Stb. 2010, 839, datum inwerkingtreding 01-01-2011, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-12-2009.
Het zesde, twaalfde en dertiende lid zijn gewijzigd:
6 Indien dat lager is dan de grondslag, vastgesteld op grond van het derde tot en met
vijfde lid, bedraagt de grondslag, bedoeld in het eerste lid, 10/7 x A + B, waarbij:
A staat voor de uitkeringen ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, de Ziektewet,
de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
in de kalendermaand voorafgaande aan de dag waarop de geldende uitkeringsduur op grond
van de Werkloosheidswet of de geldende uitkeringsduur van de loongerelateerde werkhervattingsuitkering
gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen
naar arbeidsvermogen is verstreken;
B staat voor het loon uit dienstbetrekking dat de uitkeringsgerechtigde in die kalendermaand
verdiende, waarbij A wordt herzien op de wijze als bedoeld in artikel 14 van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag.
12 Voor zover het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedeeltelijk is
geëindigd door het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 8, tweede lid,
van die wet, wordt bij de toepassing van het zesde lid voor de vaststelling van factor
A uitgegaan van het bedrag aan loondervingsuitkering dat zou zijn genoten indien die
werkzaamheden niet zouden zijn verricht.
13 Het twaalfde lid is van overeenkomstige toepassing indien de loongerelateerde uitkering
van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk
7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, is verlaagd als gevolg van het
verrichten van werkzaamheden uit hoofde waarvan de werkloze werknemer geen werknemer
is als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van die wet.