TNO-wet

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-02-2014 en zichtdatum 26-07-2014.
Geldend van 25-01-2014 t/m heden

Wet van 19 december 1985, houdende regeling van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat gewijzigde omstandigheden en inzichten het wenselijk maken de Wet van 30 oktober 1930 tot regeling van het toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (Stb. 416) door een nieuwe wettelijke regeling te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. Onze minister: Onze minister van Economische Zaken;

  • b. Onze ministers wie het mede aangaat: Onze ministers van defensie, van infrastructuur en milieu, van onderwijs, cultuur en wetenschap, van sociale zaken en werkgelegenheid, en van volksgezondheid, welzijn en sport;

  • c. de Organisatie: de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO.

Artikel 2

Onze minister draagt zorg voor de samenhang en doeltreffendheid van het door de regering met betrekking tot de Organisatie te voeren beleid. Hij treft daartoe, in overeenstemming met Onze ministers wie het mede aangaat, de nodige voorzieningen.

Artikel 3

  • 1 Er is een Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO.

  • 2 Zij bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Delft.

Hoofdstuk 2. Doelstelling

Artikel 4

De Organisatie heeft ten doel ertoe bij te dragen dat op toepassing gericht technisch- en natuurwetenschappelijk onderzoek en daarmee te verbinden sociaal-wetenschappelijk en ander op toepassing gericht onderzoek op doelmatige wijze dienstbaar wordt gemaakt aan het algemeen belang en de daarbinnen te onderscheiden deelbelangen.

Artikel 5

De Organisatie tracht haar doel te bereiken door:

  • a. het verrichten en doen verrichten van het in artikel 4 omschreven onderzoek op werkterreinen te bepalen op eigen initiatief, dan wel na overleg met, in overeenstemming met, of in opdracht van de rijksoverheid, de lagere overheden, ondernemingen, andere maatschappelijke groeperingen en natuurlijke personen;

  • b. het toegankelijk maken en overdragen van resultaten van het in artikel 4 omschreven onderzoek door middel van voorlichting en advisering alsmede het begeleiden en ondersteunen van derden bij de toepassing van dit onderzoek;

  • c. samenwerking met andere onderzoekinstellingen ter zake van het in artikel 4 omschreven onderzoek en

  • d. het leveren van bijdragen aan de coördinatie van het in artikel 4 omschreven onderzoek in Nederland en aan internationale samenwerking op dit gebied;

  • e. het verrichten van de werkzaamheden die haar voorts worden opgedragen bij wet of algemene maatregel van bestuur.

Hoofdstuk 3. Organen en inrichting van de organisatie

§ 2. Raad van bestuur

Artikel 7

  • 1 De raad van bestuur bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vier andere leden. Het lidmaatschap van de raad van bestuur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 2 Wij benoemen en ontslaan de voorzitter en drie van de vier andere leden van de raad van bestuur op voordracht van Onze minister, gedaan in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers. Wij benoemen en ontslaan het vierde andere lid van de raad van bestuur op voordracht van Onze minister van defensie, gedaan in overeenstemming met Onze minister en met het gevoelen van de raad van ministers. De raad van toezicht doet een aanbeveling voor de eerstgenoemde voordrachten, nadat hij de raad van bestuur daarover heeft gehoord. Voor de voordracht van Onze minister van defensie doen de raad van toezicht en de raad voor het defensie-onderzoek een gemeenschappelijke aanbeveling, nadat zij de raad van bestuur daarover hebben gehoord. De ondernemingsraad van de Organisatie wordt in de gelegenheid gesteld over deze aanbevelingen advies uit te brengen.

  • 3 De leden van de raad van bestuur zijn, behoudens door Ons op eigen verzoek van betrokkene, dan wel om zwaarwichtige redenen verleend ontslag, voor onbepaalde tijd in dienst van de Organisatie. Ontslag wordt in elk geval verleend met ingang van de dag waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, bereiken.

  • 4 Zolang in een vacature in de raad van bestuur niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van bestuur.

Artikel 8

  • 1 De raad van bestuur is, behoudens hetgeen ten aanzien van de raad voor het defensie-onderzoek is bepaald, belast met het besturen van de Organisatie.

  • 2 Alle bevoegdheden welke niet bij of krachtens de wet aan een ander orgaan van de Organisatie zijn opgedragen, komen toe aan de raad van bestuur.

Artikel 9

  • 1 De voorzitter en een ander lid van de raad van bestuur vertegenwoordigen de Organisatie in en buiten rechte.

  • 2 Terzake van aangelegenheden met betrekking tot de hoofdgroep voor defensie-onderzoek geschiedt deze vertegenwoordiging door het lid van de raad van bestuur dat is benoemd op voordracht van Onze minister van defensie en door de voorzitter van de raad van bestuur.

  • 3 De raad van bestuur kan bepalen dat andere personen in de Organisatie de bevoegdheid tot vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, in zijn naam uitoefenen.

  • 4 De raad van bestuur verstrekt aan de raad van toezicht en, voorzover het gaat om aangelegenheden betreffende de hoofdgroep voor defensie-onderzoek, aan de raad voor het defensie-onderzoek, tijdig de door hen noodzakelijk geachte inlichtingen.

§ 3. Raad van Toezicht

Artikel 10

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit een voorzitter en zes andere leden.

  • 2 Wij benoemen en ontslaan de voorzitter en drie andere leden van de raad van toezicht op voordracht van Onze minister, gedaan in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers en gehoord de raad van toezicht. Voor de voordracht van één der andere leden bedoeld in de vorige volzin wordt de ondernemingsraad van de Organisatie uitgenodigd een aanbeveling in te dienen van twee personen, die niet in dienst van de Organisatie zijn.

  • 3 Wij benoemen en ontslaan drie andere leden van de raad van toezicht op voordracht van Onze minster van onderwijs, cultuur en wetenschap gedaan na overleg met Onze minister, in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers en gehoord de raad van toezicht.

Artikel 11

  • 1 De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vijf jaren, behoudens door Ons tussentijds op eigen verzoek van betrokkene, dan wel om zwaarwichtige redenen verleend ontslag, en zijn éénmaal voor een tijdvak van vijf jaren herbenoembaar. Hun wordt ontslag verleend met ingang van de eerste dag van de maand, waarin zij de leeftijd van zeventig jaren bereiken.

  • 2 Zolang in een vacature in de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht.

Artikel 12

De leden van de raad van bestuur wonen de vergaderingen van de raad van toezicht bij, tenzij de raad van toezicht in voorkomende gevallen anders beslist.

Artikel 13

  • 1 De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van de raad van bestuur. Hij staat de raad van bestuur met raad terzijde. Bij de vervulling van zijn taak richt de raad zich naar het belang van de Organisatie en neemt daarbij de doelstelling van de Organisatie, zoals geformuleerd in artikel 4, tot zijn richtlijn.

  • 2 De raad van toezicht stelt een reglement vast betreffende zijn werkwijze.

Artikel 14

  • 1 De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van de Organisatie.

  • 2 De raad van toezicht kan zijn leden, ten laste van de Organisatie, een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten toekennen.

§ 4. Inrichting Organisatie

Artikel 15

  • 1 Het bestuur van de Organisatie en hetgeen verder de inrichting van de Organisatie betreft wordt, met inachtneming van het daaromtrent bij of krachtens deze wet bepaalde, nader bij reglement geregeld door de raad van bestuur, onder goedkeuring van de raad van toezicht en, voorzover het betreft de hoofdgroep voor defensie-onderzoek van de raad voor het defensie-onderzoek. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2 Het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt toegezonden aan Onze minister.

  • 3 De Organisatie kent instituten die, met uitzondering van de instituten van de hoofdgroep voor defensie-onderzoek, worden ingesteld en opgeheven door de raad van bestuur, onder goedkeuring van de raad van toezicht.

  • 4 Er is per instituut een programma-adviesraad met adviserende bevoegdheden. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven over de bevoegdheden van programma-adviesraden.

§ 5. Defensie-onderzoek

Artikel 16

Er is een hoofdgroep voor defensie-onderzoek. Dit is een organisatorische eenheid die bestaat uit door de raad voor het defensie-onderzoek aangewezen instituten of andere onderdelen.

Artikel 17

  • 1 De raad voor het defensie-onderzoek bestaat uit een voorzitter en ten hoogste twaalf andere leden die door Ons, op voordracht van Onze minister van defensie, worden benoemd en ontslagen. Als voorzitter treedt op het lid van de raad van bestuur bedoeld in de tweede volzin van artikel 7, tweede lid. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de samenstelling van de raad voor het defensie-onderzoek en de zittingstijd van zijn leden.

  • 2 De voorzitter van de raad van bestuur heeft toegang tot de vergaderingen van de raad voor het defensie-onderzoek.

  • 3 Zolang in een vacature in de raad voor het defensie-onderzoek niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad.

Artikel 18

  • 1 De raad voor het defensie-onderzoek stelt, met inachtneming van hetgeen ten aanzien van de raad van bestuur is bepaald, het met betrekking tot de hoofdgroep voor defensie-onderzoek te voeren beleid vast.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over de taken en bevoegdheden met betrekking tot de hoofdgroep voor defensie-onderzoek, welke met uitsluiting van de raad van bestuur en de raad van toezicht aan de raad voor het defensie-onderzoek zijn opgedragen.

  • 3 De raad voor het defensie-onderzoek verstrekt Onze minister van defensie de gevraagde inlichtingen.

  • 4 De raad voor het defensie-onderzoek stelt een reglement vast betreffende zijn werkwijze. De raad voor het defensie-onderzoek heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van de Organisatie.

Hoofdstuk 4. Strategisch plan

Artikel 19

  • 1 De raad van bestuur dient éénmaal per vier jaren bij Onze minister een strategisch plan voor de Organisatie in, waarmee de raad van toezicht heeft ingestemd. Het onderdeel van het strategisch plan dat de hoofdgroep voor defensie-onderzoek betreft, wordt vastgesteld door de raad voor het defensie-onderzoek en behoeft de instemming van Onze minister van defensie. De raad van bestuur doet van het strategisch plan afschrift toekomen aan Onze ministers wie het mede aangaat.

  • 2 Het strategisch plan formuleert de op middellange en lange termijn te realiseren doelstellingen en de hoofdlijnen van het daarop te richten beleid. Het omschrijft de gebieden, de richtingen, de aard en het kwaliteitsniveau van de door de Organisatie te leveren prestaties, alsmede de financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die daartoe vervuld moeten worden.

  • 4 Onze minister brengt zijn standpunt over het strategisch plan, bepaald in overeenstemming met Onze ministers van defensie, van onderwijs, cultuur en wetenschap en van volksgezondheid, welzijn en sport en met het gevoelen van de raad van ministers, binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van de raad van bestuur. Onze minister doet daarvan en van het strategisch plan afschrift toekomen aan de Staten-Generaal.

Hoofdstuk 5. Geldmiddelen

Artikel 20

De Organisatie verwerft haar geldmiddelen door het aanvaarden van van rijkswege te verstrekken subsidies, door het aanvaarden van subsidies en bijdragen van derden, door het in rekening brengen van vergoedingen voor in opdracht uitgevoerd onderzoek en andere werkzaamheden, door het aanvaarden van schenkingen, van erfstellingen en legaten, en uit anderen hoofde.

Artikel 21

  • 1 Aan de Organisatie wordt jaarlijks van rijkswege een subsidie verstrekt. De raad van bestuur dient hiertoe jaarlijks voor 1 april bij Onze minister een met redenen omklede aanvraag en begroting voor het daaropvolgende jaar in. Het onderdeel van deze aanvraag dat de hoofdgroep voor defensie-onderzoek betreft wordt vastgesteld door de raad voor defensie-onderzoek.

  • 2 De begroting behelst een raming van de baten en lasten van de Organisatie en een raming van de inkomsten en uitgaven. In de begroting is een allocatie van middelen opgenomen die in overeenstemming is met het strategisch plan, bedoeld in artikel 19.

  • 3 De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien. Uit de toelichting blijkt steeds welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan de Organisatie opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.

  • 4 Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatste jaarrekening, bedoeld in artikel 25. De aanvraag voor subsidie behoeft de instemming van de raad van toezicht, met uitzondering van het onderdeel dat de hoofdgroep voor defensie-onderzoek betreft.

  • 5 Onze minister, in overeenstemming met Onze ministers van defensie, van onderwijs, cultuur en wetenschap en van volksgezondheid, welzijn en sport en met het gevoelen van de raad van ministers, doet de raad van bestuur in de jaarlijkse beschikking tot subsidieverlening mededeling van de voor het volgende kalenderjaar ten laste van de rijksbegroting beschikbare bedragen en de verdeling daarvan over de daarvoor in aanmerking komende hoofdstukken van de rijksbegroting. Onze minister geeft daarbij aan welke verplichtingen bestaan aangaande de bestemming van deze bedragen.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de subsidieverstrekking en over de bij de aanvraag over te leggen bescheiden. De raad van bestuur zendt van de aanvraag en de daarbij te voegen bescheiden een afschrift aan Onze ministers wie het mede aangaat.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vaststelling van bedragen, bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 21a

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de raad van bestuur daarvan terstond mededeling aan Onze minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Artikel 22

Door de Organisatie kunnen financiële reserves worden gevormd, volgens door Onze minister in overeenstemming met Onze minister van financiën en, voorzover het betreft de hoofdgroep voor defensie-onderzoek, ook in overeenstemming met Onze minister van defensie te stellen regels.

Hoofdstuk 6. Inlichtingen, verslaglegging en controle

Artikel 24

  • 1 De raad van toezicht verstrekt Onze minister de door hem noodzakelijk geachte inlichtingen.

  • 2 Het verstrekken van inlichtingen, als bedoeld in het vorige lid, blijft achterwege voorzover het betreft in opdracht uit te voeren dan wel uitgevoerd onderzoek, waarover door de Organisatie met een opdrachtgever geheimhouding is overeengekomen en voorzover het betreft gegevens die door natuurlijke of rechtspersonen vertrouwelijk aan de Organisatie zijn meegedeeld.

Artikel 25

  • 1 De raad van bestuur zendt jaarlijks voor 1 juli het jaarverslag en de jaarrekening over het voorafgaande kalenderjaar aan Onze minister. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid en geeft aan in hoeverre de doelstellingen uit het strategisch plan, bedoeld in artikel 19, zijn verwezenlijkt. Deze stukken behoeven de instemming van de raad van toezicht, en voor wat betreft het onderdeel dat betrekking heeft op de hoofdgroep voor defensie-onderzoek van de raad voor het defensie-onderzoek. De raad van bestuur doet daarvan afschrift toekomen aan Onze ministers wie het mede aangaat.

  • 2 Onze minister brengt deze stukken ter kennis van de Staten-Generaal.

Artikel 26

  • 1 De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de raad van toezicht aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de raad van toezicht dat aan Onze minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

  • 3 De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door de Organisatie.

  • 4 De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de inrichting van de werkzaamheden van de Organisatie voldoen aan eisen van doelmatigheid.

  • 5 Indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet, dan wel indien werkzaamheden ten behoeve waarvan de subsidie, bedoeld in artikel 21, eerste lid, is verleend, niet behoorlijk zijn uitgevoerd of de subsidie ondoelmatig is aangewend, kan Onze minister bepalen dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de subsidie. Hij maakt dit binnen een jaar na de ontvangst van de jaarrekening bekend aan de raad van toezicht.

  • 6 Ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde accountant is artikel 24, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26a

Bij ministeriële regeling kunnen, de raad van bestuur gehoord, nadere voorschriften worden vastgesteld voor de inrichting van de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening.

Hoofdstuk 7. Goedkeuring, schorsing, vernietiging en taakverwaarlozingsregeling

Artikel 27

  • 2 De raad voor het defensie-onderzoek neemt een besluit omtrent de goedkeuring als bedoeld in artikel 15, eerste lid, dan wel een beslissing omtrent de instemming als bedoeld in artikel 25, eerste lid, binnen drie maanden na de dag waarop de stukken die goedkeuring dan wel instemming behoeven, hem zijn aangeboden.

  • 3 De raad van toezicht, onderscheidenlijk de raad voor het defensie-onderzoek, wordt geacht goedkeuring dan wel instemming te hebben verleend, indien hij binnen de in de vorige leden gestelde termijn van drie maanden geen besluit aan de raad van bestuur heeft gezonden.

Artikel 28

  • 2 Het koninklijk besluit tot vernietiging wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 29

  • 1 Indien de raad van bestuur naar het oordeel van Onze minister zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de raad van bestuur in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze minister stelt de beide Kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 8. Overige onderwerpen

Artikel 32

De Organisatie wordt beheerd als een administratieve eenheid, zoveel doenlijk met inachtneming van bedrijfseconomische beginselen.

Artikel 33

  • 1 Onze minister beslist op verzoek van de meest gerede partij bij geschillen tussen de raad van bestuur en de raad van toezicht omtrent de bij of krachtens de wet aan deze raden verleende bevoegdheden.

  • 2 Onze minister, handelend in overeenstemming met Onze minister van defensie, beslist op verzoek van de meest gerede partij bij geschillen tussen de raad van bestuur en de raad voor het defensie-onderzoek omtrent de bij of krachtens de wet aan deze raden verleende bevoegdheden.

Artikel 34

Besluiten van de raad van bestuur tot het oprichten en ontbinden alsmede het besturen van en deelnemen in andere rechtspersonen behoeven de goedkeuring van de raad van toezicht. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 35

De door de raad van bestuur vast te stellen regeling van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van de Organisatie behoeft de goedkeuring van de raad van toezicht. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang

Hoofdstuk 9. Nadere regels

Artikel 37

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven terzake van in deze wet geregelde onderwerpen, voorzover in de wet niet anders is bepaald.

Hoofdstuk 10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38

Het strategisch plan, bedoeld in artikel 19, wordt door de raad van bestuur voor de eerste maal bij Onze minister ingediend voor 1 april 1987.

Artikel 40

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet gaan alle rechten en verplichtingen van de Nederlandsche Centrale Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek, bedoeld in de Wet van 30 oktober 1930 (Stb. 416) over op de Organisatie, bedoeld in deze wet, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 2 Wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de Nederlandsche Centrale Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek partij is, worden voortgezet ten name van de Organisatie.

  • 3 Ten aanzien van de in de vorige leden begrepen onroerende zaken zal verandering in de tenaamstelling in de kadastrale legger plaatshebben. De raad van bestuur doet de daartoe nodige opgave aan de desbetreffende hypotheekbewaarder.

Artikel 41

De voorzitter en de andere leden van het dagelijks bestuur, bedoeld in het TNO-besluit 1980, worden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet voorzitter en leden van de raad van bestuur.

Artikel 42

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet worden al degenen, die in dienst zijn van de Nederlandsche Centrale Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek, bedoeld in de wet van 30 oktober 1930, geacht in dienst te zijn van de Organisatie, bedoeld in deze wet, tenzij zij binnen twee maanden na dat tijdstip te kennen geven dit niet te wensen.

Artikel 43

Het verslag, bedoeld in artikel 12 van de Wet van 30 oktober 1930 (Stb. 416), wordt voor het laatst uitgebracht over het kalenderjaar, voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 44

De Wet van 30 oktober 1930 tot regeling van het toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (Stb. 416) wordt ingetrokken.

Artikel 45

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als: TNO-wet.

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 december 1985

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

W. J. Deetman

Uitgegeven de zevenentwintigste februari 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes