Stb. 2006, 670, datum inwerkingtreding 21-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.
1 De ambtenaar heeft jaarlijks aanspraak op vakantie met behoud van bezoldiging.
2 De aanspraak op vakantie wordt uitgedrukt in hele uren.
3 De omvang van de aanspraak op vakantie is afhankelijk van:
4 Voor de ambtenaar met een volledige arbeidsduur bedraagt de aanspraak op vakantie
165,6 uren per kalenderjaar.
5 De op grond van het vierde lid geldende aanspraak op vakantie wordt verhoogd volgens
onderstaande tabel afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende
kalenderjaar bereikt.
Leeftijd
|
Verhoging
|
van 45 tot en met 49 jaar
|
7,2 uren
|
van 50 tot en met 54 jaar
|
14,4 uren
|
van 55 tot en met 59 jaar
|
21,6 uren
|
vanaf 60 jaar
|
28,8 uren
|
6 De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd
met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar
boven op hele uren plaats.
7 Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar,
wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die hij
in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.
8 Indien de arbeidsduur van de ambtenaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie
over een eventueel resterend gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar opnieuw
vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe arbeidsduur. De tot aan de datum van ingang
van de wijziging van de arbeidsduur verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd
gehandhaafd.
9 Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende
werktijdregeling in het geheel geen dienst verricht, heeft hij geen aanspraak op vakantie.
Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende
werktijdregeling gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij aanspraak op vakantie naar
evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens de werktijdregeling
dienst verricht.
10 Het negende lid is niet van toepassing, indien geheel of gedeeltelijk geen dienst
wordt verricht wegens:
-
a. genoten vakantie;
-
b. ziekte, voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 26 weken,
waarbij een hervatting van de dienstverrichting gedurende vier weken of minder geen
nieuwe periode van 26 weken inluidt;
-
c. zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 45a, derde en vierde lid;
-
d. verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen;
-
e. verlof verleend op basis van artikel 42a, 43a, 43c, 43d, 43e, 45c of 45d;
-
f. het minder uren werken op basis van de in artikel 40 bedoelde regels.
11 In afwijking van het tiende lid, onder b, heeft de ambtenaar gedurende de periode
dat artikel 54f, eerste lid, onderdeel i, q of r, toepassing vindt, geen aanspraak
op vakantie.
12 Met ingang van de dag dat de ambtenaar van 57 jaar of ouder op grond van artikel 38
gedeeltelijk geen dienst verricht, vervalt de in het vijfde lid bedoelde verhoging
van de vakantieaanspraak.
13 Indien het belang van de dienst zich daartegen niet verzet, kan op aanvraag van de
ambtenaar eenmaal per kalenderjaar zijn aanspraak op vakantie worden verlaagd. Het
aantal uren vakantie waarmee de aanspraak kan worden verlaagd, bedraagt ten hoogste
het aantal uren vakantie waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar
aanspraak heeft, verminderd met: 144 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar
geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.
14 Onze Minister stelt vast voor welke datum aanvragen als bedoeld in het dertiende lid
kunnen worden ingediend en geeft op of na die datum gelijktijdig beschikkingen op
de voor die datum ingediende aanvragen.
15 De ambtenaar wordt voor elk uur vakantie waarmee zijn aanspraak op vakantie overeenkomstig
het dertiende en zeventiende lid wordt verlaagd, een vergoeding toegekend ten bedrage
van het salaris per uur dat hij geniet op de krachtens het veertiende lid vastgestelde
datum.
16 Indien de ambtenaar de vergoeding, genoemd in het vijftiende lid, volledig inzet ten
behoeve van levensloopverlof als bedoeld in artikel 47, bedraagt, in afwijking van
het dertiende lid, het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie kan worden verlaagd
ten hoogste het aantal uren waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar
aanspraak heeft, verminderd met: 108 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar
geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.
17 Met inachtneming van de beperkingen die door Onze Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement
zijn gesteld aan het sparen voor levensloopverlof, verlaagt het bevoegd gezag op aanvraag
van de ambtenaar het aantal vakantie-uren dat met toepassing van artikel 41a, zevende
en achtste lid, is overgeboekt, indien de vergoeding voor die uren volledig wordt
ingezet ten behoeve van levensloopverlof als bedoeld in artikel 47. De ambtenaar doet
de aanvraag gelijktijdig met de aanvraag om te sparen voor levensloopverlof.