Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-03-2002.
Geldend van 01-03-2002 t/m 31-12-2002

Wet van 16 mei 1986, houdende regelen inzake de toekenning van een buitengewoon pensioen aan de deelnemers aan het verzet in het voormalige Nederlands-Indië en aan hun nagelaten betrekkingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen betreffende het toekennen van buitengewoon pensioen aan hen, die tijdens de vijandelijke bezetting van het voormalige Nederlands-Indië hebben deelgenomen aan het verzet, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste hoofdstuk. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b. de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad;

  • c. de pensioengrondslag: de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 10;

  • d. nagelaten betrekkingen: de personen, bedoeld in de artikelen 19, 20 en 34;

  • e. "minimum-pensioengrondslag": de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 10, achtste lid, onder a.

Artikel 1a

Voor de toepassing van deze wet wordt gelijkgesteld met:

  • a. huwelijk: het geregistreerd partnerschap;

  • b. gehuwd: als partner geregistreerd;

  • c. echtgenoot of echtgenote: de geregistreerde partner;

  • d. weduwe of weduwnaar: de achtergebleven partij bij een geregistreerd partnerschap;

Artikel 2

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    • a. verzet: activiteiten welke na de capitulatie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, anders dan in militair verband, werden verricht met het oogmerk door daad of houding afbreuk te doen aan de militaire of ideologische doeleinden van de bezetter zonder dat daarbij persoonlijk gewin of andere persoonlijke motieven een rol speelden en welke een zekere mate van duurzaamheid of intensiteit inhielden en waaraan voor betrokkene een duidelijk risico verbonden was;

    • b. deelnemers aan het verzet: zij die verzet hebben gepleegd tegen de vijandelijke bezettende macht van het Rijk in Azië.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van personen worden aangewezen op wie deze wet van overeenkomstige toepassing zal zijn.

Artikel 3

  • 1 Deze wet is van toepassing op de deelnemers aan het verzet en hun nagelaten betrekkingen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten.

  • 2 De Raad kan deze wet van toepassing verklaren op de verzetsdeelnemer of zijn nagelaten betrekkingen indien ten aanzien van hen sprake is van zodanige bij hen gelegen omstandigheden dat als gevolg daarvan het een klaarblijkelijke hardheid zou zijn hen van de toepassing van deze wet uit te sluiten. Een dergelijk besluit wordt niet genomen dan nadat Onze Minister daarin heeft toegestemd. Toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 3 Voor toekenning van buitengewoon pensioen dan wel erkenning als deelnemer aan het verzet komen niet in aanmerking zij, die zich tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Azië uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd, onwaardig hebben gedragen. Evenmin komen in aanmerking de nagelaten betrekkingen van de deelnemers aan het verzet, op wie vorenbedoelde omschrijving van toepassing is.

Artikel 5

  • 1 De voordracht voor een krachtens deze wet vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

  • 2 Ten aanzien van de in de artikelen 35, eerste lid en 43, derde lid, bedoelde algemene maatregelen van bestuur is het eerste lid niet van toepassing.

Tweede hoofdstuk. Het buitengewoon pensioen van de deelnemers aan het verzet

§ 1. Het recht op buitengewoon pensioen

Artikel 6

  • 1 De deelnemer aan het verzet heeft recht op buitengewoon pensioen ingeval van verwonding, verminking, ziekten of gebreken welke door of in verband met het verzet zijn ontstaan of verergerd dan wel het gevolg zijn van de behandeling ondervonden tijdens gevangenschap ter zake van het verzet, mits de toestand van de belanghebbende ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken een invaliditeit blijkt te veroorzaken van tenminste 10%.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde verwonding, verminking, ziekten of gebreken een invaliditeit veroorzaken van tenminste 40%, doch het totaal der invaliditeit een hoger percentage bedraagt, geldt voor de vaststelling van de mate van invaliditeit waarnaar het buitengewoon pensioen wordt berekend, dit hogere percentage voorzover de meerdere invaliditeit niet duidelijk uit andere oorzaken dan het verzet is ontstaan.

  • 3 Het verband of gevolg, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht aanwezig te zijn, indien de deelnemer aan het verzet:

    • a. tijdens de bezetting of in aansluiting daarop in verband met het verzet drie maanden of langer in gevangenschap heeft doorgebracht dan wel naar het oordeel van de Raad, de Stichting Pelita gehoord, in verband met de aard van zijn verzetsactiviteiten aan buitengewoon zware en langdurige spanningen heeft blootgestaan en

    • b. voor tenminste 60% invalide is en deze invaliditeit niet duidelijk uit andere oorzaken dan het verzet is ontstaan.

  • 4 Bij de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met de inzichten en ervaringen van de medische wetenschap met betrekking tot de relatie tussen het verzet en de geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand.

§ 2. De voet waarop het buitengewoon pensioen wordt verleend

Artikel 7

Het buitengewoon pensioen kan als blijvend of voorlopig pensioen worden toegekend.

Artikel 8

Het blijvend buitengewoon pensioen wordt toegekend, indien, hetzij bij eerste toekenning, hetzij bij vernieuwing van pensioen, verandering van het invaliditeitspercentage voor de toekomst niet aannemelijk wordt geacht.

Artikel 9

  • 1 Het voorlopig buitengewoon pensioen wordt toegekend, indien verandering van het invaliditeitspercentage voor de toekomst aannemelijk wordt geacht.

  • 2 Het voorlopig buitengewoon pensioen wordt voor tenminste één jaar en voor ten hoogste vijf jaren toegekend; een zodanig pensioen wordt opnieuw toegekend, zo dikwijls daartoe aanleiding bestaat. De termijn van tenminste één jaar is niet van toepassing bij de tweede of verdere toekenning van voorlopig buitengewoon pensioen.

§ 3. De pensioengrondslag

Artikel 10

  • 1 Ingeval krachtens deze wet aanspraak op buitengewoon pensioen bestaat, stelt de Raad de pensioengrondslag vast, waarnaar het buitengewoon pensioen wordt berekend.

  • 2

    • a. Indien de deelnemer aan het verzet voor het bereiken van de leeftijd, waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen, ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, bedoeld in artikel 6, gedwongen werd of wordt zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf te beëindigen of blijvend te verminderen, wordt de pensioengrondslag vastgesteld naar het inkomen uit arbeid, dat de deelnemer aan het verzet ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 26, in Nederland, ware hij niet invalide geweest, zou hebben genoten uit het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf, waarin hij voor het eerst ten gevolge van zijn invaliditeit zijn werkzaamheden moest beëindigen of blijvend verminderen;

    • b. indien de deelnemer aan het verzet, bedoeld onder a, na het tot uiting komen van de invaliditeit ten gevolge waarvan hij zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf heeft moeten beëindigen of blijvend verminderen, arbeid heeft aanvaard in een ander beroep of bedrijf, wordt, indien dat voor hem gunstiger is, de pensioengrondslag vastgesteld naar het inkomen dat de deelnemer aan het verzet ten tijde van de aanvraag, bedoeld in artikel 26, in Nederland uit arbeid in laatstbedoeld beroep of bedrijf zou hebben genoten, indien hij deze werkzaamheden door of in verband met zijn invaliditeit niet had moeten beëindigen of blijvend verminderen;

    • c. onder arbeid in een ander beroep of bedrijf, bedoeld onder b, wordt verstaan: arbeid, welke gedurende een aaneengesloten periode van tenminste drie jaar in de voor dat beroep of bedrijf gebruikelijke arbeidstijd is verricht;

    • d. de Raad kan, bij beschikking, van het bepaalde onder c afwijken, indien naar zijn oordeel de onverkorte toepassing daarvan, gelet op alle omstandigheden, in een individueel geval onredelijk zou zijn.

  • 3 Indien het in het tweede lid bedoelde beroep of bedrijf buiten Nederland werd uitgeoefend, wordt bij de vaststelling van de pensioengrondslag, waarnaar het buitengewoon pensioen wordt berekend, rekening gehouden met het meest vergelijkbare beroep of bedrijf in Nederland, alsmede met de (vak)opleiding, bekwaamheid en andere factoren, welke ter zake van belang kunnen zijn.

  • 4 Bij de vaststelling van de pensioengrondslag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt geen rekening gehouden met de mogelijkheid van inkomensvermeerdering ten gevolge van bevordering, verhoging van de vakbekwaamheid, uitbreiding van het bedrijf of andere dergelijke factoren.

  • 5 Bij door Onze Minister te stellen regelen wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf, bedoeld in het tweede lid, moet worden verstaan.

  • 6 Indien de deelnemer aan het verzet vóór het tot uiting komen van zijn invaliditeit ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, bedoeld in artikel 6, door of in verband met het volgen van onderwijs nog geen arbeid in beroep of bedrijf uitoefende, en hij ten gevolge van die invaliditeit nimmer in staat is geweest door arbeid in beroep of bedrijf een inkomen te verwerven dat in overeenstemming was met het niveau van het gevolgde onderwijs, wordt de pensioengrondslag vastgesteld met inachtneming van door Onze Minister te stellen regelen.

  • 7 Indien de deelnemer aan het verzet ten tijde van het tot uiting komen van de invaliditeit, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, niet was aangewezen op inkomen uit arbeid in beroep of bedrijf dan wel de leeftijd heeft of had bereikt waarop gelijksoortige valide personen in de regel hun werkzaamheden beëindigen dan wel indien die invaliditeit niet heeft geleid tot beëindiging of vermindering van zijn werkzaamheden in beroep of bedrijf, wordt de pensioengrondslag vastgesteld op het bedrag genoemd in het achtste lid, onder a.

  • 8 De pensioengrondslag bedraagt per 1 januari 1983 op jaarbasis:

    • a. tenminste € 19.787,31 [Red: voor een nabetaling over december 2001: € 25.658,53] , en ten hoogste

    • b.

      100 % van de eerste

      € 41.277,29

      36,84% van de volgende

      € 25.490,72

      30  % van de volgende

      € 13.414,75

      20  % van de volgende

      € 13.616,54

      10  % van de volgende

      € 13.451,61 en

      5  % van de volgende

      € 26.818,63

      van het overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde jaarinkomen.

    [Red: voor een nabetaling over december 2001 achtereenvolgens: € 53.524,91; € 33.054,23; € 17.395,12; € 17.656,78; € 17.442,92 en € 34.776,15]

§ 4. De berekening van het buitengewoon pensioen

Artikel 11

  • 1 Het buitengewoon pensioen bedraagt zoveel procent van de pensioengrondslag als het voor de belanghebbende vastgestelde invaliditeitspercentage beloopt.

  • 2 Invaliditeitspercentages hoger dan tien worden naar boven afgerond in veelvouden van tien.

  • 3 Bij een percentage van minder dan tien wordt invaliditeit geacht niet te bestaan.

Artikel 12

  • 1 Het buitengewoon pensioen wordt éénmaal met 20% van de pensioengrondslag vermeerderd, wanneer een blijvend buitengewoon pensioen is verleend, dat is berekend naar een invaliditeit van 80 of 90%.

  • 2 Het buitengewoon pensioen wordt éénmaal met 40% van de pensioengrondslag vermeerderd, wanneer een blijvend buitengewoon pensioen is verleend, dat is berekend naar een invaliditeit van 100%.

Artikel 13

Tenzij de belanghebbende reeds op grond van het bepaalde in artikel 12 recht heeft op een vermeerdering, wordt het buitengewoon pensioen éénmaal met 20% van de pensioengrondslag vermeerderd, wanneer ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken die ontstaan zijn als gevolg van het verzet:

  • a. een der ledematen is verloren gegaan of voorgoed geheel onbruikbaar is geworden dan wel een toestand is ontstaan die met een zodanig verlies of een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen;

  • b. twee of meer der ledematen dermate in beweeglijkheid of bruikbaarheid zijn verminderd dat de toestand van de belanghebbende met die onder a beschreven is gelijk te stellen;

  • c. het gezichtsvermogen door organische oorzaken zodanig is beperkt dat het vermogen om zich zelfstandig te bewegen er ernstig door wordt getroffen;

òf

  • d. belangrijke misvorming van het gelaat is ontstaan, welke door hulpmiddelen niet voldoende te verbergen is, zodat de belanghebbende de omgang met zijn medemensen ernstig wordt bemoeilijkt.

Artikel 14

Tenzij de belanghebbende reeds op grond van het bepaalde in artikel 12 recht heeft op een vermeerdering, wordt het buitengewoon pensioen éénmaal met 40% van de pensioengrondslag vermeerderd, wanneer ten gevolge van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, die ontstaan zijn als gevolg van het verzet:

  • a. twee of meer ledematen zijn verloren gegaan of voorgoed geheel onbruikbaar zijn geworden dan wel een toestand is ontstaan die met een zodanig verlies of een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen;

  • b. het gezichtsvermogen voorgoed geheel verloren is gegaan of een toestand is ontstaan welke met blindheid is gelijk te stellen;

òf

  • c. onherstelbare krankzinnigheid is ontstaan of een toestand welke daarmee is gelijk te stellen.

Artikel 15

  • 1 Wanneer op grond van verwonding, verminking, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 6, een buitengewoon pensioen wordt toegekend en uit hoofde van die verwonding, verminking, ziekten of gebreken behandeling of verpleging is vereist, wordt aan de gepensioneerde ter zake daarvan vergoeding verleend volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan aan categorieën gepensioneerden vergoeding ter zake van bepaalde de behandeling of verpleging omvattende voorzieningen worden verleend zonder dat deze voorzieningen uit hoofde van verwonding, verminking, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 6, eerste lid, zijn vereist. Bij algemene maatregel van bestuur worden ter zake regels gesteld.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de mogelijkheid om de vergoeding ter zake van bepaalde de behandeling of verpleging omvattende voorzieningen na het overlijden van de gepensioneerde gedurende een bepaalde tijd ten gunste van de weduwe of weduwnaar voort te zetten..

Artikel 16

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met inachtneming van de volgende leden regelen vastgesteld betreffende de inkomsten, die voor verrekening met het buitengewoon pensioen in aanmerking komen.

  • 2

    • a. De over enig kalenderjaar genoten inkomsten van de betrokkene worden op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht voor het bedrag, waarmede het buitengewoon pensioen, ongeacht de vermeerdering of vergoeding ingevolge de artikelen 12, 13, 14 en 15, vermeerderd met de inkomsten uit vermogen, alsmede met 75% van het genoten pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1965, 429) en de uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en 70% van de overige inkomsten de grondslag, waarover het buitengewoon pensioen is berekend, overschrijdt.

    • b. Tot de inkomsten van betrokkene als bedoeld onder a worden niet gerekend:

      • 1e. inkomsten uit arbeid indien de betrokkene 65 jaar of ouder is;

      • 2e arbeidsvervangende inkomsten en inkomsten uit onderneming van zijn echtgenoot;

      • 2e. inkomsten uit vermogen, tot een bedrag van f 984,-. [Red: per 1 januari 2002: zeshonderdenvijfenzeventig euro en tweeëntwintig eurocent.]

  • 3 Indien op grond van hetzelfde feit, als waaraan het genot van een buitengewoon pensioen wordt ontleend, gelijktijdig een uitkering, een pensioen of andere inkomsten worden genoten ten laste van het Rijk, de Republiek Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, de Republiek Indonesië, een publiekrechtelijk lichaam in een van deze gebieden of een door het openbaar gezag aldaar ingesteld fonds, wordt het bedrag van het buitengewoon pensioen, ongeacht de vermeerdering of vergoeding ingevolge de artikelen 12, 13, 14 en 15, met het bedrag van die uitkering, dat pensioen of die andere inkomsten verminderd, nadat daarvan is afgetrokken het bedrag der compensatie ter zake van de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet, hetwelk daarin is of naar de voor de buitengewone pensioen geldende wettelijke maatstaven moet worden geacht te zijn begrepen. Voor zover echter die uitkering, dat pensioen of die andere inkomsten worden genoten uit hoofde van een vrijwillige verzekering, welke werd gesloten op grond van een wettelijk verleende bevoegdheid, of uit hoofde van een verplichte verzekering, welke voor eigen rekening is voortgezet, en door de Raad als zodanig wordt aangemerkt, dan wel krachtens een wettelijke regeling van overeenkomstige strekking als de Ziektewet, is het bepaalde in de vorige volzin niet van toepassing. Indien onder het pensioen of andere inkomsten, bedoeld in de eerste volzin zijn begrepen bedragen, welke worden genoten krachtens in andere wettelijke regelingen voorkomende bepalingen van overeenkomstige strekking als die van de artikelen 12, 13, 14 en 15 worden die bedragen niet op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht; is evenwel een vermeerdering of vergoeding ingevolge de artikelen 12, 13, 14 en 15 toegekend, dan wordt die vermeerdering of vergoeding verminderd met het bedrag, dat genoten wordt krachtens de met die artikelen overeenkomende bepalingen in andere wettelijke regelingen.

  • 5 De inkomsten worden aanvankelijk voorlopig geschat. Dit geschiedt voor de eerste maal bij de toekenning van het buitengewoon pensioen en daarna zo vaak zulks door de Raad nodig wordt geoordeeld. Na afloop van elk kalenderjaar worden de inkomsten definitief vastgesteld. Bedragen zij minder dan is geschat, dan wordt het te veel ingehoudene alsnog uitgekeerd; in het tegenovergestelde geval wordt het te weinig ingehoudene hetzij teruggevorderd, hetzij door de Raad in door deze te bepalen termijnen op de gepensioneerde of diens rechtverkrijgende(n) verhaald.

Artikel 17

Het bedrag, genoemd in artikel 16, tweede lid, onder b, ten derde, wordt door Onze Minister telkens herzien met ingang van 1 januari, indien en voor zover de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie in de periode 1 november tot en met 31 oktober daaraan voorafgaand, daartoe aanleiding geeft.

§ 5. Het geneeskundig onderzoek

Artikel 18

  • 1 Geen buitengewoon pensioen wordt verleend of gewijzigd, zonder dat over het ontstaan, de aard en de gevolgen van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, welke recht geven op buitengewoon pensioen, op kosten van het Rijk een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad en op grond daarvan het invaliditeitspercentage is vastgesteld, een en ander naar regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Het geneeskundig onderzoek zal, op last van de Raad éénmaal worden herhaald, indien de belanghebbende daartoe de wens te kennen geeft in zijn bezwaarschrift, als bedoeld in artikel 44 en voorts in elk geval waarin een herhaling door deze Raad wenselijk wordt geacht.

Derde hoofdstuk. Het pensioen der nagelaten betrekkingen

§ 1. Het recht op buitengewoon pensioen

Artikel 19

  • 1 Recht op buitengewoon pensioen heeft de weduwe van een deelnemer aan het verzet, indien haar echtgenoot het leven heeft verloren in verband met het verzet dan wel indien hij op het tijdstip van zijn overlijden recht op buitengewoon pensioen ontleende aan het bepaalde in artikel 6 of zou hebben ontleend, indien hij op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog in leven was geweest.

  • 2 Eveneens recht op buitengewoon pensioen heeft de vrouw, met wie een overleden deelnemer aan het verzet gehuwd is geweest, mits:

    • a. de man op de dag waarop de beschikking tot echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken dan wel het geregistreerd partnerschap ingevolge artikel 80c, onder c en d, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is beëindigd, recht op buitengewoon pensioen ontleende aan het bepaalde in artikel 6 en hij dat recht ook op het tijdstip van zijn overlijden kon doen gelden, dan wel zodanig recht zou hebben ontleend, indien hij op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog in leven was geweest;

    • b. de onder a bedoelde dag ligt na het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet herziening echtscheidingsrecht en de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk niet is uitgesproken met toepassing van het vóór genoemd tijdstip geldende recht, en

    • c. de vrouw niet als gevolg van hertrouwen, het aangaan van een huwelijk na een geregistreerd partnerschap, het aangaan van een geregistreerd partnerschap na een huwelijk dan wel het opnieuw aangaan van een geregistreerd partnerschap met haar vroegere echtgenoot ter zake van diens overlijden recht op een buitengewoon weduwenpensioen verkrijgt, met dien verstande, dat indien de vrouw op de datum van overlijden van haar vroegere echtgenoot is hertrouwd of geregistreerd dan wel opnieuw geregistreerd, het recht op buitengewoon pensioen, hetwelk zij aan dat overlijden ontleent, eerst ontstaat op de dag, volgende op die, waarop dat volgende door haar gesloten huwelijk is ontbonden.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet wordt met een weduwe (echtgenote) gelijkgesteld de vrouw, die ingevolge enige rechterlijke uitspraak in vermogensrechtelijk en/of erfrechtelijk opzicht gelijk wordt gesteld met een weduwe (echtgenote).

  • 4 Buitengewoon pensioen als in het eerste, tweede en derde lid bedoeld, komt eveneens toe aan:

    • a. de weduwnaar van een deelneemster aan het verzet;

    • b. de man, met wie een overleden deelneemster aan het verzet gehuwd is geweest.

  • 5 Op het buitengewoon pensioen van de in het vierde lid genoemde personen zijn de bepalingen van deze wet, betrekking hebbende op het buitengewoon pensioen van de in het eerste onderscheidenlijk het tweede lid van dit artikel genoemde personen, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

  • 1 Recht op uitkering heeft de minderjarige volle en halve wees van de deelnemer aan het verzet, mits deze op het tijdstip van zijn overlijden recht op buitengewoon pensioen ontleende aan het bepaalde in artikel 6 of zou hebben ontleend, indien hij op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog in leven was geweest.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde uitkering wordt naar behoefte individueel bepaald. Bij de vaststelling ervan wordt rekening gehouden met geëigende voorzieningen ter zake van kosten van onderwijs en opleiding.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde uitkering kan zo nodig worden voortgezet tot uiterlijk het bereiken van de 27-jarige leeftijd, indien de betrokkene, hetzij in verband met een dagstudie, hetzij in verband met arbeidsongeschiktheid, door het ontbreken van andere geëigende voorzieningen op die uitkering is aangewezen.

  • 4 Op deze uitkering is het bepaalde in de artikelen 16 en 43 niet van toepassing.

  • 5 Voor de toepassing van deze wet worden onder minderjarige volle en halve wezen verstaan volle en halve wezen, die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt en niet gehuwd zijn of gehuwd geweest zijn.

§ 2. Het geneeskundig onderzoek

Artikel 21

Voor de vaststelling van het recht op buitengewoon pensioen, waarop krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk recht kan bestaan, is het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 3. De berekening van het buitengewoon pensioen

Artikel 22

Het buitengewoon pensioen, bedoeld in artikel 19, bedraagt:

  • a. voor de weduwe, wier echtgenoot het leven heeft verloren in verband met het verzet, dan wel is overleden aan de gevolgen van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 6, alsmede voor de weduwe van de deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan hiervoor genoemd en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, tenminste 60% bedroeg, 65% van de pensioengrondslag, die op grond van het bepaalde in artikel 10 voor de echtgenoot heeft of zou hebben gegolden, indien deze als deelnemer aan het verzet recht op buitengewoon pensioen had of zou hebben gehad. Indien er bij het overlijden van de deelnemer aan het verzet tevens recht of krachtens artikel 19, tweede lid, uitzicht op een of meerdere buitengewone pensioenen, als bedoeld onder c, bestaat, wordt het buitengewoon weduwenpensioen met het bedrag daarvan verminderd;

  • b. voor de weduwe van de deelnemer aan het verzet, die het leven heeft verloren door andere oorzaken dan verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 6, en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, minder dan 60% bedroeg, 65% van het buitengewoon pensioen, waarop de deelnemer aan het verzet op het tijdstip van zijn overlijden recht had of zou hebben gehad. Indien er bij het overlijden van de deelnemer aan het verzet tevens recht of krachtens artikel 19, tweede lid, uitzicht op een of meer buitengewone pensioenen, als bedoeld onder d, bestaat, wordt het buitengewoon weduwenpensioen met het bedrag daarvan verminderd;

  • c. voor de gewezen echtgenote van een overleden deelnemer aan het verzet, die is overleden aan de gevolgen van verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 6, alsmede voor de gewezen echtgenote van een overleden deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan hiervoor genoemd en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, tenminste 60% bedroeg, een bedrag, berekend volgens de formule:

Bijlage 1193.png

, in welke formule:

p voorstelt: het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in zijn leeftijdsperiode van 25 tot 65 jaar met de vrouw gehuwd is geweest, vermeerderd met het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in dezelfde leeftijdsperiode vóór het sluiten van dat huwelijk zonder onderbreking ongehuwd is geweest, en

q voorstelt: de pensioengrondslag, welke voor de man op het tijdstip van zijn overlijden gold of zou hebben gegolden;

  • d. voor de gewezen echtgenote van een overleden deelnemer aan het verzet, die is overleden door andere oorzaken dan verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 6, en wiens invaliditeit, waarnaar zijn buitengewoon pensioen laatstelijk was of zou zijn berekend, minder dan 60% bedroeg, een bedrag, berekend volgens de formule:

    Bijlage 1194.png

    , in welke formule:

    x voorstelt: het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in zijn leeftijdsperiode van 25 tot 65 jaar met de vrouw gehuwd is geweest, vermeerderd met het aantal volle jaren, gedurende hetwelk de man in dezelfde leeftijdsperiode vóór het sluiten van dat huwelijk zonder onderbreking ongehuwd is geweest, en

    y voorstelt: het buitengewoon pensioen als bedoeld in artikel 11, waarop de man op het tijdstip van zijn overlijden recht had of zou hebben gehad.

Artikel 22a

Het buitengewoon pensioen van de weduwe, wier echtgenoot over een periode van ten minste drie maanden, voorafgaande aan zijn overlijden in het genot was gesteld van een blijvend buitengewoon pensioen uit hoofde van een invaliditeit van ten minste negentig procent wordt gedurende het eerste jaar na het overlijden van de echtgenoot verhoogd met twintig procent van de pensioengrondslag en gedurende het tweede jaar na het overlijden met tien procent van die grondslag, voor zover het verhoogde buitengewoon weduwen-pensioen daardoor gedurende het eerste jaar niet meer dan vijfentachtig procent van de minimum-pensioengrondslag bedraagt en gedurende het tweede jaar niet meer dan vijfenzeventig procent van die grondslag.

Artikel 23

  • 1 Op de buitengewone pensioenen, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 22, is het bepaalde in artikel 16, eerste lid, tweede lid, onder b, ten eerste, alsmede het derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Voor zover door de weduwe of de gewezen echtgenote inkomsten uit vermogen worden genoten, worden deze voor 50% van die over enig kalenderjaar verkregen inkomsten op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht, met dien verstande, dat indien die inkomsten minder dan € 680,67 per jaar bedragen, slechts een zodanig bedrag in mindering wordt gebracht als waarmede die inkomsten een som van € 340,34 mochten te boven gaan.

  • 3 Voor zover door de weduwe of de gewezen echtgenote andere inkomsten dan waarop in het eerste en tweede lid wordt gedoeld, worden genoten, wordt 50% van het bedrag, waarmede die over enig kalenderjaar verkregen inkomsten de som van € 453,78 overschrijden, op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht. Onverminderd het bepaalde in de vorige volzin worden, indien de daar bedoelde overschrijding uitsluitend of mede het gevolg is van het genot van een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet van meer dan € 453,78, van het bedrag, waarmede dat ouderdomspensioen de som van € 453,78 overschrijdt, in plaats van 50% de volgende percentages op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht:

    • a. op een buitengewoon weduwenpensioen, dat geen vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: 60;

    • b. op een buitengewoon weduwenpensioen, dat een vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: een evenredig deel van het onder a genoemde percentage;

    • c. op het buitengewoon pensioen van de gewezen echtgenote, bedoeld in artikel 22, onder c en d, een deel van 60%, hetwelk tot dat percentage in dezelfde verhouding staat als het aantal jaren, hetwelk in de in die artikelonderdelen genoemde berekeningsformule door de letter p onderscheidenlijk x wordt voorgesteld, zich verhoudt tot 40 jaar.

    Voor een buitengewoon pensioen, toegekend aan de in artikel 22, onder b, bedoelde weduwe alsook voor een buitengewoon pensioen, toegekend aan de gewezen echtgenote, bedoeld in artikel 22, onder d, wordt het op deze pensioenen ingevolge de vorige volzin in mindering te brengen bedrag beperkt tot een percentage daarvan, gelijk aan dat der invaliditeit, waarnaar het buitengewoon pensioen van de overleden echtgenoot onderscheidenlijk gewezen echtgenoot van de vrouw laatstelijk was of zou zijn berekend.

  • 4 Indien door de weduwe of de gewezen echtgenote zowel inkomsten bedoeld in het tweede lid als inkomsten bedoeld in het derde lid worden genoten, worden, in afwijking van het bepaalde aan het slot van het tweede lid, de inkomsten uit vermogen voor 50% van die over enig kalenderjaar verkregen inkomsten op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht, met dien verstande, dat in elk geval een bedrag van € 340,34 van het totaal der inkomsten buiten mindering blijft.

  • 5 Indien een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet wordt genoten, wordt die uitkering niet gerekend tot de met het buitengewoon pensioen verrekenbare inkomsten, als in de voorgaande leden bedoeld. In dat geval worden echter, nadat de voorgaande leden zijn toegepast, van het bedrag van de uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet de volgende percentages op het buitengewoon pensioen in mindering gebracht:

    • a. op een buitengewoon weduwenpensioen, dat geen vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: 60;

    • b. op een buitengewoon weduwenpensioen, dat een vermindering als bedoeld in artikel 22, onder a en b, heeft ondergaan: een evenredig deel van het onder a genoemde percentage;

    • c. op het buitengewoon pensioen van de gewezen echtgenote, bedoeld in artikel 22, onder c en d, een deel van 60%, hetwelk tot dat percentage in dezelfde verhouding staat als het aantal jaren, hetwelk in de in die artikelonderdelen genoemde berekeningsformule door de letter p onderscheidenlijk x wordt voorgesteld, zich verhoudt tot 40 jaar.

    Het bepaalde in de derde volzin van het derde lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van degene, die aantoont, dat uit hoofde van zijn aanspraak op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet mede een vermindering plaatsvindt van enig ander pensioen of enige andere verplichte periodieke uitkering, en dat het gezamenlijke bedrag der verminderingen 60% van het bedrag van bedoeld bodempensioen overschrijdt, wordt de vermindering, in de vorige volzinnen van dit artikellid bedoeld, zodanig beperkt, dat het inkomen van de belanghebbende zo mogelijk 40% van het bedrag van bedoeld bodempensioen meer bedraagt dan ingeval geen uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet wordt genoten.

  • 6 Het ingevolge het eerste tot en met het vijfde lid met het buitengewoon pensioen van de weduwe en/of de gewezen echtgenote wegens het genot van neveninkomsten verrekenbare bedrag wordt beperkt tot het bedrag, waarmede het buitengewoon pensioen, vermeerderd met die neveninkomsten, 65% van de in artikel 16, tweede lid, onder a, bedoelde grondslag overschrijdt, met dien verstande evenwel, dat de verrekening van een pensioen of uitkering als bedoeld in artikel 16, derde lid, zomede de verrekening ter zake van een genoten uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en ter zake van een genoten pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet onverkort gehandhaafd blijft.

Vijfde hoofdstuk. De aanvraag en de toekenning

Artikel 26

  • 1 Zij, die aanspraak menen te hebben op de voorzieningen van deze wet, dienen daartoe bij de Raad een aanvraag in.

  • 2 Zij die erkend willen worden als deelnemer aan het verzet dienen daartoe bij de Raad een aanvraag in.

  • 3 Op de aanvraag wordt de datum van ontvangst aangetekend.

  • 4 De ontvangst van de aanvraag wordt de aanvrager schriftelijk bevestigd. Daarbij wordt hem voorlichting gegeven over de verdere procedure en de geldende behandeltermijnen.

  • 5 Voor de begeleiding van zijn aanvraag kan de aanvrager zich wenden tot de Stichting Pelita.

Artikel 27

  • 1 Alvorens op een aanvraag om een buitengewoon pensioen dan wel een aanvraag erkend te worden als deelnemer aan het verzet wordt beslist, wordt een rapport opgesteld omtrent de omstandigheden waarop de aanvraag berust.

  • 2 Binnen vier maanden nadat de opdracht daartoe is ingekomen, wordt door de Stichting Pelita in de opstelling van het rapport voorzien, met dien verstande dat in de opstelling van het rapport binnen vier weken wordt voorzien, indien de aanvraag afkomstig is van een persoon als bedoeld in de artikelen 19 en 20 en de overledene aan wie de aanvrager zijn aanspraken wenst te ontlenen, aanspraken op deze wet heeft doen gelden.

  • 3 De Stichting Pelita voegt binnen de in het tweede lid genoemde termijn van vier maanden aan het rapport een verklaring toe dat op grond van de daarin opgenomen gegevens naar haar oordeel de aanvrager of de overledene al dan niet kan worden aangemerkt als deelnemer aan het verzet in de zin van deze wet en dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 3, derde lid, al dan niet aanwezig is. Indien de aanvraag afkomstig is van een persoon, bedoeld in de artikelen 19 en 20, en de overledene aan wie de aanvrager zijn aanspraken wenst te ontlenen aanspraken op deze wet heeft doen gelden, geeft de Stichting Pelita de verklaring, waaruit blijkt of ten aanzien van de aanvrager een omstandigheid als bedoeld in artikel 3, derde lid, al dan niet aanwezig is, binnen de in het tweede lid gestelde termijn van vier weken af.

  • 4 Indien de Stichting Pelita niet tijdig in de rapportage en de verklaring voorziet, kan de Raad, met instemming van de betrokkene, besluiten op andere wijze de benodigde informatie in te winnen.

Artikel 28

  • 1 Van de beschikking wordt mededeling gedaan aan de Stichting Pelita. Bij de bekendmaking van de beschikking wordt voorlichting gegeven over de procedure en de voor het bezwaarschrift geldende termijn van behandeling.

  • 2 Wanneer als gevolg van omstandigheden waaraan de belanghebbende geen schuld draagt, de regeling van zijn buitengewoon pensioen wordt vertraagd, kan hem, indien de Raad zulks nodig oordeelt, een voorschot op zijn buitengewoon pensioen worden verleend.

  • 3 De beschikking op een aanvraag krachtens artikel 6 onderscheidenlijk de artikelen 19 en 20 voor zover de overleden deelnemer aan het verzet geen aanspraken op deze wet heeft doen gelden, wordt gegeven binnen negen maanden na de datum waarop de aanvraag is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende en de Stichting Pelita.

  • 4 De beschikking op een aanvraag krachtens artikel 26, tweede lid, wordt gegeven binnen zes maanden na de datum waarop de aanvraag is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende en aan de Stichting Pelita.

  • 5 De beschikking op een aanvraag krachtens artikel 15, artikel 6, voorzover de aanvrager reeds op grond van artikel 26, tweede lid, als deelnemer aan het verzet is erkend, onderscheidenlijk de artikelen 19 en 20 voor zover de overleden deelnemer aan het verzet aanspraken op deze wet heeft doen gelden, wordt gegeven binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag is ingekomen. Indien de Raad ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet binnen deze termijn kan beslissen, kan hij eenmaal met ten hoogste vier weken worden verlengd. Van de verlenging doet de Raad schriftelijk mededeling aan de belanghebbende en de Stichting Pelita.

  • 6 Met betrekking tot een aanvraag, bedoeld in het vierde lid, die wordt ingediend terwijl een aanvraag, bedoeld in het derde lid, nog in behandeling is geldt, in afwijking van het vierde lid, de termijn die resteert voor de beschikking op de aanvraag, bedoeld in het derde lid, tenzij de resterende termijn korter is dan de termijn, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 28a

  • 1 Indien de Raad vier weken voor het verstrijken van de verlengde termijn, bedoeld in artikel 28, derde lid, onvoldoende gegevens aanwezig acht om tot een beoordeling van de aanvraag te komen en dientengevolge niet in staat is een beschikking te geven, stelt hij de aanvrager gedurende die vier weken in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 3 Indien de aanvrager zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, wordt een verslag gemaakt.

Artikel 29

  • 1 Indien de aanvrager kennis wenst te nemen van gegevens welke mede tot de beschikking van de Raad hebben geleid, worden deze hem op zijn verzoek alsnog door de Raad verstrekt, indien en voor zover door het verstrekken van deze gegevens geen inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van derden.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de vergoeding welke verschuldigd is, indien afschrift wordt verstrekt van de op de beschikking betrekking hebbende bescheiden.

Zesde hoofdstuk. Ingang en einde der buitengewone pensioenen

Artikel 30

  • 1 Het buitengewoon pensioen of de uitkering gaat in:

    • a. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de aanvraag is ingediend, behoudens het bepaalde onder b en in het tweede lid;

    • b. voor de weduwe, gewezen echtgenote of de minderjarige volle of halve wees, die binnen dertien weken na het overlijden van de deelnemer aan het verzet die een buitengewoon pensioen ingevolge deze wet genoot, aanspraak op een buitengewoon pensioen of uitkering maakt, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die, waarin het overlijden heeft plaatsgehad.

  • 2 Een buitengewoon pensioen, dat verleend wordt na beëindiging van een voorlopig buitengewoon pensioen, gaat in op de dag, volgende op die, waarop het vorige buitengewoon pensioen heeft opgehouden, mits binnen dertien weken na afloop van dat voorlopig buitengewoon pensioen door of namens betrokkene een aanvraag daartoe wordt ingediend.

Artikel 31

  • 1 Elk buitengewoon pensioen eindigt met het einde van de maand, waarin de rechthebbende is overleden.

  • 2 De uitkering van de in artikel 20, eerste lid, bedoelde kinderen eindigt tevens met het einde van de maand, waarin de rechthebbende:

    • a. de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt tenzij artikel 20, derde lid, van toepassing is;

    • b. in het huwelijk is getreden;

    • c. is geadopteerd.

  • 3 Een vervallen verklaard of ingetrokken buitengewoon pensioen of uitkering eindigt met het einde van de maand, waarin de beschikking inzake het vervallen verklaren of de intrekking is gegeven.

Artikel 32

Het buitengewoon pensioen van de weduwe en dat van een gewezen echtgenote eindigen voorts met het einde van het kwartaal, waarin een volgend door haar gesloten huwelijk heeft plaatsgehad. Indien dat huwelijk wordt ontbonden, wordt op haar aanvraag bij de Raad haar vroeger buitengewoon pensioen weder toegekend. Zouden haar echter ter zake van het latere huwelijk pensioen of andere inkomsten toekomen, als bedoeld in artikel 16, derde lid, dan vindt deze wetsbepaling overeenkomstige toepassing. Het buitengewoon pensioen gaat opnieuw in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de ontbinding van het huwelijk heeft plaatsgevonden, mits de aanvraag binnen dertien weken na de datum van de ontbinding van het vorige huwelijk is ingediend. Wordt de aanvraag later ingediend, dan gaat het buitengewoon pensioen in op de eerste dag van de maand volgende op die waarop de aanvraag bij de Raad is binnengekomen.

Artikel 33

Het buitengewoon pensioen van de weduwe en dat van een gewezen echtgenote worden niet uitbetaald over de tijd, gedurende welke de vrouw in concubinaat leeft.

Artikel 34

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een deelnemer aan het verzet, die op het tijdstip van zijn overlijden recht op buitengewoon pensioen ontleende aan artikel 6, wordt een uitkering (overlijdensuitkering) ten bedrage van tweemaal het bedrag van het buitengewoon pensioen van de overledene over de maand, waarin hij is overleden, uitbetaald aan de langstlevende der echtgenoten, indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde, dan wel bij diens ontstentenis aan degenen, ten aanzien van wie de overledene ten tijde van het overlijden grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij tot zijn overlijden duurzaam in gezinsverband heeft geleefd.

  • 2 In het eerste lid wordt onder buitengewoon pensioen verstaan: het pensioen, bedoeld in artikel 11, verhoogd met de vermeerdering, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, ongeacht het bepaalde in artikel 16.

  • 3 Indien er geen rechthebbenden als bedoeld in het eerste lid zijn, is de Raad bevoegd de in dat lid bedoelde uitkering geheel of gedeeltelijk uit te betalen aan de persoon, die daarvoor naar zijn oordeel op billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij genoemde Raad heeft ingediend.

  • 4 Op een krachtens dit artikel verleende uitkering worden op grond van hetzelfde overlijden krachtens andere wettelijke voorschriften verstrekte uitkeringen van overeenkomstige aard in mindering gebracht, indien die andere uitkeringen voortvloeien uit door de overledene genoten inkomsten als bedoeld in artikel 16, derde lid.

  • 5 Indien meer pensioen is uitbetaald dan overeenstemt met artikel 31, wordt het te veel betaalde teruggevorderd, voor zover verrekening daarvan kan plaatsvinden met een overlijdensuitkering krachtens dit artikel.

Zevende hoofdstuk. De welvaartsvastheid der buitengewone pensioenen

Artikel 35

  • 1 Indien de op 31 december 1995 reeds ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen, bedoeld in artikel 10 van de Wet privatisering ABP, ingevolge dat artikel worden aangepast aan een algemene bezoldigingswijziging, worden de pensioengrondslagen, bedoeld in artikel 10, eerste, tweede en zesde lid, naar overeenkomstige normen en voorwaarden aangepast. Onze Minister stelt de regels voor de uitvoering van de eerste volzin. Indien de algemene bezoldigingswijziging een verhoging is, werken deze regels zo nodig terug tot en met de datum waarop bedoelde algemene bezoldigingswijziging is ingegaan.

  • 2 In dezelfde mate waarin en met ingang van hetzelfde tijdstip waarop de pensioengrondslagen ingevolge het eerste lid worden aangepast, worden bij de ministeriële regeling als in het eerste lid bedoeld, gewijzigd de bedragen, genoemd in artikel 10, achtste lid.

  • 3 De overeenkomstig het eerste en tweede lid aangepaste pensioengrondslagen en de bedragen genoemd in artikel 10, achtste lid, treden in de plaats van de pensioengrondslagen en de bedragen genoemd in artikel 10, achtste lid, zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de aanpassing.

  • 4 Indien de op 31 december 1995 reeds ingegane pensioenen en reeds bestaande uitzichten op pensioen, bedoeld in artikel 10 van de Wet privatisering ABP, ingevolge dat artikel worden aangepast aan een eenmalige uitkering met een algemeen karakter, stelt Onze Minister de regels over de wijze waarop deze eenmalige uitkering naar overeenkomstige normen en voorwaarden leidt tot een eenmalige uitkering aan de buitengewoon gepensioneerden. Deze regels werken zo nodig terug tot en met de datum waarop de in de eerste volzin bedoelde aanpassing van pensioenen en uitzichten op pensioen plaatsvindt.

  • 5 Indien daartoe naar het oordeel van de Kroon een bijzondere aanleiding bestaat, kunnen de pensioengrondslagen en de bedragen genoemd in artikel 10, achtste lid, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden aangepast, waarbij kan worden bepaald dat de aanpassing verschilt naar gelang de hoogte van de pensioengrondslagen en de bedragen genoemd in artikel 10, achtste lid. De ingevolge de vorige volzin aangepaste pensioengrondslagen en bedragen genoemd in artikel 10, achtste lid, treden in de plaats van de pensioengrondslagen en de bedragen genoemd in artikel 10, achtste lid , zoals die golden op de dag, voorafgaande aan de datum van ingang van de aanpassing.

Hoofdstuk 7A. De garantietoeslag

Artikel 35a

  • 1 Indien het maandinkomen van

    • a. een deelnemer aan het verzet die recht heeft op een buitengewoon pensioen,

    • b. de weduwe, genoemd in artikel 19, eerste lid, die recht heeft op een buitengewoon pensioen, dan wel

    • c. de weduwnaar, genoemd in artikel 19, vierde lid, onder a, die recht heeft op een buitengewoon pensioen,

    lager is dan het op grond van artikel 35b van toepassing zijnde normbedrag, wordt aan die buitengewoon gepensioneerde een garantietoeslag verleend, gelijk aan het verschil tussen zijn of haar maandinkomen en het van toepassing zijnde normbedrag.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 35b

Het van toepassing zijnde normbedrag bedraagt:

  • a. voor de gepensioneerde die de vijfenzestigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt: zeventig procent van de minimum-pensioengrondslag op maandbasis;

  • b. voor de gepensioneerde die de vijfenzestigjarige leeftijd heeft bereikt: vijftig procent van de minimum-pensioengrondslag op maandbasis, vermeerderd met twintig procent van het bedrag genoemd in artikel 9, tiende lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet alsmede van de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 29, negende lid, onder c, van die wet.

Artikel 35c

  • 1 De garantietoeslag gaat in op de eerste dag van de maand, waarin het recht op de garantietoeslag is ontstaan.

  • 2 De hoogte van het maandinkomen, bedoeld in artikel 35a, wordt aanvankelijk voorlopig geschat. Na afloop van elk kalenderjaar wordt het inkomen definitief vastgesteld. Indien blijkt dat er aanspraak bestaat op een hoger bedrag aan garantietoeslag dan is uitgekeerd, dan wordt het te weinig uitgekeerde bedrag uitbetaald; in het tegenovergestelde geval wordt het te veel uitgekeerde hetzij teruggestort, hetzij door de Raad in door deze te bepalen termijnen op de gepensioneerde of diens rechtverkrijgende(n) verhaald.

Achtste hoofdstuk. Bijzondere bepalingen aan alle buitengewone pensioenen en garantietoeslagen gemeen

Artikel 36

Het buitengewoon pensioen, bedoeld in de artikelen 11, 22 en 22a, de garantietoeslag genoemd in artikel 35a, alsmede de vermeerdering, genoemd in de artikelen 12, 13 en 14, worden naar boven afgerond tot hele euro’s.

Artikel 37

  • 1 De buitengewone pensioenen en de garantietoeslagen worden maandelijks voldaan.

  • 2 De eerste termijn wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen dertien weken na de toekenning, uitgekeerd.

  • 3 Indien de eerste termijn niet binnen dertien weken wordt uitgekeerd is de Raad de belanghebbende rente verschuldigd. De wijze waarop het bedrag van de verschuldigde rente wordt bepaald, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.

  • 4 Indien de door belanghebbende verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor het vaststellen van het bedrag van de eerste termijn, verzoekt de Raad de belanghebbende deze gegevens en bescheiden alsnog te verstrekken. De periode van dertien weken, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt in zodanig geval opgeschort met ingang van de dag waarop de Raad vorenbedoeld verzoek heeft gedaan tot de dag waarop de gegevens en bescheiden zijn verstrekt.

  • 5 De termijnen van een buitengewoon pensioen en van een garantietoeslag, welke niet zijn ingevorderd binnen een jaar na de eerste maand, waarin de uitkering daarvan had mogen plaats hebben, worden niet meer uitbetaald, tenzij de belanghebbende ten genoegen van de Raad kan aantonen, dat het overschrijden van die termijn het gevolg is geweest van omstandigheden, van zijn wil onafhankelijk.

  • 6 Het betaalbaar stellen van een buitengewoon pensioen en van een garantietoeslag door de Raad geschiedt op dezelfde voet als het betaalbaar stellen van de pensioenen ten laste van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds.

Artikel 38

  • 1 De gepensioneerde, die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting, tot plaatsing in een tuchtschool voor drie maanden, of tot enige zwaardere straf, of op bevel van de rechter ter beschikking van de Regering is gesteld, mist over de tijd gedurende welke hij zijn straf ondergaat of van Regeringswege in zijn opvoeding wordt voorzien, of gedurende welke hij zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, het genot van buitengewoon pensioen en garantietoeslag.

  • 2 De Raad is bevoegd het buitengewoon pensioen en de garantietoeslag over die tijd geheel of ten dele aan of ten behoeve van de echtgenoot of minderjarige kinderen van de gepensioneerde te doen uitbetalen.

  • 3 De Raad is tevens bevoegd om, voor zover van de bevoegdheid in het tweede lid bedoeld, geen gebruik is gemaakt, de gepensioneerde, die al of niet voorwaardelijk uit de gevangenis, uit de Rijkswerkinrichting of uit de tuchtschool is ontslagen, of wiens opvoeding van Regeringswege is beëindigd, in het genot te stellen van een uitkering ten bedrage van ten hoogste de helft van het niet uitgekeerde bedrag, tot een maximum van de helft van het jaarlijkse bedrag van het buitengewoon pensioen en garantietoeslag.

Artikel 39

  • 1 Het buitengewoon pensioen wordt door de Raad vervallen verklaard:

    • a. wanneer gedurende vijf achtereenvolgende jaren na de eerste dag, waarop een termijn daarvan kan worden geïnd, iedere invordering is achterwege gebleven;

    • b. wanneer de gepensioneerde zonder Onze toestemming zich in vreemde krijgsdienst of vreemde burgerlijke overheidsdienst begeeft.

  • 2 In bijzondere gevallen kan een op grond van dit artikel vervallen buitengewoon pensioen door de Raad opnieuw worden toegekend. Een dergelijk besluit wordt niet genomen dan nadat daarin bij koninklijk besluit is toegestemd. Toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 40

Indien een gepensioneerde in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of zwakzinnigen is opgenomen, of, niet opgenomen zijnde in een zodanige inrichting, op grond van geestelijke gestoordheid niet in staat is kwijting te verlenen voor de uitbetaling van zijn buitengewoon pensioen en zijn garantietoeslag, is de Raad bevoegd het buitengewoon pensioen en de garantietoeslag uit te betalen aan een door hem aan te wijzen persoon of instelling. In andere bijzondere gevallen is de Raad eveneens bevoegd het buitengewoon pensioen en de garantietoeslag in plaats van aan de gepensioneerde zonder diens machtiging uit te betalen aan een door hem aan te wijzen persoon of instelling.

Artikel 41

De Raad is bevoegd geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien van uit de toepassing van deze wet voortvloeiende aan het Rijk toekomende vorderingen, dan wel deze vorderingen geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Een dergelijk besluit wordt niet genomen dan nadat Onze Minister daarin heeft toegestemd. Toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 42

  • 1 Geen enkele voorziening ingevolge deze wet is vatbaar voor vervreemding of verpanding.

  • 2 De overlijdensuitkering, genoemd in artikel 34, en de vergoedingen zijn niet vatbaar voor beslag.

  • 3 Volmacht tot ontvangst van een buitengewoon pensioen, van de overlijdensuitkering, genoemd in artikel 34, de garantietoeslag, genoemd in artikel 35a, of van de vergoedingen is steeds herroepelijk.

  • 4 Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Artikel 43

  • 1 Op de buitengewone pensioenen, verminderd overeenkomstig de artikelen 16 en 23, en vermeerderd met de garantietoeslagen, bedoeld in artikel 35a, wordt een bedrag ingehouden, dat gelijk is aan het bedrag van de premie, dat een werkgever ingevolge de Werkloosheidswet op het overeenkomstige loon van een werknemer, die verzekerd is ingevolge die wet, inhoudt.

  • 2 Indien de gepensioneerde op grond van hetzelfde feit, als waaraan het genot van een buitengewoon pensioen wordt ontleend, een uitkering geniet ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarover premie ingevolge de Werkloosheidswet wordt ingehouden, wordt het eerste lid zodanig toegepast, dat het totaal van de in te houden bedragen niet meer bedraagt dan het maximaal ingevolge het eerste lid in te houden bedrag.

  • 3 Indien ingevolge een van de sociale verzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen door Onze Minister voor de toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage vastgesteld.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de uitkering (overlijdensuitkering) bedoeld in artikel 34.

  • 5 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de buitengewoon pensioengerechtigde 65 jaar of ouder is.

  • 6 Onze Minister kan nadere en zonodig afwijkende regelen stellen met betrekking tot de berekening van de ingevolge het eerste lid op de aldaar bedoelde buitengewone pensioenen in te houden bedragen.

Negende hoofdstuk. Bezwaar en beroep

Artikel 44

In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift dertien weken, indien de belanghebbende in het buitenland gevestigd is.

Artikel 44b

  • 1 Van de beslissing op het bezwaarschrift wordt mededeling gedaan aan de Stichting Pelita.

  • 2 Artikel 29 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien de belanghebbende in het buitenland gevestigd is, worden de termijnen, bedoeld in het derde lid, ieder met acht weken verlengd.

Artikel 45

  • 1 Tegen een besluit op grond van deze wet kan een belanghebbende beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

  • 3 Het griffierecht bedraagt € 27.

Tiende hoofdstuk. Wijziging en herziening van gegeven beschikkingen

Artikel 47

Indien de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, als bedoeld in artikel 6, de deelnemer aan het verzet in een toestand brengen die hem recht geven op een hoger buitengewoon pensioen dan verleend werd, wordt het invaliditeitspercentage opnieuw vastgesteld en wordt hij met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin door of namens hem een aanvraag daartoe is ingediend, alsnog in het genot gesteld van een hoger buitengewoon pensioen.

Artikel 48

  • 1 Een beschikking van de Raad kan door hem in het nadeel van de bij die beschikking betrokkene worden herzien op grond van gebleken onjuistheid van aan die beschikking ten grondslag gelegde feiten, dan wel op grond van gegevens die niet bekend waren ten tijde van het geven van die beschikking, en die, zo zij wel bekend waren geweest, tot een andersluidende beschikking zouden hebben geleid. Indien deze herziening zou leiden tot intrekking van het recht op buitengewoon pensioen, wordt de herzieningsbeschikking eerst gegeven, nadat de betrokkene door de Raad is gehoord.

  • 2 Indien een ingevolge deze wet genomen beschikking in het nadeel van de belanghebbende wordt herzien, wordt hetgeen reeds was uitbetaald ingevolge die beschikking niet teruggevorderd of verrekend, tenzij in de herzieningsbeschikking is uitgesproken, dat de gebleken onjuistheid van de aan de oorspronkelijke beschikking ten grondslag gelegde feiten was te wijten aan opzet dan wel grove nalatigheid van belanghebbende.

  • 3 Een beschikking, voortvloeiende uit de toepassing van dit artikel, wordt aan de Stichting Pelita medegedeeld.

Artikel 49

De Raad is bevoegd, op daartoe door of vanwege de belanghebbende gedane aanvraag, een door de Raad of de Centrale Raad van Beroep gegeven beschikking dan wel uitspraak in het voordeel van de bij die beschikking dan wel uitspraak betrokkene te herzien.

Artikel 49a

Op een beschikking, voortvloeiende uit de toepassing van de artikelen 47 en 49 is het vijfde hoofdstuk van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 28, derde lid, en artikel 28a.

Twaalfde hoofdstuk. Ministerieel toezicht

Artikel 54

  • 1 Van de beschikkingen van de Raad wordt mededeling gedaan aan Onze Minister door toezending van een afschrift.

  • 2 Onze Minister kan, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, van de Raad inzage vorderen van de bescheiden, die tot enige beschikking van de Raad hebben geleid.

  • 3 Indien Onze Minister daartoe aanleiding aanwezig acht, verstrekt de Raad hem op zijn verzoek schriftelijk inlichtingen omtrent de achtergronden die tot enige beschikking hebben geleid.

  • 4 Onze Minister voert, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, ter zake overleg met de Raad.

  • 5 Indien het in het vierde lid bedoelde overleg niet tot overeenstemming leidt, beslist de Raad dat de oorspronkelijke beschikking blijft gehandhaafd dan wel wordt herzien. Hiervan doet de Raad terstond, met redenen omkleed, schriftelijk mededeling aan Onze Minister.

  • 6 Het bepaalde in het vierde en vijfde lid vindt geen toepassing indien en voor zolang geen beschikking is genomen ter zake van een bezwaarschrift, dan wel een beroep, bedoeld in artikel 45, tenzij Onze Minister de Raad om inlichtingen, bedoeld in het derde lid, heeft verzocht ter zake van een uitspraak of onderdeel daarvan waartegen het bezwaarschrift of het beroep zich niet richt.

Veertiende hoofdstuk. Slotbepalingen

Artikel 60

Voor degene die een aanvraag om een buitengewoon pensioen indient binnen drie maanden na de datum van het in werking treden van deze wet, gaat het buitengewoon pensioen zonodig in op de datum tot welke deze wet terugwerkt.

Artikel 61

In afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 35 omtrent de herziening van de pensioengrondslagen en de bedragen bedoeld in artikel 10, worden deze pensioengrondslagen en bedragen over de periode 1 januari 1983 tot de datum van de eerstvolgende herziening na de datum van inwerkingtreding van deze wet herzien overeenkomstig de ontwikkelingen welke de pensioenbedragen ingevolge de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 over genoemde periode hebben gevolgd.

Artikel 62

  • 1 In het belang van een goede uitvoering van deze wet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regelen worden gesteld.

  • 2 De krachtens het eerste lid vastgestelde maatregel van bestuur wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. De maatregel treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens is te kennen gegeven dat het in die maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk ingediend.

Artikel 63

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet".

Artikel 64

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt met uitzondering van de artikelen 55, onder D, 56, onder D, 57, onder A en 58, onder A, terug tot 1 januari 1983. De artikelen 55, onder C en 56, onder C treden op 1 januari 1986 in werking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 16 mei 1986

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

J. P. van der Reijden

Uitgegeven de tiende juli 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes