Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-09-2003 en zichtdatum 19-12-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2003

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

  • 1 De bepalingen van deze wet strekken ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen en uit andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen naar het inkomen, de winst en het vermogen, de heffing van belastingen van nalatenschappen en verkrijgingen krachtens erfrecht en schenkingen, alsmede de heffing van omzetbelasting en van accijns.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op de samenwerking in het kader van artikel 19, zesde lid, van Externe link: richtlijn nr. 92/12/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (PbEG L76).

Artikel 2

Deze wet verstaat onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • b. staat: een Lidstaat van de Europese Gemeenschappen, een Mogendheid waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten dat voorziet in wederzijdse bijstand bij de heffing van de in artikel 1 bedoelde belastingen, alsmede de Nederlandse Antillen en Aruba;

  • c. bevoegde autoriteit: de door een staat tot het uitwisselen van inlichtingen aangewezen persoon of instantie;

  • d. Algemene wet: Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Artikel 3

Als belastingen naar het inkomen, de winst en het vermogen als bedoeld in artikel 1 worden, ongeacht de wijze waarop de belasting wordt geheven, beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar de gehele winst, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen, van de winst of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken en belastingen geheven naar loonsommen.

Artikel 4

Met betrekking tot de in Nederland geheven belastingen vindt deze wet toepassing op:

  • a. de inkomstenbelasting;

  • b. de loonbelasting;

  • c. de vennootschapsbelasting;

  • d. de dividendbelasting;

  • e. de rechten van successie, van overgang en van schenking;

  • f. de omzetbelasting, voor zover deze wordt geheven met toepassing van de bepalingen van de Algemene wet;

  • g. de accijns, voor zover deze wordt geheven met toepassing van de bepalingen van de Algemene wet, en

  • h. alle soortgelijke rijksbelastingen, voor zover deze worden geheven met toepassing van de bepalingen van de Algemene wet.

Hoofdstuk II. Vormen van door Nederland te verlenen bijstand

Afdeling 1. Op verzoek verstrekken van inlichtingen

Artikel 5

  • 1 Op verzoek van een bevoegde autoriteit kan Onze Minister haar de inlichtingen verstrekken waarom zij vraagt en die voor haar van belang kunnen zijn bij de heffing van een van de in artikel 1 bedoelde belastingen.

  • 2 Onze Minister stelt degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn en die in Nederland woont of is gevestigd, in kennis van zijn besluit tot inwilliging van het verzoek om inlichtingen. Bij de kennisgeving geeft Onze Minister een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen en vermeldt hij de bevoegde autoriteit van wie het verzoek afkomstig is.

  • 4 Tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven, wordt aan de inwilliging van het verzoek om inlichtingen geen uitvoering gegeven dan na tien dagen na de dagtekening van de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Indien dringende redenen daartoe aanleiding geven, kan Onze Minister, in afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht, aan de inwilliging van het verzoek om inlichtingen uitvoering geven voordat degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn, daarvan in kennis is gesteld. Alsdan vindt de kennisgeving zo spoedig mogelijk plaats, doch niet later dan vier maanden na het begin van de uitvoering.

Afdeling 2. Automatisch verstrekken van inlichtingen

Artikel 6

  • 1 Onze Minister kan in overleg met een bevoegde autoriteit gevallen of groepen van gevallen aanwijzen in welke hij zonder voorafgaand verzoek inlichtingen zal verstrekken, alsmede de voorwaarden bepalen waaronder de verstrekking zal geschieden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen en voorwaarden worden door plaatsing in de Staatscourant bekend gemaakt.

Afdeling 3. Spontaan verstrekken van inlichtingen

Artikel 7

  • 1 Onze Minister kan een bevoegde autoriteit uit eigen beweging inlichtingen verstrekken die voor haar van belang kunnen zijn bij de bepaling van een belastingschuld in de gevallen waarin:

    • a. vermoed wordt dat in de staat van de bevoegde autoriteit ten onrechte een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting zou worden verleend dan wel heffing van belasting ten onrechte achterwege zou blijven ingeval de inlichtingen niet zouden zijn verstrekt;

    • b. in Nederland een vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting is verleend die van invloed kan zijn op de belastingheffing in de staat van die bevoegde autoriteit;

    • c. in Nederland rechtshandelingen of andere handelingen zijn verricht met het doel de heffing van belasting in de staat van de bevoegde autoriteit geheel of ten dele onmogelijk te maken;

    • d. zulks overigens naar het oordeel van Onze Minister is geboden.

  • 2 Onze Minister stelt degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn en die in Nederland woont of is gevestigd, in kennis van zijn besluit de inlichtingen te verstrekken. Bij de kennisgeving geeft Onze Minister een omschrijving van de te verstrekken inlichtingen en vermeldt hij de bevoegde autoriteit aan wie de inlichtingen zullen worden verstrekt. Artikel 5, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4. Onderzoek in het kader van te verlenen bijstand

Artikel 8

  • 1 Onze Minister laat door een ambtenaar van de rijksbelastingdienst zo nodig een onderzoek instellen ten behoeve van het verstrekken van inlichtingen, bedoeld in de artikelen 5, 6 of 7.

  • 2 Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek zijn de bepalingen van Hoofdstuk VIII, afdeling 2, met uitzondering van artikel 53, tweede en derde lid, van de Algemene wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister kan na overleg met een bevoegde autoriteit van een staat toestaan dat een ambtenaar van de belastingadministratie van die staat aanwezig is bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8.

  • 2 Bij het overleg worden de voorwaarden vastgesteld waaronder Onze Minister de in het eerste lid bedoelde toestemming kan verlenen.

  • 3 Indien een ambtenaar van de rijksbelastingdienst een onderzoek instelt in aanwezigheid van ambtenaren van een andere staat aan wie Onze Minister toestemming heeft verleend als bedoeld in het eerste lid, geeft Onze Minister, in afwijking van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht, aan de inwilliging van het verzoek om inlichtingen uitvoering voordat degene van wie de inlichtingen afkomstig zijn, daarvan in kennis is gesteld. Alsdan vindt de kennisgeving zo spoedig mogelijk plaats, doch niet later dan vier maanden na het begin van de uitvoering.

Artikel 10

Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in artikel 8 wordt ingesteld, is verplicht de ambtenaar van de rijksbelastingdienst alsmede de ambtenaar die ingevolge artikel 9 bij dit onderzoek aanwezig is, ten behoeve van dit onderzoek toegang te verlenen.

Artikel 11

Hoofdstuk IX van de Algemene wet is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die niet voldoet aan de in artikel 8 en artikel 10 bedoelde verplichtingen.

Artikel 12

Ten dienste van de heffing van de in artikel 4 bedoelde belastingen kan Onze Minister een ambtenaar van de rijksbelastingdienst aanwijzen om aanwezig te zijn bij een onderzoek in een andere staat, dat door of vanwege de bevoegde autoriteit van die staat wordt ingesteld, in het kader van het verstrekken van inlichtingen aan Nederland.

Hoofdstuk III. Begrenzing van door Nederland te verlenen bijstand; wederkerigheid

Artikel 13

  • 1 Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien:

    • a. de verstrekking daarvan niet voortvloeit uit verplichtingen van de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977, nr. 77/799/EEG, PbEG 1977, L336, of uit andere verplichtingen van internationaal en interregionaal recht;

    • b. de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;

    • c. die inlichtingen in Nederland krachtens wettelijke bepalingen of op grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden verkregen voor de heffing van de in artikel 4 bedoelde belastingen;

    • d. aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door haar gevraagde inlichtingen heeft aangewend;

    • e. de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd, niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te verstrekken.

  • 2 Onze Minister verstrekt ter uitvoering van de verplichtingen ingevolge het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (Trb. 1991, 4) voorts geen inlichtingen indien de verstrekking ten dienste zou staan van belastingheffing in de staat die om inlichtingen verzoekt, welke hij strijdig acht met algemeen aanvaarde beginselen van belastingheffing, met de bepalingen van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of met de bepalingen van enig ander verdrag dat Nederland met die staat mocht hebben gesloten.

  • 3 Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien daarmede een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld.

Hoofdstuk IV. Geheimhouding; gebruik van inlichtingen

Artikel 14

  • 1 Het bepaalde betreffende de verplichting tot geheimhouding in artikel 67 van de Algemene wet is van overeenkomstige toepassing op de inlichtingen die door een bevoegde autoriteit zijn verstrekt, alsmede op inlichtingen die bij een onderzoek, als is bedoeld in artikel 8, zijn verkregen.

  • 2 Onze Minister verstrekt geen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit indien de wetgeving van de staat van die autoriteit geen verplichting tot geheimhouding oplegt aan ambtenaren van de belastingadministratie van die staat met betrekking tot hetgeen hun wordt medegedeeld of blijkt bij de uitvoering van de belastingwetten van die staat.

Artikel 15

  • 1 Tenzij een bevoegde autoriteit anders bepaalt, kunnen de door haar aan Onze Minister verstrekte inlichtingen uitsluitend worden gebruikt voor de heffing van de in artikel 4 bedoelde belastingen.

  • 2 Uitsluitend met toestemming van de bevoegde autoriteit van een staat kan Onze Minister de door hem van haar ontvangen inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een andere staat verstrekken.

  • 3 Onze Minister kan aan een bevoegde autoriteit toestemming verlenen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan voor de heffing van de in artikel 1 bedoelde belastingen.

  • 4 Onze Minister kan op een daartoe strekkend verzoek een bevoegde autoriteit toestemming verlenen de van hem ontvangen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit van een andere staat te verstrekken.

Hoofdstuk V. Slotbepaling

Artikel 16

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen.