Stb. 2006, 704, datum inwerkingtreding 23-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
1 Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de
persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel
3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en
-
a. wiens werknemerschap is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend
op de beëindiging van zijn werknemerschap een dienstbetrekking vervult voor de duur
van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;
-
b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door
Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking
aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
-
c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden
te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan
wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;
-
d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of
-
e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd
door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader
van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag
dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke
organisatie.
2 Het UWV laat, op zijn verzoek, tot de vrijwillige werkloosheidsverzekering toe de
persoon, jonger dan 65 jaar, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, onderdeel
c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd.
3 Voorafgaand aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid,
onderdeel a, dient de persoon gedurende een aaneengesloten periode van tenminste één
jaar de hoedanigheid van werknemer te bezitten.
4 Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld
de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap
of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid
heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.