Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond

Geraadpleegd op 17-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1994 en zichtdatum 01-01-1994.
Geldend van 01-01-1994 t/m heden

Wet van 19 februari 1986, houdende intrekking van de Wet openbaar lichaam Rijnmond

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot opheffing van het openbaar lichaam Rijnmond;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. de datum van opheffing: de datum van inwerkingtreding van deze wet;

  • b. het openbaar lichaam: het openbaar lichaam Rijnmond, bedoeld in artikel 2 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond (Stb. 1964, 427);

  • c. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • d. de gemeenten: de tot het openbaar lichaam Rijnmond behorende gemeenten;

  • e. ambtenaar: hij die krachtens aanstelling of krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht op de dag, voorafgaande aan de datum van opheffing in dienst is van het openbaar lichaam;

  • f. rechten en verplichtingen: alle rechten en verplichtingen behoudens die welke voortvloeien uit het dienstverband van ambtenaren.

§ 2. Rechtskracht van voorschriften en uitoefening van bevoegdheden van het openbaar lichaam

Artikel 3

  • 1 De door het openbaar lichaam gegeven voorschriften, geldende op de dag voorafgaande aan de datum van opheffing, behouden gedurende twee jaren na die datum hun rechtskracht, voor zover het ingevolge artikel 6, eerste, onderscheidenlijk tweede lid, bevoegde gezag deze voorschriften voor zijn grondgebied niet eerder vervallen verklaart.

  • 2 Door het bestuur van het openbaar lichaam genomen besluiten worden met ingang van de dag, waarop de desbetreffende bevoegdheden krachtens artikel 7, eerste onderscheidenlijk tweede lid, op de provincie Zuid-Holland dan wel een gemeente overgaan, geacht door het bestuur van die provincie dan wel die gemeente te zijn genomen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot belastingverordeningen. Belastingverordeningen vastgesteld op grond van artikel 59c, eerste lid, van de Wet openbaar lichaam Rijnmond behouden hun rechtskracht gedurende één jaar na de datum van opheffing, voor zover het bevoegde gezag deze voorschriften niet eerder vervallen verklaart, met dien verstande dat zij hun rechtskracht behouden voor de belastingjaren welke voordien zijn aangevangen en de belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.

  • 4 Belastingverordeningen van de provincie Zuid-Holland gelden niet in het gebied van het openbaar lichaam indien ter zake verordeningen van het openbaar lichaam rechtskracht hebben ingevolge het derde lid.

Artikel 5

Richtlijnen als bedoeld in artikel 30 en aanwijzingen als bedoeld in artikel 33 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond vervallen met ingang van de datum van opheffing.

Artikel 6

Een door de raad van Rijnmond vastgesteld en door gedeputeerde staten van Zuid-Holland goedgekeurd streekplan als bedoeld in artikel 17 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond, wordt geacht in overeenstemming met het bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1962, 286) te zijn vastgesteld door provinciale Staten van Zuid-Holland.

Artikel 7

  • 1 Alle bevoegdheden tot regeling en bestuur van het openbaar lichaam Rijnmond worden met ingang van de datum van opheffing uitgeoefend door het provinciaal bestuur van Zuid-Holland, met uitzondering van die bedoeld in de artikelen 30 en 33 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond. Op de bevoegdheid tot vaststelling van streekplannen voor het gebied van het voormalig openbaar lichaam zijn met ingang van de datum van opheffing de wettelijke bepalingen die gelden voor provinciale besturen van toepassing.

  • 2 Besluiten als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet openbaar lichaam Rijnmond blijven, voor zover van kracht op 1 januari 1985, van kracht tot uiterlijk een jaar na de datum van opheffing, voor zover gedeputeerde staten van Zuid-Holland deze besluiten niet vervallen verklaren. De taken van het openbaar lichaam ingevolge de Wet Ambulancevervoer (Stb. 1971, 369), gaan een jaar na de datum van opheffing over naar de desbetreffende gemeente of gemeenten.

  • 3 Het Rijk en de gemeenten die krachtens de artikelen 55 en 56 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond dan wel op een andere titel over het jaar 1985 bijdragen aan dat lichaam verstrekten, verstrekken op dezelfde titel aan de provincie Zuid-Holland bijdragen in het na de datum van opheffing resterende deel van het jaar 1986. Het bedrag van deze bijdragen is gelijk aan een evenredig deel van de overeenkomstige bijdragen voor het jaar 1984 aan het openbaar lichaam Rijnmond tenzij gedeputeerde staten van Zuid-Holland met burgemeester en wethouders van één of meer gemeenten anders overeenkomen dan wel bij wijziging van deze bedragen bij of krachtens de wet. De gemeente Albrandswaard treedt voor de toepassing van dit lid in de plaats van de gemeenten Rhoon en Poortugaal.

  • 4 Bij de toepassing van het derde lid, tweede volzin, wordt ten aanzien van de bijdragen van gemeenten die verband houden met taken met betrekking tot de buitenstedelijke recreatie in plaats van het jaar 1984 uitgegaan van het jaar 1985.

  • 5 In afwijking van het derde lid kan Onze Minister op verzoek van gedeputeerde staten van Zuid-Holland dan wel van burgemeester en wethouders van één van de gemeenten bepalen dat, en tot welke hoogte, gedurende ten hoogste twee kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de datum van opheffing is gelegen bijdragen als bedoeld in het vierde lid door gemeenten aan het provinciaal bestuur worden verstrekt.

Artikel 8

  • 1 De gemeenschappelijke regelingen waarin het openbaar lichaam deelneemt op de dag voorafgaande aan de datum van opheffing, blijven van kracht.

  • 2 De deelnemers aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in het eerste lid treffen voor zoveel nodig binnen zes maanden na de datum van de opheffing met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen de in verband met de opheffing van het openbaar lichaam nodige voorzieningen. Zij kunnen daarbij afwijken van de bepalingen van die regelingen met betrekking tot wijziging en opheffing van de regeling en het toe- en uittreden van deelnemers. De in de eerste volzin genoemde termijn kan door Onze Minister worden verlengd.

  • 3 Indien de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn getroffen, kan dit geschieden door Onze Minister.

  • 4 De leden van bij gemeenschappelijke regeling ingestelde organen, aangewezen vóór de datum van opheffing door het openbaar lichaam, blijven in deze organen zitting hebben totdat de deelnemers zo nodig met afwijking van hetgeen bij de regeling ten aanzien van de zittingsduur is bepaald, in de aanwijzing hebben voorzien.

§ 3. De bestuurders en het personeel van het openbaar lichaam

Artikel 9

  • 1 Met ingang van de datum van opheffing worden de leden van het dagelijks bestuur van Rijnmond eervol ontslagen.

  • 2 Op de voorzitter van de raad van Rijnmond zijn de wettelijke bepalingen inzake gewezen burgemeesters, op de andere leden van het dagelijks bestuur van Rijnmond die inzake gewezen wethouders van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

  • 1 Met ingang van de datum van opheffing zijn de ambtenaren van rechtswege in dienst van de provincie Zuid-Holland.

  • 2 Binnen één maand na de datum van opheffing stelt Onze Minister zoveel mogelijk in overleg met gedeputeerde staten van Zuid-Holland en met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten het aantal ambtenaren vast, dat is belast met de behartiging van de belangen die krachtens artikel 38, eerste lid, van de Wet openbaar lichaam Rijnmond, dan wel anderszins, door gemeentebesturen aan dat lichaam zijn toevertrouwd, alsmede met de taken van dat lichaam ingevolge de Wet Ambulancevervoer (Stb. 1971, 369).

  • 3 Zoveel mogelijk in overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten wijzen gedeputeerde staten van Zuid-Holland de ambtenaren aan die zijn belast met de werkzaamheden, voortvloeiend uit de behartiging van belangen als bedoeld in het tweede lid, alsmede de gemeente of gemeenten, in welker dienst de werkzaamheden van elk van die ambtenaren zullen worden verricht. Beide aanwijzingen geschieden binnen negen maanden na de datum van opheffing.

  • 4 De krachtens het derde lid aangewezen ambtenaren gaan uiterlijk een jaar na de datum van opheffing over in dienst van de krachtens dat lid aangewezen gemeente of gemeenten.

  • 5 Voor zover aan het vierde lid eerder uitvoering wordt gegeven dan het in dat lid genoemde tijdstip vindt na afloop van het jaar een verrekening plaats tussen de provincie en de desbetreffende gemeente of gemeenten met betrekking tot de bijdragen inzake de belangen en taken, bedoeld in het tweede lid.

  • 6 Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 7, vijfde lid, blijven de ambtenaren, krachtens het derde lid aangewezen in verband met de in artikel 7, vierde lid, bedoelde taken, in dienst van de provincie Zuid-Holland tot het tijdstip waarop de in artikel 7, vijfde lid, bedoelde bijdragen niet meer aan die provincie worden verstrekt.

  • 7 Voor zover een aanwijzing, als bedoeld in het derde lid, gedaan is in verband met taken die zullen worden verricht door het orgaan van een gemeenschappelijke regeling, waarin wordt deelgenomen door de provincie Zuid-Holland, kunnen gedeputeerde staten van Zuid-Holland, zoveel mogelijk in overleg met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten, in afwijking van het vierde lid bepalen, dat de desbetreffende ambtenaren in dienst blijven van de provincie.

Artikel 11

  • 1 De overgang van ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste en vierde lid, vindt plaats in dezelfde salarispositie, op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als voor elk van die ambtenaren gold bij het openbaar lichaam.

  • 2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, vervullen in dienst van het lichaam waarnaar zij zijn overgegaan, een functie die zoveel mogelijk overeenkomt met de functie die zij laatstelijk bij het openbaar lichaam vervulden. De eden en beloften, door hen in verband met hun ambt afgelegd, worden geacht mede op de nieuwe dienstvervulling betrekking te hebben.

§ 4. De rechten en verplichtingen

Artikel 12

  • 1 Alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam gaan met ingang van de datum van opheffing over op de provincie Zuid-Holland, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.

  • 2 Onze Minister kan, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeenten gehoord, de rechten en verplichtingen aanwijzen die behoren bij de voorheen door het openbaar lichaam uitgeoefende gemeentetaken, alsmede de gemeenten waarnaar die rechten en verplichtingen overgaan.

  • 3 De krachtens het tweede lid aangewezen rechten en verplichtingen gaan uiterlijk een jaar na de datum van opheffing tegen boekwaarde over naar de krachtens dat lid aangewezen gemeenten zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd, met uitzondering van de rechten en verplichtingen die verband houden met de taken, bedoeld in artikel 7, vierde lid, indien aan het vijfde lid van dat artikel toepassing is gegeven. Laatstbedoelde rechten en verplichtingen gaan op dezelfde wijze over op het tijdstip waarop de in artikel 7, vijfde lid, bedoelde bijdragen niet meer aan de provincie worden verstrekt.

  • 4 Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het openbaar lichaam betrokken is, worden met ingang van de datum van opheffing voortgezet door of tegen de provincie Zuid-Holland. Ten aanzien van de rechtsgedingen is het bepaalde in de artikelen 254-262 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op gemeenten in zoverre het gaat om procedures en gedingen met betrekking tot rechten en verplichtingen als bedoeld in het derde lid.

  • 6 Ten aanzien van de in het eerste en het derde lid begrepen registergoederen zal verandering in de tenaamstelling in de kadastrale legger plaatshebben. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland doen de daartoe nodige opgaven aan de hypotheekbewaarder.

  • 7 Burgemeester en wethouders van elk der krachtens het tweede lid aangewezen gemeenten zijn te allen tijde bevoegd, kosteloos inzage te nemen van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam voor zover geheel of mede betrekking hebbend op bevoegdheden die naar die gemeenten zijn overgegaan en daarvan duplicaten te vorderen. De kosten, gemoeid met de vervaardiging en het vervoer van deze duplicaten komen voor de helft ten laste van de provincie Zuid-Holland en voor de andere helft van de desbetreffende gemeente.

Artikel 13

  • 1 Gedeputeerde staten van Zuid-Holland dragen met ingang van de datum van opheffing zorg voor de voortzetting en afsluiting van de financiële administratie en het kasbeheer alsmede voor het opmaken en de vaststelling van de rekening van het openbaar lichaam.

  • 2 Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden zijn de regelen, bedoeld in artikel 62 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

  • 1 Gedeputeerde staten van Zuid-Holland dragen uiterlijk een jaar na de datum van opheffing zorg voor de vereffening van het vermogen van het openbaar lichaam.

  • 2 Het saldo van de vereffening van dat vermogen komt ten bate onderscheidenlijk ten laste van de provincie Zuid-Holland.

  • 3 Op lasten en baten van het openbaar lichaam welke na het tijdstip van vereffening van zijn vermogen bekend worden, is het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

Op verzoek van gedeputeerde staten van Zuid-Holland dan wel van burgemeester en wethouders van een belanghebbende gemeente bepaalt Onze Minister, de andere belanghebbende dan wel belanghebbenden gehoord, of in verband met het bepaalde in de artikelen 7, derde en vierde lid, en 12 een nadere verrekening tussen gemeenten dan wel met de provincie Zuid-Holland dient plaats te vinden. Hij bepaalt dan tevens de hoogte van het bedrag en zo nodig, de wijze van betaling daarvan.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 23

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat artikel 4 terugwerkt tot 1 januari 1986 en dat artikel 16 een jaar na de datum van opheffing in werking treedt.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als Wet opheffing openbaar lichaam Rijnmond.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 19 februari 1986

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Rietkerk

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

Van Amelsvoort

Uitgegeven de vijfentwintigste februari 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes