Besluit van 27 mei 1986, houdende vaststelling van aanvullende regels ten aanzien
van de rechtspositie van de ambtenaren bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 februari 1986, nr.
26.993 SG/Kab., Directie Personeelszaken/Kabinet;
Overwegende, dat het in verband met de inwerkingtreding van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Stb. 1983, 571) en de invoering van hoofdstuk XI A van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
(Stb. 1982, 526) wenselijk is gebleken een nieuwe aanvullende regeling tot stand te brengen
betreffende de rechtspositie van de ambtenaren bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst;
Gelet op de artikelen 125, eerste lid en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530);
De Raad van State gehoord (advies van 17 april 1986, nr W04.86.0090);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 16 mei 1986,
nr. 28.441 SG/Kab.;
Hebben goedgevonden en verstaan: