige gegevens schriftelijk over te leggen. Artikel 20, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een lijst vast van stoffen en preparaten die wegens hun mogelijke effecten op mens of milieu in het bijzonder aandacht behoeven.

  • 2 Met betrekking tot de stoffen en preparaten die vermeld zijn op de in het eerste lid bedoelde lijst, wordt door of vanwege Onze Minister regelmatig onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen, de toepassing en de verspreiding van die stoffen en preparaten in Nederland.

  • 3 Ieder die beroepshalve een stof of een preparaat, vermeld op de in het eerste lid bedoelde lijst, vervaardigt, of die beroepshalve zodanige stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, of preparaat in Nederland invoert, toepast of aan een ander ter beschikking stelt, is verplicht medewerking te verlenen aan het in het tweede lid bedoelde onderzoek.

  • 4 Onze Minister stelt de in het eerste lid bedoelde lijst niet vast dan nadat van het ontwerp van die lijst mededeling is gedaan in de Staatscourant en aan een ieder de gelegenheid is geboden binnen twaalf weken na die mededeling zijn zienswijze kenbaar te maken aan Onze Minister.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde lijst wordt ten minste een maal per jaar herzien. Met betrekking tot de herziening is het vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien Onze Minister een ernstig vermoeden heeft dat door handelingen met een stof of een preparaat gevaren kunnen ontstaan voor mens of milieu, kan hij in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en na overleg met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan degene die beroepshalve die stof of dat preparaat vervaardigt, in Nederland invoert of toepast, opdragen door hem omschreven onderzoek te verrichten en daarover schriftelijk aan hem verslag uit te brengen. Gelijke bevoegdheden komen toe aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister, indien hij een ernstig vermoeden heeft dat door zodanige handelingen gevaren kunnen ontstaan in de arbeidssituatie. Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan daarbij een termijn stellen waarbinnen het verslag moet worden uitgebracht. Artikel 14, zesde lid, eerste en laatste volzin, is tevens van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien een stof of een preparaat, met betrekking waartoe een ernstig vermoeden bestaat dat door handelingen daarmee gevaren kunnen ontstaan voor mens of milieu, door meer dan een persoon beroepshalve wordt vervaardigd, in Nederland ingevoerd of toegepast, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot die stof of dat preparaat onderzoek moet worden verricht.

  • 3 Bij een maatregel op grond van het tweede lid wordt bepaald welk onderzoek moet worden verricht en worden eisen gesteld waaraan de instelling of instellingen die het onderzoek verricht, onderscheidenlijk verrichten, moeten voldoen. Indien degenen die de stof of het preparaat beroepshalve vervaardigen, in Nederland invoeren of toepassen, niet binnen twaalf weken na het in werking treden van de maatregel het onderzoek hebben opgedragen aan een of meer instellingen, geschiedt zulks door Onze Minister, onderscheidenlijk door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 4 Ieder die beroepshalve een bij een maatregel op grond van het tweede lid aangewezen stof of preparaat vervaardigt, of die beroepshalve zodanige stof, al dan niet verwerkt in een preparaat, of preparaat in Nederland invoert, aan een ander ter beschikking stelt, opslaat, vervoert, toepast of zich daarvan ontdoet, is verplicht aan de aangewezen instellingen de door deze gevraagde gegevens met betrekking tot de stof te verschaffen, voor zover hij over deze gegevens beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.

  • 5 Van een onderzoek als bedoeld in het tweede lid wordt schriftelijk verslag uitgebracht aan Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Onze Minister zendt een exemplaar van het verslag aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Bij een besluit als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid bepaalt Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tevens in hoeverre de kosten ten laste van de in het tweede lid bedoelde personen zullen worden gebracht, alsmede de wijze van berekening van de kosten.

  • 7 Met betrekking tot het bij of krachtens het tweede, derde, vijfde en zesde lid van dit artikel bepaalde kan Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regelen stellen.

Hoofdstuk 4. Maatregelen

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien een redelijk vermoeden is gerezen dat door handelingen met stoffen of preparaten ongewenste effecten zullen ontstaan voor mens of milieu, regelen worden gesteld met betrekking tot het vervaardigen, in Nederland invoeren, toepassen, voorhanden hebben, aan een ander ter beschikking stellen, vervoeren, uitvoeren en zich ontdoen van deze stoffen of preparaten.

  • 2 Hiertoe kunnen behoren regelen, inhoudende:

    • a. een verbod een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen te verrichten met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten;

    • b. een verbod zodanige handeling te verrichten op een bij de maatregel aangegeven wijze, voor daarbij aangegeven doeleinden, op daarbij aangegeven plaatsen of onder daarbij aangegeven omstandigheden;

    • c. een verbod een handeling als onder a of b bedoeld te verrichten zonder vergunning, verleend door Onze Minister;

    • d. een verbod zodanige handeling te verrichten indien met betrekking tot de stoffen of preparaten niet aan bij de maatregel gestelde eisen wordt voldaan;

    • e. een verbod zodanige handeling te verrichten indien bij degene die die handeling verricht, niet de bij de maatregel aangegeven deskundigheid aanwezig is;

    • f. een verbod zodanige handeling te verrichten met betrekking tot produkten, indien deze daarbij aangewezen stoffen of preparaten bevatten, of indien deze zodanige stoffen of preparaten bevatten in grotere dan daarbij aangegeven hoeveelheden;

    • g. een verbod bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten toe te passen in produkten die niet behoren tot een type dat bij een keuring, verricht aan de hand van de bij de maatregel daartoe vastgestelde regelen, is goedgekeurd;

    • h. een verbod bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten ter beschikking te stellen aan een daarbij aangewezen categorie van personen;

    • i. een verplichting een of meer van de in het eerste lid genoemde handelingen met betrekking tot bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten of daarbij aangewezen categorieën van produkten waarin die stoffen of preparaten voorkomen, te melden op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen bestuursorgaan onder overlegging van daarbij aangegeven gegevens;

    • j. een verplichting met betrekking tot zodanige handelingen volgens bij de maatregel gestelde regelen controle-onderzoeken te verrichten en de resultaten van die onderzoeken op de bij de maatregel aangegeven wijze aan Onze Minister over te leggen;

    • k. een verplichting bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten of daarbij aangewezen categorieën van produkten waarin die stoffen of preparaten voorkomen, na toepassing terug te zenden aan degene die die stoffen, preparaten of produkten ter beschikking heeft gesteld;

    • l. een verplichting bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten of daarbij aangewezen categorieën van produkten waarin die stoffen of preparaten voorkomen, af te geven aan daarbij aangewezen personen of instellingen;

    • m. een verplichting voor degenen die bij de maatregel aangewezen stoffen of preparaten of daarbij aangewezen categorieën van produkten waarin die stoffen of preparaten voorkomen, vervaardigen, in Nederland invoeren of aan een ander ter beschikking stellen, voor daarbij aangewezen personen of instellingen die krachtens de Wet milieubeheer bevoegd zijn tot vergunning hebben voor het nuttig toepassen of verwijderen van gevaarlijke afvalstoffen, dan wel voor bij de maatregel aangewezen bestuursorganen, om die stoffen, preparaten of produkten in te zamelen.

  • 3 Onze Minister kan omtrent in een maatregel krachtens het eerste lid geregelde onderwerpen nadere regels stellen.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Een algemene maatregel van bestuur waarbij toepassing is gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder b, d, g, i, j, k, l of m, kan tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij de maatregel zijn aangewezen, omtrent onderwerpen die in de maatregel zijn geregeld, aan de betrokkene gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

Artikel 26

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder c, worden tevens bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de wijze waarop de aanvraag om een vergunning dient te geschieden, en de gegevens die van de aanvrager kunnen worden verlangd.

  • 2 De vergunning kan slechts in het belang van de bescherming van mens en milieu worden geweigerd.

  • 4 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen in het belang van de bescherming van mens en milieu voorschriften worden verbonden. De voorschriften kunnen, voor zover bij de maatregel niet anders is bepaald, de verplichting inhouden te voldoen aan door bestuursorganen die bij het voorschrift zijn aangewezen, in het belang van de bescherming van mens en milieu gestelde nadere eisen. Bij het stellen van zodanige eis wordt tevens het tijdstip bepaald, waarop ten aanzien van die eis de verplichting ingaat.

  • 5 Voor zover zulks bij algemene maatregel van bestuur is bepaald, kan de vergunning worden gewijzigd en ingetrokken.

  • 6 Intrekking kan slechts geschieden:

    • a. indien een aan de vergunning verbonden voorschrift niet wordt nageleefd, of

    • b. indien de handeling aanmerkelijk gevaar oplevert voor mens of milieu en wijziging of aanvulling van de aan de vergunning verbonden voorschriften redelijkerwijs geen oplossing kan bieden.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder g, wijst Onze Minister de instantie aan, die de in die bepaling bedoelde keuring verricht. Bij de maatregel worden regelen gesteld ten aanzien van de wijze waarop zodanige keuring plaatsheeft.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder i, met betrekking tot het vervaardigen, aan een ander ter beschikking stellen of in Nederland invoeren van stoffen waarop hoofdstuk 2 niet van toepassing is, of van preparaten, kan bij de in dat artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur het bij of krachtens dat hoofdstuk bepaalde geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Met toepassing van artikel 24, tweede lid, onder i, wordt in elk geval een melding vereist van het uitvoeren van stoffen en preparaten waarvan het toepassen ernstig gevaar oplevert voor mens of milieu en die voorkomen op een bij de maatregel vast te stellen lijst.

  • 2 Een melding als bedoeld in het eerste lid geschiedt bij Onze Minister, alsmede bij de bevoegde overheidsinstantie van de staat waarheen de uitvoer zal plaatsvinden, voordat de uitvoer plaatsvindt. Bij de maatregel wordt bepaald welke gegevens door degene die een stof of een preparaat als bedoeld in het eerste lid uitvoert, met betrekking tot die stof of dat preparaat ter beschikking moeten zijn gesteld van die bevoegde overheidsinstantie.

  • 3 Degene die een stof of een preparaat als bedoeld in het eerste lid uitvoert, dient bij de melding voorts aan te tonen dat de bevoegde overheidsinstantie, bedoeld in het tweede lid, na ontvangst van de in dat lid bedoelde gegevens met de invoer van de stof of het preparaat heeft ingestemd. Indien aan het bepaalde in de vorige volzin niet is voldaan, kan Onze Minister degene die de melding heeft gedaan, verbieden de stof uit te voeren. Bij de maatregel worden terzake nadere regelen gesteld.

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 24, tweede lid, onder k, l of m, kan tevens worden bepaald dat de schade, geleden door degene die de stoffen, preparaten of produkten moet terugzenden of afgeven, of de kosten, gemaakt door degene die is aangewezen om die stoffen, preparaten of produkten in te zamelen, ten laste kunnen worden gebracht van degenen die die stoffen, preparaten of produkten hebben vervaardigd of in Nederland ingevoerd. Daarbij kunnen tevens regelen worden gesteld inzake de berekening van die schade of kosten en de bepaling van degenen ten laste van wie die schade of kosten worden gebracht.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien de verwachte of gebleken effecten van stoffen of preparaten op mens of milieu het stellen van regelen als bedoeld in artikel 24, eerste lid, naar het oordeel van Onze Minister dringend noodzakelijk maken en naar zijn oordeel de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur krachtens dat artikel niet kan worden afgewacht, kan hij een besluit nemen van de in dat lid bedoelde strekking. Onze Minister neemt een zodanig besluit in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, tenzij de vereiste spoed dit naar zijn oordeel niet gedoogt. De artikelen 25 tot en met 28 en 30 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid vervalt een jaar nadat zij in werking is getreden of indien binnen die termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is getreden, op het tijdstip waarop die maatregel in werking treedt. De termijn kan bij ministeriële regeling eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Ieder die beroepshalve stoffen of preparaten vervaardigt of in Nederland invoert, is verplicht een register bij te houden van de hoeveelheden van de stoffen of preparaten die hij heeft vervaardigd, in Nederland ingevoerd of aan een ander ter beschikking gesteld.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld met betrekking tot de inrichting van het register en de wijze waarop het moet worden bijgehouden en kunnen andere gegevens worden aangewezen, die in het register moeten worden opgenomen.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kan aan daarbij aangewezen categorieën van personen of voor daarbij aangewezen stoffen of preparaten van de krachtens het eerste lid geldende verplichting vrijstelling worden verleend.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan in het belang van de bescherming van mens en milieu het eerste lid van overeenkomstige toepassing worden verklaard op bij de maatregel aangewezen categorieën van personen die beroepshalve daarbij aangewezen stoffen of preparaten toepassen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister kan in bijzondere gevallen van het krachtens artikel 24 of 31 bepaalde of het bij of krachtens artikel 32 bepaalde op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van mens en milieu zich daartegen niet verzet.

  • 2 Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen de voorschriften worden verbonden, die naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de bescherming van mens en milieu nodig zijn.

  • 4 Een ontheffing kan door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken, indien zulks in het belang van de bescherming van mens en milieu noodzakelijk is.

§ 2. Verpakking, aanduiding en aanbeveling

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Degene die een stof aan een ander ter beschikking stelt of in Nederland invoert, die behoort tot een of meer van de in het tweede lid aangewezen categorieën, is verplicht ervoor zorg te dragen dat die stof bij de aflevering en bij het ter aflevering voorhanden hebben is verpakt en op de verpakking is aangeduid overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 35 en 36.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde categorieën zijn:

    • a. de categorie ontplofbaar;

    • b. de categorie oxyderend;

    • c. de categorie zeer licht ontvlambaar;

    • d. de categorie licht ontvlambaar;

    • e. de categorie ontvlambaar;

    • f. de categorie zeer vergiftig;

    • g. de categorie vergiftig;

    • h. de categorie schadelijk;

    • i. de categorie bijtend;

    • j. de categorie irriterend;

    • k. de categorie sensibiliserend;

    • l. de categorie kankerverwekkend;

    • m. de categorie mutageen;

    • n. de categorie voor de voortplanting vergiftig;

    • o. de categorie milieugevaarlijk.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de criteria en methoden aangewezen volgens welke moet worden bepaald of een stof behoort tot een categorie als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 De verpakking en de sluiting, die een stof als bedoeld in artikel 34, eerste lid, rechtstreeks omsluiten, moeten:

    • a. zodanig zijn dat ongewild verlies van de inhoud niet kan plaatsvinden;

    • b. vervaardigd zijn van materiaal dat niet door de stof kan worden aangetast, noch hiermede een gevaarlijke reactie kan aangaan of een gevaarlijke verbinding kan vormen;

    • c. niet kunnen losraken en tegen normale behandeling bestand zijn.

  • 2 Indien de verpakking is voorzien van een sluiting die meermalen kan worden gebruikt, moeten verpakking en sluiting zodanig zijn dat de verpakking meermalen opnieuw kan worden afgesloten zonder dat ongewild verlies van de inhoud plaatsvindt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder a, mogen aan de verpakking, indien nodig, een of meer ontluchtingsventielen of andersoortige veiligheidvoorzieningen aangebracht zijn.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de in de vorige leden geregelde onderwerpen nadere regelen worden gesteld en kunnen met betrekking tot de verpakking en de sluiting verdere regelen worden gesteld. Daarbij kan worden bepaald dat die regelen slechts gelden voor daarbij aangewezen stoffen of in daarbij aangewezen gevallen.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Op een verpakking als bedoeld in artikel 35, eerste lid, moeten duidelijk en onuitwisbaar vermeld zijn:

    • a. de chemische naam van de stof;

    • b. de naam en het adres van de in de Europese Economische Ruimte gevestigde persoon die de stof vervaardigt, in de Europese Economische Ruimte aan een ander ter beschikking stelt of invoert;

    • c. de benaming van het gevaar of de gevaren van de stof, als bedoeld in artikel 34, tweede lid, met het bijbehorende symbool, onderscheidenlijk de bijbehorende symbolen, voor zover daarin krachtens het derde lid is voorzien;

    • d. een verwijzing naar de bijzondere, aan het gebruik van de stof verbonden gevaren, voor zover daarin krachtens het derde lid is voorzien;

    • e. veiligheidsaanbevelingen ter vermijding van de belangrijkste, aan het gebruik van de stof verbonden gevaren, voor zover daarin krachtens het derde lid is voorzien.

  • 2 De bij het eerste lid voorgeschreven aanduidingen moeten gesteld zijn in de Nederlandse taal. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen, waarin die aanduidingen mogen worden gesteld in een andere, bij of krachtens de maatregel aangewezen taal.

  • 3 Onze Minister en Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stellen tezamen nadere regelen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde aanduidingen. Zij kunnen daarbij tevens, zo nodig onder het stellen van nadere regelen, bepalen dat door hen aan te geven verdere aanduidingen op een verpakking moeten zijn vermeld, of dat door hen aan te geven aanduidingen slechts in door hen aan te geven gevallen behoeven te zijn vermeld.

  • 4 Aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid, onder a, c, d en e, en het derde lid wordt geacht te zijn voldaan, indien een stof, opgenomen op een door Onze Minister en Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te zamen vastgestelde lijst van stoffen als bedoeld in artikel 34, is aangeduid op de wijze die in die lijst met betrekking tot die stof is aangegeven.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot de aanduiding van stoffen waarvan nog niet is bepaald in hoeverre zij behoren tot een of meer van de in artikel 34, tweede lid, bedoelde categorieën.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Het aanbevelen of aanprijzen van een stof, behorende tot een of meer van de in artikel 34, tweede lid, bedoelde categorieën, zonder vermelding van de categorie of categorieën waartoe die stof behoort, is verboden.

  • 2 Het aanduiden van een stof op een wijze die misleidend is ten aanzien van de effecten van die stof op mens of milieu of ten aanzien van het krachtens artikel 24 of 31 bepaalde, is verboden.

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 De artikelen 34 tot en met 38 zijn van overeenkomstige toepassing op de verpakking en aanduiding en op het aanbevelen en aanprijzen van stoffen waaraan met het oog op de stabiliteit hulpstoffen zijn toegevoegd of waarbij onzuiverheden voorkomen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot de verpakking en de aanduiding van andere preparaten en met betrekking tot het aanbevelen en aanprijzen daarvan. Daarbij kan worden bepaald dat die regelen alleen gelden in daarbij aangewezen gevallen of voor daarbij aangewezen preparaten, en kunnen de artikelen 34 tot en met 38 geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot de aanduiding van preparaten waarin daarbij aangewezen stoffen voorkomen, alsmede met betrekking tot de aanduiding van produkten waarin daarbij aangewezen stoffen of preparaten voorkomen. Daarbij kan worden bepaald dat die regelen alleen in daarbij aangewezen gevallen gelden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in daarbij aangewezen gevallen de artikelen 34 tot en met 38 geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte niet van toepassing zijn:

    • a. ter uitvoering van een krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie tot stand gekomen bindende regeling;

    • b. indien onverkorte toepassing van die artikelen in het belang van de bescherming van mens en milieu niet noodzakelijk is.

  • 5 Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot de in de artikelen 34 tot en met 38 geregelde onderwerpen.

§ 3. Maatregelen in bijzondere omstandigheden

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien stoffen of preparaten, dan wel handelingen met stoffen of preparaten naar het oordeel van Onze Minister onduldbaar gevaar opleveren voor mens of milieu, kan hij - zo nodig met behulp van de sterke arm - alle maatregelen nemen die hij met het oog op de bescherming van mens en milieu noodzakelijk acht.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde maatregelen kunnen behoren:

    • a. het geheel of gedeeltelijk stopzetten van het vervaardigen of in Nederland invoeren van stoffen of preparaten of van produkten die die stoffen of preparaten bevatten;

    • b. het in beslag nemen en, zo nodig, vernietigen van stoffen of preparaten of van produkten die die stoffen of preparaten bevatten;

    • c. het beletten dat bepaalde gebieden zonder toestemming van Onze Minister worden betreden of dat dieren, planten of goederen zonder zodanige toestemming daarbinnen of daarbuiten worden gebracht;

    • d. het verwijderen van personen, dieren, planten of goederen uit bepaalde gebieden;

    • e. het toestaan dat de bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3 ingevolge artikel 4, eerste, tweede of derde lid, over te leggen gegevens binnen een door hem te bepalen termijn na de kennisgeving worden overgelegd en dat de stof waarvan kennisgeving is gedaan, in Nederland wordt vervaardigd of ingevoerd voordat de in artikel 8, eerste lid, onder b, gestelde termijn is verstreken.

  • 3 Onze Minister neemt een maatregel krachtens het eerste lid in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, tenzij de vereiste spoed dit naar zijn oordeel niet gedoogt. In het laatstgenoemde geval onderwerpt Onze Minister de maatregel zo spoedig mogelijk aan het oordeel van de Raad van Ministers. Indien deze met de maatregel niet instemt, trekt Onze Minister haar terstond in.

  • 4 Onze Minister geeft van een maatregel krachtens het eerste lid en van de intrekking van zodanige maatregel kennis in de Nederlandse Staatscourant, alsmede op zodanige wijze dat de maatregel, onderscheidenlijk de intrekking daarvan, zo spoedig mogelijk ter kennis van de betrokkenen komt.

Hoofdstuk 6. Beroep op de administratieve rechter

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Beroep op de administratieve rechter staat open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 7. Verdere bepalingen

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 55

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Onze Minister zendt - voor zover het betreft het ambtsterrein van een of meer Onzer andere ministers, in overeenstemming met die ministers - telkens om de vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop deze wet is toegepast.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste lid.

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Indien in een stuk dat ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde aan Onze Minister, dan wel aan een andere persoon of instelling wordt overgelegd, gegevens voorkomen of uit zodanig stuk gegevens kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaardigd is, besluit Onze Minister op een daartoe strekkend verzoek van degene die het stuk overlegt, dat die gegevens geheim gehouden worden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een kennisgeving als bedoeld in artikel 3 van het vervaardigen van een stof en op de stukken die in verband met een zodanige kennisgeving ingevolge artikel 4 of 13 worden overgelegd.

  • 3 Indien het verzoek een stuk betreft, overgelegd krachtens artikel 4, 13, 14, 15 of 16, kan Onze Minister niet besluiten tot geheimhouding van:

    • a. de naam waaronder een stof of preparaat aan een ander ter beschikking wordt gesteld, alsmede de naam van degene die de stof vervaardigt en van degene die de kennisgeving heeft gedaan;

    • b. de fysisch-chemische eigenschappen van de stof of het preparaat;

    • c. de mogelijkheden om de stof of het preparaat onschadelijk te maken;

    • d. de aanbevolen aanwijzingen voor het gebruik van de stof of het preparaat, de aanbevolen maatregelen om verspreiding van de stof of het preparaat te voorkomen en de aanbevolen noodmaatregelen bij een ongeval met de stof of het preparaat;

    • e. de naam van degene die het onderzoek, bedoeld in die artikelen, heeft verricht, behoudens indien het betreft een onderzoek naar de fysisch-chemische eigenschappen van de stof of het preparaat;

    • f. een samenvatting van de resultaten van de toxicologische en ecotoxicologische proeven;

    • g. indien noodzakelijk voor de indeling en het kenmerken van de stof overeenkomstig de richtlijn: de zuiverheidsgraad van de stof en de identiteit van de onzuiverheden of toevoegingen die behoren tot een of meer van de in artikel 34, tweede lid, bedoelde categorieën;

    • h. met betrekking tot een stof of een preparaat, behorende tot een van de in artikel 34, tweede lid, genoemde categorieën:

      • 1°. de gegevens vermeld in het inlichtingenblad bedoeld in artikel 27 van de richtlijn;

      • 2°. de analysemethoden waarmee de stof kan worden gevolgd, nadat deze in het milieu is gebracht en waardoor de rechtstreekse blootstelling van de mens aan deze stof kan worden bepaald.

    • i. indien een stof in het in artikel 18, eerste lid, bedoelde register wordt opgenomen: de in het tweede lid van dat artikel bedoelde gegevens.

  • 4 Een verzoek tot geheimhouding van gegevens met betrekking tot de effecten die een stof of preparaat op mens en milieu kan hebben, wordt geweigerd, indien de verzoeker daarbij niet tevens een tweede tekst overlegt, waarin de geheim te houden gegevens niet voorkomen en waaruit ze niet kunnen worden afgeleid, doch die voldoende inzicht biedt in de effecten van de stof of het preparaat op mens en milieu. De overgelegde tweede tekst behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 5 Op een verzoek om geheimhouding beslist Onze Minister binnen vier weken na ontvangst.

  • 6 Indien een verzoek om geheimhouding geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, laat Onze Minister de bekendmaking van de gegevens waarvan de geheimhouding wordt geweigerd, achterwege, totdat de beslissing op het verzoek onherroepelijk is geworden.

  • 7 Een besluit krachtens het eerste lid vervalt, voor zover de verzoeker, degene die de stof vervaardigt of de importeur gegevens die op grond van dat besluit geheim gehouden worden, zelf openbaar maakt, dan wel voor zover deze gegevens in het kader van de uitvoering van de richtlijn, door de Commissie van de Europese Gemeenschappen openbaar worden gemaakt. Indien het openbaarmaking door de verzoeker, degene die de stof vervaardigt of de importeur betreft, geeft deze daarvan kennis aan Onze Minister.

Artikel 59

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Wij kunnen in het belang van de landsverdediging van de bij of krachtens artikel 3, 4, 5, 8, 13, 14, 15, 17, 19, 22, 23, 24, 25, 31, 32, 34, 37 of 39 gestelde verboden en verplichtingen:

    • a. bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling verlenen;

    • b. op een daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen.

  • 2 Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden die naar Ons oordeel in het belang van de bescherming van mens en milieu nodig zijn.

  • 3 De voordracht voor een besluit krachtens het eerste lid wordt Ons niet gedaan dan op verzoek van Onze Minister van Defensie.

Artikel 60

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 2 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 23, tweede lid, wordt, ingeval zij wordt gedaan op grond van een ernstig vermoeden dat door handelingen met een stof of een preparaat gevaren kunnen ontstaan in de arbeidssituatie, Ons gedaan door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 34, derde lid, 35, vierde lid, 36, tweede lid, 37 of 39 wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te zamen.

Artikel 61

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 2 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt, nadat hij is vastgesteld, toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal. Hij treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst.

Artikel 62

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 63

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Een gedraging in strijd met een voorschrift krachtens artikel 26, vierde lid, of 33, tweede lid, aan een vergunning of ontheffing verbonden, in strijd met een krachtens artikel 26, vierde lid, gestelde nadere eis, dan wel in strijd met een krachtens artikel 40 genomen maatregel is verboden.

Artikel 63a

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering en de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 3 Onze Minister kan bij ministeriële regeling bepalen dat bestuursorganen die met de uitvoering of de handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast, daarbij aan te geven gegevens verstrekken aan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren. Bij de regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tijdstip waarop, de frequentie waarmee en de vorm waarin de gegevens worden verstrekt. Tevens kan bij de regeling worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven gevallen.

Hoofdstuk 8. Handhaving

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 64

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 2 Het in artikel 18.2 van de Wet milieubeheer bedoelde bestuursorgaan heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de op grond van deze wet voor degene die de betrokken inrichting drijft, geldende voorschriften.

  • 3 Onverminderd het tweede lid heeft Onze betrokken Minister tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Artikel 67

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld met betrekking tot hetgeen overigens in verband met het gaan gelden van deze wet regeling behoeft.

Artikel 68

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 69

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 71

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op stoffen en preparaten, voor zover daaromtrent regelen zijn gesteld bij de Wet op de geneesmiddelenvoorziening (Stb. 1958, 408) of de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 288), dan wel zijn of worden gesteld krachtens die wetten. Indien het bij Koninklijke Boodschap van 17 januari 1983 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediende voorstel van een Diergeneesmiddelenwet kracht van wet verkrijgt, is de onderhavige wet evenmin van toepassing op stoffen en preparaten, voor zover daaromtrent regelen zijn gesteld bij die wet, dan wel zijn of worden gesteld krachtens die wet.

  • 2 Deze wet laat het met betrekking tot stoffen of preparaten bij of krachtens de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82) bepaalde onverlet.

  • 3 Deze wet is niet van toepassing op het vervoeren, het ten vervoer aanbieden en het ten vervoer aannemen, het laden en het lossen en het nederleggen tijdens het vervoer van stoffen, preparaten of micro-organismen, alsmede op het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich zodanige stoffen, preparaten of micro-organismen of resten daarvan bevinden, voor zover daaromtrent regelen zijn gesteld bij of krachtens de Wet luchtvaart, dan wel op de handelingen genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ten aanzien van stoffen, preparaten of micro-organismen, voor zover daaromtrent regelen zijn gesteld bij of krachtens die wet. Met betrekking tot de verpakking van genetische gemodificeerde micro-organismen blijven de bij of krachtens deze wet gestelde regels van kracht indien die organismen zich bij de handelingen, bedoeld in de eerste volzin, niet bevinden in een verpakking die voldoet aan de regels die terzake zijn gesteld bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet luchtvaart.

Artikel 72

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

Deze wet kan worden aangehaald als: "Wet milieugevaarlijke stoffen".

Artikel 73

[Regeling vervallen per 01-06-2008]

De artikelen van deze wet treden in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 5 december 1985

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Uitgegeven de zeventiende december 1985

De Minister van Justitie a.i.,

Rietkerk