Intrekkingswet BB

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-06-2003.
Geldend van 01-01-1996 t/m heden

Wet van 11 juni 1986, houdende regels inzake de opheffing van de organisatie bescherming bevolking en het treffen van enige daarmee verband houdende voorzieningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatie bescherming bevolking op te heffen en met het oog daarop de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404) en enige andere wetten of onderdelen daarvan in te trekken alsmede enige daarmee verband houdende voorzieningen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b. liquidatie: het geheel van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen en overige handelingen, dat is gericht op de opheffing van de organisatie bescherming bevolking en op de vereffening van het vermogen van die organisatie, daaronder begrepen de vaststelling van de voorlopige liquidatierekening en de vereffening van het liquidatiesaldo;

  • c. kringraad: de kringraad, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder b. van de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404);

  • d. bevoegd gezag van de noodwacht: het gezag van de gemeentelijke, kring-, provinciale en rijksnoodwacht (burgemeester, respectievelijk kringraad, Commissaris van de Koningin, Minister van Binnenlandse Zaken);

  • e. noodwachter: degene, die is benoemd dan wel in dienst genomen op grond van artikel 9 van de Wet op de noodwachten (Stb. 1971, 61);

  • f. onroerende zaken: de grond, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, in eigendom van de kringen bescherming bevolking, de commandoposten daaronder niet begrepen.

Hoofdstuk II. De intrekking

Artikel 2

  • 1 De navolgende wetten of onderdelen daarvan worden ingetrokken:

    • a. de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404) behoudens de artikelen 4, tweede lid, 7 en 29;

    • b. de Wet bijdragen bescherming bevolking en verplaatsing bevolking 1961 (Stb. 1964, 121);

    • c. Titel I, IV, V, alsmede de artikelen 7a, 8, 8a, 10, 21, 23, 169 en 171a van de Wet op de noodwachten (Stb. 1971, 61).

Hoofdstuk III. Algemene bepalingen met betrekking tot de liquidatie

Artikel 3

  • 1 De gemeenschappelijke regelingen, bedoeld in artikel 14 van de Wet bescherming bevolking, vervallen van rechtswege met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2 De kringen, ingesteld bij de gemeenschappelijke regelingen, bedoeld in het eerste lid, zijn van rechtswege ontbonden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet.

  • 3 De kringen blijven na hun ontbinding voortbestaan voor zover en voor zolang zulks voor de liquidatie noodzakelijk is, doch uiterlijk tot zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 4

  • 1 De kringraad is uiterlijk tot zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet belast met de liquidatie.

  • 2 De kringraad stelt daartoe binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet een overzicht op van de wijze, waarop de liquidatie zal worden uitgevoerd. Het overzicht wordt aan gedeputeerde staten en aan Onze Minister ter kennisneming toegezonden.

Artikel 5

  • 1 Het bestuur van de gemeente waar de kring zijn zetel heeft, is met de voortzetting van de liquidatie belast, indien na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, de liquidatie niet is voltooid.

  • 2 Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, vervallen de vermogensbestanddelen van de kring van rechtswege aan het bestuur van de gemeente, bedoeld in het eerste lid. Tevens gaan op dat moment de rechten en verplichtingen van de kring over op het bestuur van deze gemeente.

Artikel 6

  • 1 In een gemeente die niet behoort tot een op grond van de Wet bescherming bevolking gevormde kring, is het bestuur van de gemeente belast met de liquidatie.

Artikel 7

De liquidatierekening wordt binnen een maand na de datum, waarop het geheel van rechtshandelingen en overige handelingen, dat is gericht op de opheffing van de organisatie bescherming bevolking, is voltooid, voorlopig vastgesteld en wordt door de kringraad onderscheidenlijk het bestuur van de gemeente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, ter definitieve vaststelling aan gedeputeerde staten en ter kennisneming aan Onze Minister gezonden.

Artikel 8

  • 1 Gedeputeerde staten bepalen welk deel van het in de liquidatierekening vastgestelde liquidatiesaldo ten gunste of ten laste van het rijk komt en welk deel ten gunste of ten laste van de deelnemers van de gemeenschappelijke regeling, dan wel in de gevallen dat een gemeente niet behoort tot een op grond van de Wet bescherming bevolking gevormde kring, ten gunste of ten laste van die gemeente komt.

  • 2 De verdeling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt naar evenredigheid van de bijdragen, die op grond van artikel 3 van de Wet bijdragen bescherming bevolking en verplaatsing bevolking 1961 uit 's Rijks kas beschikbaar zijn gesteld aan de kring, onderscheidenlijk de gemeente en van de bijdragen, die vanaf de datum van inwerkingtreding van die wet door de deelnemers van de gemeenschappelijke regeling onderscheidenlijk de gemeente terzake van de bescherming van de bevolking beschikbaar zijn gesteld.

Artikel 9

  • 1 In geval van een positief liquidatiesaldo is de kringraad, onderscheidenlijk het bestuur van de gemeente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, belast met de uitvoering van het besluit, bedoeld in artikel 8.

  • 2 In geval van een negatief liquidatiesaldo doen gedeputeerde staten mededeling aan Onze Minister en aan de in de kring deelnemende gemeenten, welk bedrag aan de kringraad, onderscheidenlijk aan het bestuur van de gemeente, bedoeld in artikel 5, eerste lid, dient te worden betaald.

  • 3 Het deel van het liquidatiesaldo dat ten gunste of ten laste van de in de kring deelnemende gemeenten komt, wordt over deze gemeenten verdeeld naar rato van het aantal inwoners daarvan op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar, waarin deze wet in werking treedt.

Artikel 10

  • 1 In een gemeente als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is in geval van een positief liquidatiesaldo het bestuur van de gemeente belast met de uitvoering van het besluit, bedoeld in artikel 8.

  • 2 In geval van een negatief liquidatiesaldo doen gedeputeerde staten mededeling aan Onze Minister, welk bedrag aan het bestuur van de gemeente, bedoeld in artikel 6, eerste lid, dient te worden betaald.

Hoofdstuk IV. Bijzondere bepalingen met betrekking tot personeel en materieel

§ 1. Personeel

Artikel 11

  • 1 Onze Minister onderzoekt tot een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet op welke wijze de noodwachters bij voorrang in aanmerking kunnen worden gebracht voor herplaatsing bij een regionale brandweer of bij een ander daarvoor in aanmerking komend publiekrechtelijk of privaatrechtelijk lichaam.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de noodwachters die op de datum van inwerkingtreding van deze wet 55 jaar of ouder zijn en binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet aan het bevoegd gezag te kennen hebben gegeven, dat zij niet in aanmerking wensen te komen voor herplaatsing.

Artikel 12

  • 1 Aan de noodwachter, die binnen of uiterlijk na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, kan worden herplaatst, wordt op zijn verzoek door het bevoegd gezag eervol ontslag verleend.

  • 2 Aan de noodwachters, bedoeld in artikel 11, tweede lid, wordt door het bevoegd gezag eervol ontslag verleend met ingang van de dag, waarop de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is verstreken, of zoveel eerder als de liquidatie is voltooid.

  • 3 Indien in de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, inachtneming van de opzegtermijn, genoemd in artikel 92, tweede lid, van het Ambtenarenreglement noodwachters (Stb. 1955, 327) en in artikel 75, tweede en derde lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit noodwachters (Stb. 1955, 328), er toe zou leiden dat het ontslag pas kan worden verleend met ingang van een dag, die ligt na de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van deze wet wordt die opzegtermijn zodanig beperkt, dat het ontslag wordt verleend met ingang van de dag waarop de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van deze wet is verstreken.

Artikel 13

  • 1 Ten opzichte van de noodwachter, aan wie na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, geen ontslag is verleend op grond van artikel 12, eerste of tweede lid, treedt Onze Minister gedurende de zes daaropvolgende maanden op als bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Ambtenarenreglement noodwachters en in artikel 1, onderdeel b, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit noodwachters.

  • 2 Indien de liquidatie is voltooid voordat de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, is verstreken, treedt Onze Minister ten opzichte van de noodwachter die op het moment waarop de liquidatie is voltooid niet is ontslagen op grond van artikel 12, eerste of tweede lid, tot het tijdstip gelegen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet op als bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Ambtenarenreglement noodwachters en in artikel 1, onderdeel b, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit noodwachters.

Artikel 14

  • 1 Aan de noodwachter, die tijdens de periode dat Onze Minister voor hem optreedt als bevoegd gezag, bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, kan worden herplaatst, wordt op zijn verzoek door Onze Minister eervol ontslag verleend.

  • 2 Indien in het geval, bedoeld in het eerste lid, inachtneming van de opzegtermijn, bedoeld in artikel 12, derde lid, er toe zou leiden dat het ontslag pas kan worden verleend met ingang van een dag, die ligt na een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet, wordt die opzegtermijn zodanig beperkt, dat het ontslag wordt verleend met ingang van de dag waarop een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet is verstreken.

Artikel 15

  • 1 Aan de noodwachter wordt door Onze Minister een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet eervol ontslag verleend, indien het onderzoek, bedoeld in artikel 11, eerste lid, niet heeft geleid tot het in aanmerking brengen van de noodwachter voor een in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passende functie. Artikel 95 van het Ambtenarenreglement noodwachters is niet van toepassing.

  • 2 Ontslag als bedoeld in het eerste lid, wordt eveneens verleend aan de noodwachter die weigert een hem aangeboden functie als bedoeld in het eerste lid, te aanvaarden.

Artikel 16

  • 1 De noodwachter in vaste of tijdelijke dienst, mits dit laatste dienstverband tenminste vijf jaren heeft geduurd en de aanstelling niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard, die is of wordt ontslagen op grond van het bepaalde in artikel 12, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, heeft recht op wachtgeld volgens de regelen, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur van 23 november 1972, Stb. 671, onverminderd het bepaalde in artikel 4 van die algemene maatregel.

  • 2 De noodwachter in tijdelijke dienst wiens dienstverband minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel van kennelijk tijdelijke aard was, alsmede de noodwachter in dienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, die is of wordt ontslagen op grond van het bepaalde in artikel 12, eerste en tweede lid, artikel 14, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, onderscheidenlijk wiens dienstverband dientengevolge wordt beëindigd, heeft recht op uitkering volgens de regelen, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur van 23 november 1972, Stb. 672, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van die algemene maatregel.

  • 3 Het wachtgeld en de uitkering, die op grond van het bepaalde in het eerste en tweede lid door Onze Minister worden toegekend, komen ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

Artikel 17

  • 1 De uitvoering van een beschikking, waarbij door het bevoegd gezag krachtens artikel 102 of artikel 102a van het Ambtenarenreglement noodwachters onderscheidenlijk artikel 80 van het Arbeidsovereenkomstenbesluit noodwachters wachtgeld op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 (Stb. 1979, 621) onderscheidenlijk uitkering op de voet van de Uitkeringsregeling 1966 (Stb. 1979, 622) is toegekend, geschiedt na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, of zoveel eerder als de liquidatie is voltooid, door Onze Minister ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

Artikel 18

Indien een noodwachter, die op grond van het bepaalde in deze wet is ontslagen, uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, komt deze bezoldiging ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

Artikel 19

  • 1 Met betrekking tot de noodwachter, die deelnemer is in een "Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren" dan wel aan de "Interprovinciale Ziektekostenregeling" en die op grond van het bepaalde in artikel 16 recht heeft op een wachtgeld onderscheidenlijk een uitkering, wordt het aandeel van de kring, gemeente of provincie in de bijdrage, die aan het instituut dan wel de regeling is verschuldigd, ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting gebracht.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing op de deelnemer in een "Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren" dan wel aan de "Interprovinciale Ziektekostenregeling" die noodwachter is geweest en die als zodanig voor inwerkingtreding van deze wet met recht op een wachtgeld of een uitkering is ontslagen, dan wel is ontslagen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, een en ander voor zover het werkgeversaandeel voor de datum van inwerkingtreding van deze wet niet door hemzelf behoefde te worden betaald.

  • 3 Ten aanzien van de noodwachter, die geen deelnemer is in een "Instituut Ziektekostenvoorziening Ambtenaren", maar voor wie de gemeente dan wel de kring een afzonderlijke ziektekostenvoorziening heeft getroffen, is het bepaalde in het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

De hoedanigheid, bedoeld in artikel 7, onder b, c, d, f en g van de Wet op de noodwachten, vervalt van rechtswege met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 21

  • 1 De uitvoering van de artikelen 15 en 22 van de Wet op de noodwachten geschiedt door Onze Minister.

  • 2 De kosten verbonden aan de uitvoering van de artikelen, bedoeld in het eerste lid, komen ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

§ 2. Materieel

Artikel 22

  • 1 De kringraad stelt het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid de goederen in eigendom van de kring, de onroerende zaken daaronder begrepen, te kopen.

  • 2 Binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet verstrekt de kringraad hiertoe een schriftelijke opgave van de goederen aan het bestuur van de regionale brandweer.

Artikel 23

  • 1 Binnen een maand na ontvangst van de in artikel 22, tweede lid, bedoelde opgave besluit het bestuur van de regionale brandweer of de regionale brandweer de daarin vermelde goederen geheel of gedeeltelijk wenst te kopen tegen een nader overeen te komen prijs en doet het van dit besluit mededeling aan de kringraad.

  • 2 De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan met een maand door de kringraad worden verlengd. De regionale brandweer wordt geacht van de koop af te zien, indien de mededeling niet tijdig wordt verstrekt.

  • 3 Ten aanzien van die goederen die de regionale brandweer wenst te kopen, treden het bestuur van de regionale brandweer en de kringraad zo spoedig mogelijk in onderhandeling over de koop.

Artikel 24

  • 1 Binnen een maand na dagtekening van de mededeling, bedoeld in artikel 23, eerste lid, besluiten het bestuur van de regionale brandweer en de kringraad over de koop onderscheidenlijk de verkoop.

  • 2 De besluiten tot koop onderscheidenlijk verkoop van onroerende zaken behoeven de goedkeuring van gedeputeerde staten dan wel in geval de regionale brandweer of de kring in verschillende provincies is gelegen, goedkeuring bij koninklijk besluit, gedeputeerde staten gehoord.

Artikel 25

  • 1 De commandoposten, in eigendom van de kringen dan wel de gemeenten, worden binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet door het Rijk tegen boekwaarde in eigendom overgenomen.

  • 2 Binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze wet verstrekt de kringraad een opgave van de boekwaarde aan Onze Minister.

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26

Onze Minister vergoedt volgens door hem te stellen regels de kosten, die voor de provincies, de kringen, de gemeenten, die niet behoren tot een op grond van de Wet bescherming bevolking gevormde kring en de gemeenten, die op grond van artikel 5, eerste lid, zijn belast met de voortzetting van de liquidatie, voortvloeien uit het bepaalde in deze wet.

Artikel 28

Het Ambtenarenreglement noodwachters alsmede het Arbeidsovereenkomstenbesluit noodwachters worden bij koninklijk besluit op een in dat besluit te bepalen tijdstip ingetrokken.

Artikel 29

Het Besluit Bedrijfszelfbescherming (Stb. 1958, 147), het Besluit bescherming waterleidingbedrijven (Stb. 1963, 361), alsmede het Besluit bescherming gas- en electriciteitsbedrijven (Stb. 1957, 580) blijven van kracht totdat zij worden vervangen of ingetrokken.

Artikel 30

  • 1 Rechtsgedingen die betrekking hebben op de rechtspositie van de noodwachter worden na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 4,eerste lid, of zoveel eerder als de liquidatie is voltooid, voortgezet door of tegen onderscheidenlijk gevoerd door of tegen Onze Minister.

  • 2 De overige rechtsgedingen, waarbij een kring betrokken is, worden met ingang van de datum waarop de liquidatie is voltooid doch uiterlijk zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wet voortgezet door of tegen de gemeente, waar de kring zijn zetel heeft.

Artikel 31

De archiefbescheiden van de kring worden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente waar de kring zijn zetel heeft, met inachtneming van de bepalingen van de Archiefwet 1995 (Stb. 276).

Artikel 32

Geschillen omtrent de toepassing van deze wet worden bij koninklijk besluit beslist, voor zover zij niet behoren tot die, vermeld in artikel 112, eerste lid, van de Grondwet of tot die, waarvan de beslissing op grond van artikel 112, tweede lid, van de Grondwet is opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 11 juni 1986

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

Van Amelsvoort

Uitgegeven de negentiende juni 1986

De Minister van Justitie a.i.,

R. W. de Korte