Besluit ex artikel 18 Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

Geraadpleegd op 19-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2017 en zichtdatum 01-10-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Besluit van 23 oktober 1986, houdende regels betreffende het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 18 van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 17 juli 1986, Directie Verzetsdeelnemers en Vervolgden, nr. U 8604 I;

Gelet op artikel 18 van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);

Gehoord de Buitengewone Pensioenraad en de Stichting Pelita;

De Raad van State gehoord (advies van 21 augustus 1986, nr. W13.86.0397);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 13 oktober 1986, Directie Verzetsdeelnemers en Vervolgden, nr. 8870;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

  • 1 Het geneeskundig onderzoek bedoeld in artikel 18 van de wet, geschiedt door een geneeskundig adviseur, door de Raad of de Sociale verzekeringsbank aan te wijzen, of diens plaatsvervanger.

  • 2 Op verzoek van de belanghebbende wijst de Raad of de Sociale verzekeringsbank bovendien een andere, door de belanghebbende gekozen, arts aan, die het onderzoek bijwoont of de in het vorige lid bedoelde arts schriftelijk van advies dient.

  • 3 Bij de aanvrage om pensioen voegt de belanghebbende een omschrijving van de omstandigheden waaronder de verwonding of verminking, of de ziekten of gebreken, naar zijn mening zijn ontstaan, alsmede van de nadelige gevolgen welke hij daarvan ondervindt, zo mogelijk gestaafd door bewijsstukken.

Artikel 4

  • 1 De artsen brengen zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed rapport uit aan de Raad of de Sociale verzekeringsbank, ten minste houdende:

    • a. een nauwkeurige omschrijving van de bij de onderzochte waargenomen verwonding, verminking, ziekten of gebreken, alsmede van de daardoor veroorzaakte stoornissen en bezwaren;

    • b. omstandige mededelingen omtrent het ontstaan van de verwonding, verminking, ziekten of gebreken, zowel wat door of vanwege de Stichting Pelita dienaangaande wordt verklaard, als wat de belanghebbende zelf meent te kunnen aanvoeren;

    • c. beschouwingen omtrent het verband dat op medische gronden al dan niet geacht kan worden te bestaan tussen de aangegeven oorzaken en de waargenomen verwonding, verminking, ziekten of gebreken;

    • d. de mate van invaliditeit, uitgedrukt in percentages van tien of, naar boven afgerond, van veelvouden van tien;

    • e. een oordeel over de vraag of verandering van het invaliditeitspercentage voor de toekomst al dan niet aannemelijk geacht wordt.

  • 2 Bij hun rapport leggen de artsen, desgewenst in gewaarmerkt afschrift, de stukken over waarvan voor het opmaken van het rapport is gebruik gemaakt.

Artikel 5

  • 1 Het invaliditeitspercentage bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder d, wordt bepaald in verband met het beroep dat belanghebbende vóór het intreden van zijn invaliditeit laatstelijk heeft vervuld (beroepsinvaliditeit) en met de algemene invaliditeit, met dien verstande, dat bij verschil het hoogste percentage wordt aangehouden.

  • 2 Na omscholing tot een nieuw beroep, wordt, indien dit voor belanghebbende voordeliger is, de invaliditeit bepaald naar het nieuwe beroep.

Artikel 6

  • 1 De Raad of de Sociale verzekeringsbank is bevoegd over het rapport van de artsen een rapport van één of meer andere deskundigen te vragen. Wijkt het gevoelen van deze deskundigen af van dat van de artsen, over wier rapport zij werden gehoord, dan wordt van het gevoelen van de deskundigen geen gebruik gemaakt dan nadat de artsen tegenover de Raad of de Sociale verzekeringsbank hun gevoelen nader schriftelijk hebben kunnen verdedigen.

  • 2 De Raad of de Sociale verzekeringsbank is mede bevoegd de belanghebbende nogmaals geneeskundig te doen onderzoeken of hem voor de tijd van ten hoogste drie maanden in een inrichting ter observatie te doen opnemen.

Artikel 7

  • 1 De vergoeding voor de in artikel 2, tweede lid, bedoelde arts wordt door de Sociale verzekeringsbank vastgesteld.

  • 2 Alle kosten van geneeskundige onderzoekingen, inbegrepen de kosten van de door de belanghebbende gekozen arts, en van rapporten, evenals die verbonden aan een observatie, alsmede de, naar het oordeel van de Sociale verzekeringsbank, noodzakelijke reiskosten van de belanghebbende en die van de voor zijn reis benodigde begeleiding naar en van de plaats, waar het geneeskundig onderzoek plaats vindt, komen ten laste van het Rijk; zij worden gedeclareerd bij de Sociale verzekeringsbank.

  • 3 Indien de belanghebbende tengevolge van een geneeskundig onderzoek of van een observatie inkomsten derft, wordt hem een vergoeding gegeven. Deze vergoeding wordt, gehoord de belanghebbende, door de Sociale verzekeringsbank ten laste van het Rijk vastgesteld.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1983.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

’s-Gravenhage, 23 oktober 1986

Beatrix

De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

L. C. Brinkman

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes