Meststoffenwet

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2006 en zichtdatum 28-10-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 30-06-2009

Wet van 27 november 1986, houdende regelen inzake het verhandelen van meststoffen en de afvoer van mestoverschotten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot het verhandelen van meststoffen, zowel in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor zij zijn bestemd als in het belang van de bescherming van de bodem, en voorts regelen te stellen in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. grond: dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

    • b. groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

    • c. dierlijke meststoffen: uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;

    • d. meststoffen: dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die zijn bestemd om:

      • 1°. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;

      • 2°. te worden gebruikt als groeimedium;

      • 3°. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder 1° of 2°;

    • e. verhandelen van meststoffen: afleveren van meststoffen aan handelaren in of gebruikers van meststoffen alsmede het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben, aanbieden of vervoeren van meststoffen;

    • f. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • g. landbouw: akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden – , tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet;

    • h. landbouwgrond: grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

    • i. bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;

    • j. stikstof: stikstof, in welke vorm of verbinding dan ook;

    • k. fosfaat: fosfor, in welke vorm of verbinding dan ook, vermenigvuldigd met de factor 2,29;

    • l. hectare: hectare in gemeten maat;

    • m. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is;

    • n. veengrond: perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat uit veen;

    • o. zand- of lössgrond: perceel waarvan blijkens representatieve grondmonsters ten minste de helft van de oppervlakte voor meer dan de helft van de dikte van de grondlaag tot een diepte van 80 centimeter onder het maaiveld bestaat uit zand of löss;

    • p. kleigrond: grond niet zijnde veengrond of zand- of lössgrond;

    • q. grasland: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld dat is bestemd om te worden gebruikt als veevoer;

    • r. bouwland: landbouwgrond, niet zijnde grasland;

    • s. mestoverschot: de in een bepaald kalenderjaar geproduceerde, aangevoerde of uit opslag komende hoeveelheid dierlijke meststoffen, die van een bedrijf moet worden afgevoerd om te voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8, en om te voldoen aan artikel 14;

    • t. varkensrecht: gemiddeld aantal varkens, uitgedrukt in varkenseenheden, dat op grond van hoofdstuk V in een kalenderjaar ten hoogste mag worden gehouden;

    • u. pluimveerecht: gemiddeld aantal kippen en kalkoenen, uitgedrukt in pluimvee-eenheden, dat op grond van hoofdstuk V in een kalenderjaar ten hoogste mag worden gehouden;

    • v. productierecht: varkensrecht of pluimveerecht;

    • w. concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder bedrijf mede verstaan: een op het Nederlands grondgebied gelegen deel van een in het buitenland gevestigd bedrijf.

  • 3 In het eerste lid, onderdelen n en o, wordt onder perceel verstaan: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond.

  • 4 Voor de toepassing van deze wet wordt veengrond, zand- of lössgrond, en kleigrond aangeduid op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde kaarten.

Artikel 2

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld waaraan landbouwgrond moet voldoen om te worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, ook in de grensgebieden gelegen landbouwgrond buiten Nederland tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gerekend.

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

  • 2 Hoofdstuk III van deze wet is niet van toepassing op natuurterreinen die de hoofdfunctie natuur hebben.

Hoofdstuk II. Regels inzake het verhandelen van meststoffen

Artikel 4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor meststoffen zijn bestemd, alsmede in het belang van de bescherming van de bodem, het verhandelen van meststoffen worden verboden indien deze meststoffen niet voldoen aan de bij of krachtens die maatregel gestelde eisen met betrekking tot:

  • a. de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere samenstelling, het gewicht en de verpakking van meststoffen;

  • b. de benaming, de gebruiksaanwijzing en andere vermeldingen voor meststoffen;

  • c. de wijze waarop de vermeldingen van meststoffen worden aangebracht.

Deze eisen kunnen verschillend worden vastgesteld afhankelijk van het gebruiksdoel van de desbetreffende meststof.

Artikel 5

Het is verboden een product, dat blijkens zijn aanduiding of anderszins kennelijk bestemd is om als meststof te worden gebruikt, te verhandelen, indien dat product niet voldoet aan de krachtens artikel 4 met betrekking tot meststoffen gestelde eisen.

Artikel 6

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 4 kan het verhandelen als meststof van producten die geheel of gedeeltelijk uit zuiveringsslib, havenslib, compost of andere soortgelijke voor bemesting bruikbare producten bestaan, zonder vergunning verleend door Onze Minister of door een bij de maatregel aangewezen overheidsorgaan, worden verboden. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning.

  • 2 Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:

    • a. de verplichting om van monsters, welke op een daarbij aangegeven wijze zijn genomen, analyses te verrichten ten aanzien van de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere samenstelling van de meststof;

    • b. de verplichting de uitkomsten van de onder a bedoelde analyses ter beschikking te stellen aan afnemers van de betrokken meststof of aan te wijzen overheidsorganen;

    • c. een verbod de meststof af te leveren aan bepaalde, bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;

    • d. de verplichting om de naleving van de onder c bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;

    • e. voorschriften inzake het voeren van een administratie, welke worden gesteld om de naleving van de onder c bedoelde voorschriften genoegzaam te kunnen controleren.

  • 3 De aan een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Hoofdstuk III. Gebruiksnormen

Artikel 7

Het is verboden in enig kalenderjaar op een bedrijf meststoffen op of in de bodem te brengen.

Artikel 8

Het in artikel 7 gestelde verbod geldt niet indien de op of in de landbouwgrond gebrachte hoeveelheid meststoffen in het desbetreffende jaar geen van de volgende normen overschrijdt:

  • a. de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen;

  • b. de stikstofgebruiksnorm voor meststoffen;

  • c. de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen.

Artikel 9

  • 1 De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, is 170 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan een hogere gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen worden vastgesteld, die van toepassing is in de gevallen en onder de voorwaarden en beperkingen, bepaald bij de regeling.

Artikel 10

  • 1 De stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel b, is een bij ministeriële regeling vastgestelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de toegepaste landbouwpraktijk, de ecologische kenmerken van een waterlichaam en de kenmerken van de bodem, en al naar gelang sprake is van kleigrond, veengrond, of zand- of lössgrond.

  • 3 De hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gebaseerd op een balans tussen enerzijds de te verwachten stikstofbehoeften van de gewassen en anderzijds de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit meststoffen. De stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem komt overeen met de hoeveelheid stikstof die in de bodem aanwezig is op het moment dat het gewas begint de stikstof in betekenisvolle mate te gebruiken en de toevoer van stikstof door nettomineralisatie van de voorraden organische stikstof in de bodem.

  • 4 De overeenkomstig het derde lid bepaalde hoeveelheid stikstof wordt verlaagd voor zover dit naar het oordeel van Onze Minister noodzakelijk is om waterverontreiniging door stikstof uit meststoffen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. Dit is in het bijzonder het geval als bij het achterwege blijven van deze verlaging de hoeveelheid van 11,3 milligram stikstof per liter in zoet oppervlaktewater of van 50 milligram nitraat per liter in grondwater dreigt te worden overschreden of een betekenisvolle bijdrage aan de eutrofiëring van natuurlijke zoetwatermeren, andere zoetwatermassa’s, estuaria, kustwateren of zeewater mag worden verwacht.

Artikel 11

  • 1 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, is per hectare grasland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

    • a. 110 kilogram fosfaat in 2006;

    • b. 105 kilogram fosfaat in 2007;

    • c. 100 kilogram fosfaat in 2008.

  • 2 De fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen, bedoeld in artikel 8, onderdeel c, is per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

    • a. 95 kilogram fosfaat in 2006, waarvan ten hoogste 85 kilogram fosfaat in de vorm van dierlijke meststoffen;

    • b. 90 kilogram fosfaat in 2007, waarvan ten hoogste 85 kilogram in de vorm van dierlijke meststoffen;

    • c. 85 kilogram fosfaat in 2008.

  • 3 De fosfaatgebruiksnormen voor meststoffen voor de jaren 2009 en volgende worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. De normen kunnen telkens ten opzichte van de voor het voorgaande jaar geldende norm met ten hoogste 5 kilogram fosfaat per hectare per jaar worden verlaagd, met het oog op het in 2015 bereiken van een situatie waarbij de toevoer van fosfaat uit meststoffen gemiddeld in evenwicht is met de fosfaatbehoefte van de gewassen. Zolang de algemene maatregel van bestuur niet in werking is getreden, blijft voor de jaren 2009 en volgende de in het eerste en tweede lid genoemde fosfaatgebruiksnorm voor 2008 van toepassing.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kan voor grond, waarin ook zonder bemesting een voldoende hoeveelheid fosfaat beschikbaar is voor opname door het gewas, een lagere fosfaatgebruiknorm worden vastgesteld dan de bij of krachtens de voorgaande leden vastgestelde fosfaatgebruiksnorm. De norm kan verschillend worden vastgesteld al naar gelang het gewas, de toegepaste landbouwpraktijk, de kenmerken van de bodem en de grondsoort, de grondwaterstand en de mate waarin de ecologische toestand van een gebied afhankelijk is van de hoeveelheid fosfaat in het oppervlaktewater.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan, onder bij de regeling bepaalde voorwaarden en beperkingen, de toepassing van een hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen dan de bij of krachtens het eerste, tweede of derde lid vastgestelde fosfaatgebruiksnorm worden toegestaan, voor landbouwgrond waarin een onvoldoende hoeveelheid fosfaat aanwezig is of, als gevolg van de bodemgesteldheid, beschikbaar is voor opname door het gewas.

  • 6 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een bedrijf in enig jaar, in afwijking van het tweede en derde lid, een hogere fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op bouwland kan toepassen, ingeval de hoeveelheid fosfaat waarmee de ingevolge het tweede of derde lid geldende fosfaatgebruiksnorm is overschreden in het navolgende jaar volledig wordt gecompenseerd. Compensatie geschiedt door vermindering van de hoeveelheid fosfaat die ingevolge de in het navolgende jaar geldende fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen op of in de bodem kan worden gebracht met de hoeveelheid waarmee in het voorgaande jaar de fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden. De afwijkende gebruiksnorm, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt ten hoogste de bij de ministeriële regeling bepaalde hoeveelheid fosfaat, die niet meer dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar hoger is dan de fosfaatgebruiksnorm die geldt ingevolge het tweede of derde lid.

Artikel 12

  • 1 Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel a, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald door bij elkaar op te tellen de in het desbetreffende jaar op het bedrijf geproduceerde, aangevoerde en per saldo uit opslag gekomen hoeveelheden dierlijke meststoffen, en de uitkomst te verminderen met de in dat jaar van het bedrijf afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen. De hoeveelheden worden uitgedrukt in kilogrammen stikstof.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 8, aanhef en onderdeel b, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het eerste lid, met dien verstande dat niet alleen dierlijke meststoffen maar ook andere meststoffen in aanmerking worden genomen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het tweede lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid stikstof in dierlijke meststoffen of in andere, bij de regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling bepaald percentage in aanmerking wordt genomen. Het percentage kan al naar gelang de aard van de meststoffen en de periode waarin zij op of in de bodem worden gebracht verschillend worden vastgesteld.

  • 4 Voor de toepassing van artikel 8, onderdeel c, wordt de op of in de bodem gebrachte hoeveelheid meststoffen bepaald overeenkomstig het tweede lid in samenhang met het eerste lid, met dien verstande dat de hoeveelheden meststoffen steeds worden uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bij de bepaling van de in het vierde lid bedoelde hoeveelheid meststoffen de hoeveelheid fosfaat in bij de regeling omschreven organische meststoffen slechts voor een bij de regeling bepaald deel in aanmerking wordt genomen. Dit deel kan al naar gelang de aard van de meststoffen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 13

  • 1 Tot de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 9, tweede lid, en 11, vijfde lid, kan behoren een vergunning verleend door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze Minister.

  • 2 Bij de regeling, bedoeld in artikel 9, kan de toepasselijkheid van een hogere hoeveelheid stikstof in verband met een meer dan gemiddelde stikstofopname door gewassen binnen een bepaalde soort worden verbonden aan de voorwaarde van een vergunning verleend door Onze Minister of de registratie van een kennisgeving door Onze Minister.

  • 3 Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning.

Hoofdstuk IV. Regels in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten

Artikel 14

  • 1 Degene die dierlijke meststoffen produceert of verhandelt kan steeds verantwoorden dat de op het eigen bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen of de op de eigen onderneming aangevoerde dierlijke meststoffen zijn afgevoerd.

  • 2 De verantwoording heeft betrekking op de hoeveelheid fosfaat in de meststoffen en betreft mede de afnemers waarnaar de meststoffen zijn afgevoerd.

  • 3 De verantwoording door degene die dierlijke meststoffen produceert heeft mede betrekking op de hoeveelheid stikstof in de meststoffen.

  • 4 Voor de toepassing van het eerste lid wordt op de geproduceerde of aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in mindering gebracht de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat deze op het eigen bedrijf of in het kader van de eigen onderneming is gebruikt of opgeslagen.

Artikel 15

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten of de bescherming en verbetering van het milieu, regels worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vernietigen, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regels kunnen onder meer inhouden een verbod de in het eerste lid bedoelde meststoffen:

    • a. te verhandelen zonder kennisgeving daarvan op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen orgaan;

    • b. in voorraad te houden, te verwerken of te vernietigen op een andere wijze dan daarbij is voorgeschreven;

    • c. te verhandelen zonder vergunning verleend door of vanwege Onze Minister, door of vanwege een bevoegde autoriteit als bedoeld in een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, of door of vanwege een bij de maatregel aangewezen orgaan, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de verlening, weigering of intrekking van een vergunning;

    • d. te verhandelen zonder dat een financiële zekerheid is gesteld bij Onze Minister of bij de bevoegde autoriteit of het orgaan, bedoeld in onderdeel c, waarbij tevens regels kunnen worden gesteld over de omvang van de zekerheid en de wijze waarop de zekerheid wordt gesteld.

  • 3 Aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:

    • a. een verbod de desbetreffende meststoffen af te leveren aan bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;

    • b. de verplichting de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;

    • c. voorschriften inzake het voeren van een administratie welke worden gesteld om de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te kunnen controleren.

  • 4 De aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 16

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de minimumomvang van de opslagruimte voor dierlijke meststoffen op een bedrijf.

  • 2 Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer kunnen bij de maatregel voorwaarden worden gesteld waaraan een opslagruimte moet voldoen om bij de bepaling van de omvang van de op het bedrijf beschikbare opslagruimte voor dierlijke meststoffen in aanmerking te worden genomen, waartoe kunnen behoren regels omtrent de maximale afstand van de opslagruimte tot de huisvesting waarin dieren worden gehouden.

Artikel 17

De toepassing van de in de artikel 15 bedoelde regels kan worden beperkt tot bepaalde, bij of krachtens de in artikel 15 bedoelde maatregel aangewezen gebieden, waarbij deze regelen per gebied en per categorie van bedrijven alsmede dierlijke meststoffensoort verschillend kunnen worden vastgesteld.

Hoofdstuk V. Productiebegrenzing varkens- en pluimveehouderij

Titel 1. Algemeen

Artikel 18

Voor de toepassing van dit hoofdstuk:

  • a. worden de aantallen varkens, onderscheiden naar diercategorie, uitgedrukt in varkenseenheden overeenkomstig de in bijlage II daarvoor opgenomen normen;

  • b. worden de aantallen kippen en kalkoenen, onderscheiden naar diercategorie, uitgedrukt in pluimvee-eenheden overeenkomstig de in bijlage II daarvoor opgenomen normen.

Titel 2. Uitbreidingsverboden

Artikel 19

Het is verboden op een bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal varkens te houden dan het op het bedrijf rustende varkensrecht.

Artikel 20

  • 1 Het is verboden op een bedrijf gemiddeld in een kalenderjaar een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien op het bedrijf op geen enkel moment een groter aantal kippen en kalkoenen wordt gehouden dan overeenkomt met 250 pluimvee-eenheden.

Artikel 21

  • 1 Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal varkens te houden dan overeenkomt met 3 varkenseenheden.

  • 2 Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan overeenkomt met 250 pluimvee-eenheden.

Artikel 22

  • 1 Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf waarvan het productierecht is overschreden bepalen, dat het op enig moment gehouden aantal varkens en het op enig moment gehouden aantal kippen en kalkoenen de door hem vastgestelde aantallen niet mogen overschrijden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aantallen komen overeen met het aantal varkens, onderscheidenlijk het aantal kippen en kalkoenen dat overeenkomstig het varkensrecht en het pluimveerecht gemiddeld gedurende het jaar mag worden gehouden, vermeerderd met 15%.

  • 3 Onverminderd de artikelen 19 en 20 is het verboden op enig moment een groter aantal varkens of een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan het door Onze Minister vastgestelde aantal.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan ten aanzien van een bedrijf voor een aaneengesloten periode van ten hoogste drie jaar worden uitgeoefend. De periode kan telkens worden verlengd tot drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop een overtreding van het verbod, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld.

Titel 3. Omvang productierecht bij aanvang

Artikel 23

  • 1 Het op het bedrijf rustende varkensrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 19, komt overeen met het varkensrecht zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip voor het bedrijf gold op grond van de Wet herstructurering varkenshouderij.

  • 2 Het op het bedrijf rustende pluimveerecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het verbod, bedoeld in artikel 20, eerste lid, komt overeen met het pluimveerecht, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, zoals dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip voor het bedrijf gold op grond van deze wet, met dien verstande dat de kilogrammen fosfaat worden omgerekend naar pluimvee-eenheden. Voor deze omrekening komt 0,5 kilogram fosfaat overeen met 1 pluimvee-eenheid.

Artikel 24

  • 1 Het overeenkomstig artikel 23 bepaalde productierecht wordt gecorrigeerd, indien voorafgaand aan het in dat artikel bedoelde tijdstip, in hetzelfde kalenderjaar met betrekking tot het bedrijf een registratie heeft plaatsgevonden van een kennisgeving van overgang van het varkensrecht of pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, maar de omvang van de verkleining, dan wel vergroting van het desbetreffende productierecht werd beperkt ingevolge artikel 18, zesde lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij, onderscheidenlijk artikel 58q, vierde lid, van de Meststoffenwet, zoals deze artikelen luidden op het tijdstip van de registratie.

  • 2 De correctie geschiedt van rechtswege bij aanvang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de registratie van de kennisgeving van overgang plaatsvond en leidt tot een verkleining, onderscheidenlijk vergroting van het desbetreffende productierecht met het aantal varkenseenheden of pluimvee-eenheden waarop de beperking betrekking had.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid ten aanzien van het pluimveerecht komt 0,5 kilogram fosfaat overeen met 1 pluimvee-eenheid.

Titel 4. Overgang van het productierecht

Artikel 25

Een productierecht kan, onder welke titel dan ook, overgaan naar een ander bedrijf, overeenkomstig het bepaalde in deze paragraaf en artikel 32.

Artikel 26

  • 1 Tot 1 januari 2008 kan een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in het ene concentratiegebied niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in het andere concentratiegebied.

  • 2 Tot 1 januari 2008 kan een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten de concentratiegebieden niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een concentratiegebied.

  • 3 Een bedrijf is gedeeltelijk gelegen in een concentratiegebied, als een of meer voor de varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij bestemde stallen in dat gebied zijn gelegen.

  • 4 In zoverre in afwijking van het eerste lid kan een productierecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel is gelegen in een van de concentratiegebieden overgaan naar een bedrijf dat in beide concentratiegebieden is gelegen, onder de voorwaarde dat het productierecht, of gedeelte daarvan, na overgang uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van de varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij op een locatie die in hetzelfde concentratiegebied is gelegen als het bedrijf waarvan het afkomstig is.

  • 5 Het eerste en het tweede lid gelden niet ingeval van overgang van het productierecht bij een samenvoeging van bedrijven.

  • 6 Het is tot 1 januari 2008 verboden om binnen een bedrijf de varkens-, kippen- of kalkoenenhouderij te verplaatsen:

    • a. van een locatie gelegen buiten de concentratiegebieden naar een locatie gelegen in een concentratiegebied, of

    • b. van een locatie gelegen in het ene concentratiegebied naar een locatie gelegen in het andere concentratiegebied.

Artikel 27

  • 1 De belanghebbende naar wiens bedrijf het productierecht, of gedeelte daarvan, moet overgaan en de belanghebbende van wiens bedrijf het productierecht, of gedeelte daarvan, afkomstig is, geven van de overgang kennis aan Onze Minister.

  • 2 Er kan pas aanspraak worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige productierecht, of gedeelte daarvan, met ingang van het tijdstip van registratie van de kennisgeving door Onze Minister.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving wordt gedaan.

Artikel 28

  • 1 Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, tweede lid, vindt een verkleining plaats van het varkensrecht, onderscheidenlijk pluimveerecht van het bedrijf waarvan het desbetreffende productierecht, of gedeelte daarvan, afkomstig is, en vindt een vergroting plaats van het varkensrecht, onderscheidenlijk het pluimveerecht van het bedrijf waarnaar het desbetreffende productierecht, of gedeelte daarvan, overgaat.

  • 2 De verkleining en de vergroting komen overeen met het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft.

  • 3 Voor het jaar waarin de kennisgeving wordt geregistreerd zijn de verkleining en de vergroting beperkt tot het deel van het desbetreffende productierecht waarvan de betrokken partijen bij de kennisgeving hebben aangegeven dat dit in dat jaar op het bedrijf waarvan het afkomstig is niet wordt benut voor het houden van dieren.

Artikel 29

  • 1 De registratie, bedoeld in artikel 27, tweede lid, vindt niet plaats indien:

    • a. de kennisgeving niet overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 27, derde lid, is gedaan,

    • b. de kennisgeving betrekking heeft op een groter aantal varkenseenheden of pluimvee-eenheden dan overeenkomt met het desbetreffende productierecht van het bedrijf waarvan het afkomstig is,

    • c. de kennisgeving betrekking heeft op het productierecht afkomstig van een bedrijf ten aanzien waarvan Onze Minister gebruik maakt van de in artikel 22 bedoelde bevoegdheid, of

    • d. de overgang van het productierecht in strijd is met artikel 26.

  • 2 Indien pas na registratie blijkt dat niet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden is voldaan, wordt de registratie door Onze Minister ongedaan gemaakt. Met terugwerkende kracht tot het tijdstip van de registratie vervallen de rechtsgevolgen van die registratie.

Artikel 30

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat alvorens Onze Minister de in artikel 27, eerste lid, bedoelde kennisgeving in behandeling neemt, van deze kennisgeving mededeling wordt gedaan aan in die regeling genoemde derdebelanghebbenden.

  • 3 Bij de ministeriële regeling worden nadere regels gesteld voor de uitvoering van het tweede lid, onder meer over:

    • a. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de derdebelanghebbenden zich bij Onze Minister kunnen aanmelden,

    • b. de gegevens die Onze Minister aan de derdebelanghebbenden kenbaar maakt, en

    • c. de periode gedurende welke Onze Minister de kennisgeving niet in behandeling neemt.

Artikel 31

  • 1 De belanghebbende kan bij Onze Minister een kennisgeving doen van het vervallen of het gedeeltelijk vervallen van het productierecht.

  • 2 Na registratie van de kennisgeving door Onze Minister is het desbetreffende productierecht nihil, onderscheidenlijk vindt een verkleining van dat recht plaats met het aantal varkenseenheden of pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving betrekking heeft.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop de kennisgeving wordt gedaan.

Titel 5. Verlaging van het productierecht bij overgang

Artikel 32

  • 1 Indien op landelijk niveau de omvang van de productie van dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, afkomstig van varkens of van pluimvee de omvang van die productie in 2002 overschrijdt, en indien dit ook geldt voor de totale omvang van de productie van dierlijke meststoffen, kan, al naar gelang de overschrijding betrekking heeft op varkensmest of op pluimveemest, bij algemene maatregel van bestuur, in zoverre in afwijking van artikel 28, tweede lid, worden bepaald dat, de vergroting van het varkensrecht, onderscheidenlijk dat de vergroting van het pluimveerecht wordt beperkt tot een bij de maatregel vastgesteld percentage van het aantal varkenseenheden, onderscheidenlijk pluimvee-eenheden waarop de kennisgeving, bedoeld in artikel 27, eerste lid, betrekking heeft.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage is ten minste 75%.

  • 3 Voor verschillende groepen van gevallen kan het percentage verschillend worden vastgesteld.

  • 4 De voordracht van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 33

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat ingeval van een bedrijfsoverdracht het op het bedrijf rustende productierecht wordt verlaagd met een bij de maatregel vastgesteld percentage.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde percentage is ten hoogste 25%.

  • 3 Voor verschillende groepen van gevallen kan het percentage verschillend worden vastgesteld.

  • 4 Onder bedrijfsoverdracht wordt mede begrepen de inbreng van een bedrijf in een maatschap en de verkrijging van een meerderheid van de aandelen in een vennootschap.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op een overdracht aan een persoon waarmee bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat, of op de inbreng in een maatschap met een zodanige persoon, en evenmin op een verkrijging van een bedrijf onder algemene titel.

Hoofdstuk VI. Verantwoording en hoeveelheidsbepaling

Artikel 34

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door natuurlijke personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of rechtspersonen die meststoffen produceren, verhandelen of gebruiken. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

  • a. het bedrijf of de onderneming, zoals de aard en de locatie van het bedrijf of de onderneming en van de daartoe behorende onderdelen en bedrijfsmiddelen, de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden;

  • b. de geproduceerde, in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde, verhandelde, be- of verwerkte, op of in de bodem gebrachte en anderszins gebruikte hoeveelheden meststoffen, de samenstelling, herkomst en bestemming van de meststoffen en de gegevens, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdelen b en c;

  • c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de overige gebruikte grond, met inbegrip van gegevens over naar de aard van de teelt of het gebruik te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten en de topografische ligging daarvan, en met inbegrip van gegevens met betrekking tot grond die nog in gebruik moet worden genomen en met betrekking tot nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik.

Artikel 35

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de bepaling van:

    • a. de hoeveelheden meststoffen, bedoeld in artikel 34, onderdeel b, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat;

    • b. de verdere samenstelling van deze meststoffen;

    • c. de tot het bedrijf behorende oppervlakten, bedoeld in artikel 34, onderdeel c;

    • d. de aantallen gehouden, uitgeschaarde, ingeschaarde, tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren en de aantallen dieren die anderszins op een bedrijf of in het kader van een onderneming aanwezig zijn;

    • e. de aard en de samenstelling van de bodem, voor zover dat relevant is voor de hoeveelheid meststoffen die op of in de bodem mag worden gebracht.

  • 2 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van:

    • a. bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire productienormen, onderscheiden naar diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per dier per jaar;

    • b. gegevens met betrekking tot de samenstelling van het door de dieren gebruikte diervoeder en de forfaitair bepaalde vastlegging van stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, in de dieren en dierlijke producten, alsmede de forfaitair bepaalde gasvormige verliezen van stikstof uit de stal en de mestopslagruimte;

    • c. indien het melkvee betreft, de melkproductie per dier en de samenstelling van de melk;

    • d. een combinatie van deze bepalingswijzen.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen mede regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid in voorraad gehouden, aangevoerde, afgevoerde of verhandelde meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof of fosfaat, wordt bepaald op basis van bij of krachtens de maatregel vastgestelde forfaitaire omrekennormen, onderscheiden naar mestvorm, diersoort, diercategorie en bedrijfssysteem en uitgedrukt in kilogrammen stikstof, onderscheidenlijk fosfaat, per gewichts- of volume-eenheid.

  • 4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur worden de forfaitaire waarden, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, vastgesteld.

    Deze waarden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang, voor zover van toepassing, de diersoort en diercategorie, de aard en het gewicht van het dierlijke product en de aard en de omvang van de stal en de mestopslagruimte.

  • 5 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze van bepaling van de hoeveelheid en de samenstelling van het diervoeder en de melk, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c.

Artikel 36

  • 1 De bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 35, gestelde regels kunnen mede betrekking hebben op de bevoegdheid tot het doen van vaststellingen ten behoeve van de bepaling van de in dat artikel bedoelde hoeveelheden, hoedanigheden en oppervlakten en op de voor die vaststellingen te gebruiken apparatuur.

  • 2 De bevoegdheid tot het doen van vaststellingen kan worden verbonden aan:

    • a. een door Onze Minister overeenkomstig bij of krachtens de maatregel gestelde voorwaarden verleende erkenning;

    • b. een door de Raad voor Accreditatie verleende accreditatie overeenkomstig een door Onze Minister goedgekeurd programma van eisen.

  • 3 Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden en zij kan onder beperkingen worden verleend. De voorschriften en beperkingen kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een erkenning.

Artikel 37

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door degenen die:

Hoofdstuk VII. Overige bepalingen

Artikel 38

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Aan de vrijstelling of de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 39

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het indienen van aanvragen voor vergunningen, ontheffingen en erkenningen, die krachtens deze wet kunnen worden verleend, en het indienen van kennisgevingen, die ingevolge bij of krachtens deze wet gestelde regels moeten worden geregistreerd.

  • 2 Bij de regeling kan worden bepaald:

    • a. dat een aanvraag eerst in behandeling wordt genomen of dat een kennisgeving eerst wordt geregistreerd nadat een daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan;

    • b. de kosten van het onderzoek voortvloeiende uit de aanvraag geheel of gedeeltelijk ten laste van de aanvrager wordt gebracht.

Artikel 40

  • 1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Indien onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regeling behoeven, kan dit geschieden bij ministeriële regeling.

Artikel 41

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam.

  • 2 Indien de van het bestuur van een bedrijfslichaam gevorderde medewerking bestaat in het stellen van nadere regels bij verordening, behoeft deze verordening de goedkeuring van Onze Minister en van Onze Ministers wie het mede aangaat, tezamen. Krachtens de verordening genomen besluiten behoeven, voorzover dit bij of krachtens de maatregel als bedoeld in het eerste lid is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.

Artikel 42

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit, met uitzondering van een besluit als bedoeld in artikel 51, eerste lid, kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 43

  • 2 Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door eenieder.

  • 3 Onze Minister geeft toepassing aan de in het eerste lid genoemde afdeling.

Artikel 44

De voordracht voor algemene maatregelen van bestuur krachtens deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister of, voor zover deze maatregelen worden getroffen in het belang van de bescherming van de bodem, door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te zamen.

Artikel 45

De ministeriële regelingen, bedoeld in hoofdstuk III, en krachtens artikel 38, eerste lid, vastgestelde regelingen houdende vrijstelling van het bij of krachtens hoofdstuk III bepaalde worden vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 46

Onze Minister zendt in 2007 en vervolgens telkens na ten hoogste vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Hoofdstuk VIII. Handhaving

Titel 1. Algemeen

Artikel 47

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 48

Onze Minister kan voorschriften geven betreffende de monsterneming, de verpakking, de conservering, de verzegeling, de verzending en het onderzoek van de in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde monsters.

Artikel 49

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Titel 2. Bestuurlijke boetes

§ 1. Bevoegdheid

Artikel 50

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • a. overtreding: gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens artikel 7, 9, tweede lid, 11, vijfde lid, 13, derde lid, 14, eerste lid, 15, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40;

    • b. overtreder: degene die de overtreding pleegt of mede pleegt;

    • c. bestuurlijke boete: bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom;

    • d. dwangbevel: schriftelijk bevel dat ertoe strekt de betaling van een geldsom af te dwingen, voor zover de verplichting tot betaling van de geldsom uitsluitend voortvloeit uit het bepaalde in deze titel.

  • 2 Indien een overtreding is gepleegd door een rechtspersoon, wordt onder overtreder mede verstaan: degene die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.

Artikel 51

  • 1 Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.

  • 2 Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien de overtreder is overleden. Een op het tijdstip van overlijden niet onherroepelijke of nog niet betaalde boete vervalt.

Artikel 52

Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op voorzover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

Artikel 53

Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien aan de overtreder wegens hetzelfde feit reeds eerder een bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 54

Onze Minister legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens hetzelfde feit:

Artikel 55

  • 1 Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.

  • 2 Voor een overtreding als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister alsnog een bestuurlijke boete opleggen indien:

    • a. het openbaar ministerie heeft medegedeeld van strafvervolging tegen de overtreder af te zien, of

    • b. sedert het voorleggen ervan dertien weken zijn verstreken en geen reactie van het openbaar ministerie is ontvangen.

Artikel 56

  • 2 Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

§ 2. Hoogte bestuurlijke boete

Artikel 57

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 7 bedraagt de bestuurlijke boete:

    • a. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel a, bedoelde gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden, vermeerderd met

    • b. € 7 per kilogram stikstof waarmee de in artikel 8, onderdeel b, bedoelde stikstofgebruiksnorm is overschreden, en vermeerderd met

    • c. € 11 per kilogram fosfaat waarmee de in artikel 8, onderdeel c, bedoelde fosfaatgebruiksnorm is overschreden.

  • 2 Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de stikstofgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, een tarief van € 3,50 voor de kilogrammen stikstof waarvoor wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen reeds het tarief van € 7 is toegepast.

  • 3 Indien zowel de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen als de fosfaatgebruiksnorm is overschreden, geldt, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, een tarief van € 5,50 voor de kilogrammen fosfaat overeenkomend met het aantal kilogrammen stikstof waarmee de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen is overschreden.

Artikel 58

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 14, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete € 11 per kilogram fosfaat en € 7 per kilogram stikstof waarvan de afvoer niet kan worden verantwoord.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt geen bestuurlijke boete opgelegd voor zover wegens overtreding van artikel 7 een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor de kilogrammen stikstof en fosfaat waarmee de in artikel 8 bedoelde stikstofgebruiksnorm voor meststoffen, onderscheidenlijk fosfaatgebruiksnorm voor meststoffen is overschreden.

Artikel 59

Onze Minister legt een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de overeenkomstig artikel 57 of 58 vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.

Artikel 60

  • 2 De afwijking bedraagt ten hoogste 50%.

  • 3 Na de plaatsing in het Staatsblad van de algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 61

Ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 9, tweede lid, 11, vijfde lid, 13, derde lid, 15, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40 stemt Onze Minister de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Hij houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Artikel 62

  • 1 Ingeval van overtreding van artikel 7 of 14, eerste lid, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 45 000 per overtreding begaan door een natuurlijke persoon en ten hoogste € 450 000 per overtreding begaan door een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap.

  • 2 Ingeval van overtreding van het bij of krachtens artikel 9, tweede lid, 11, vijfde lid, 13, derde lid, 15, 34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40 bepaalde bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste € 11 250 per overtreding begaan door een natuurlijke persoon en ten hoogste € 45 000 per overtreding begaan door een rechtspersoon, een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of een maatschap.

§ 3. De procedure

Artikel 63

  • 1 Onze Minister en de met het toezicht belaste ambtenaar, bedoeld in artikel 47, eerste lid, kunnen van de overtreding een rapport opmaken.

  • 2 Het rapport is gedagtekend en vermeldt:

    • a. de naam van de overtreder,

    • b. de overtreding alsmede het overtreden voorschrift, en

    • c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd.

  • 3 Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.

  • 5 Mandaat tot het opleggen van een bestuurlijke boete van meer dan € 340 wordt niet verleend aan degene die van de overtreding een rapport of proces-verbaal heeft opgemaakt.

  • 6 Indien geen rapport of proces verbaal is opgemaakt, wordt een bestuurlijke boete van ten hoogste € 340 opgelegd.

Artikel 64

  • 1 Onze Minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2 Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt Onze Minister er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 65

  • 1 Indien de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen:

    • a. wordt het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt, en

    • b. zorgt Onze Minister voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.

  • 2 Indien Onze Minister nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:

    • a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of

    • b. de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 66

  • 1 Degene die wordt verhoord met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.

  • 2 De betrokkene wordt hierop gewezen alvorens hem mondeling wordt gevraagd verklaringen af te leggen, en in ieder geval wanneer hij in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot oplegging van de bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 67

  • 1 Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist Onze Minister omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

  • 2 De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de gedraging aan het openbaar ministerie is voorgelegd, tot de dag waarop Onze Minister weer bevoegd wordt een bestuurlijke boete op te leggen.

Artikel 68

De beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete vermeldt:

  • a. de naam van de overtreder;

  • b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift;

  • c. het bedrag van de boete;

  • d. de termijn waarbinnen de betaling moet plaatsvinden.

§ 4. Betaling

Artikel 69

  • 1 De betaling van de bestuurlijke boete geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 68, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

  • 2 De betaling geschiedt door bijschrijving op de daartoe door Onze Minister bestemde bankrekening.

  • 3 Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de bankrekening, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 70

  • 1 Onze Minister kan de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd uitstel van betaling verlenen.

  • 2 Gedurende het uitstel kan Onze Minister niet aanmanen als bedoeld in artikel 72 of invorderen als bedoeld in artikel 73.

  • 3 De beschikking tot uitstel van betaling vermeldt de termijn waarvoor het uitstel geldt.

  • 4 Onze Minister kan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.

  • 5 Onze Minister kan de beschikking tot uitstel van betaling intrekken:

    • a. indien de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, niet zijn nageleefd, of

    • b. voorzover veranderde omstandigheden zich tegen voortduring van het uitstel verzetten.

Artikel 71

  • 1 De persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.

  • 3 Onze Minister stelt het bedrag van de verschuldigde rente vast.

Artikel 72

  • 1 Onze Minister maant de persoon aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd en die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken gerekend vanaf de dag volgend op de dag waarop de aanmaning is verzonden.

  • 2 De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.

  • 3 Onze Minister kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen. De vergoeding bedraagt € 5 indien de schuld minder dan € 500 bedraagt en € 10 indien de schuld € 500 of meer bedraagt.

  • 4 Indien een vergoeding als bedoeld in het derde lid in rekening wordt gebracht, vermeldt de aanmaning het desbetreffende bedrag.

Artikel 73

  • 1 Bij gebreke van volledige betaling binnen de in artikel 69 bedoelde termijn kan Onze Minister de verschuldigde bestuurlijke boete invorderen bij dwangbevel.

  • 3 De uitvaardiging en betekening van een dwangbevel geschieden op kosten van degene tegen wie het is uitgevaardigd. De kosten zijn ook verschuldigd indien het dwangbevel door betaling van verschuldigde bedragen niet of niet volledig ten uitvoer is gelegd. De kosten die Onze Minister in rekening kan brengen voor het uitvaardigen van het dwangbevel bedragen ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag.

  • 4 Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening worden gebracht.

  • 5 Het dwangbevel vermeldt in ieder geval:

    • a. aan het hoofd het woord «dwangbevel»;

    • b. het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

    • c. de beschikking, bedoeld in artikel 68;

    • d. de kosten van het dwangbevel, en

    • e. dat het op kosten van de schuldenaar ten uitvoer kan worden gelegd.

  • 6 Het dwangbevel vermeldt, indien van toepassing:

    • a. het bedrag van de aanmaningsvergoeding;

    • b. de ingangsdatum van de wettelijke rente.

Artikel 75

Hoofdstuk IX. Slotbepalingen

Artikel 76

  • 1 De verschillende artikelen van deze wet, of onderdelen daarvan, komen te vervallen op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden bepaald.

  • 3 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 27 november 1986

Beatrix

De Minister van Landbouw en Visserij,

G. J. M. Braks

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

Uitgegeven de elfde december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Bijlage I. behorende bij de artikelen 1, eerste lid, en 26 van de Meststoffenwet

Bijlage 1692.png

Gebied I omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Aalten

Almelo

Ambt-Delden

Amerongen

Amersfoort

Angerlo

Apeldoorn

Baarn

Barneveld

Bathmen

Bergh

De Bilt

Borculo

Borne

Brummen

Bunschoten

Dalfsen 1

Denekamp

Deventer

Didam

Diepenheim

Diepenveen

Dinxperlo

Doesburg

Doetinchem

Doorn

Driebergen/Rijsenburg

Duiven

Ede

Eemnes

Eibergen

Elburg

Enschede

Epe

Ermelo

Gendringen

Goor

Gorssel

Groenlo

Haaksbergen

Den Ham

Harderwijk

Hattem

Heerde

Hellendoorn

Hengelo Gld.

Hengelo Ov.

Hoevelaken

Holten

Hummelo en Keppel

Leersum

Leusden

Lichtenvoorde

Lochem

Losser

Maarn

Markelo

Millingen a/d Rijn

Neede

Nunspeet

Nijkerk

Oldenbroek

Oldenzaal

Olst

Ommen

Ootmarsum

Putten

Raalte

Renswoude

Rhenen

Ruurlo

Rijnwaarden

Rijssen

Scherpenzeel

Soest

Stad-Delden

Steenderen

Tubbergen

Ubbergen

Veenendaal

Voorst

Vorden

Vriezenveen

Warnsveld

Weerselo

Wehl

Westervoort

Wierden

Winterswijk

Wisch

Woudenberg

Wijhe

Zeist

Zelhem

Zevenaar

Zutphen

Gebied II omvat, gerekend naar de situatie op 1 januari 1997, het grondgebied van de navolgende gemeenten:

Alphen-Chaam

Ambt Montfort

Arcen en Velden

Asten

Baarle Nassau

Beesel

Belfeld

Bergen (L)

Bergeijk

Bernheze

Best

Bladel

Boekel

Boxmeer

Boxtel

Breda 2

Broekhuizen

Budel

Cuijk

Deurne

Dongen3

Echt

Eersel

Eindhoven

Geldrop

Gemert-Bakel

Gennep

Gilze en Rijen

Goirle

Grave

Grubbenvorst

Haaren

Haelen

Heel en Panheel

Heeze-Leende

Helden

Helmond

's-Hertogenbosch

Heusden 4

Heythuysen

Hilvarenbeek

Horst

Hunsel

Kessel

Laarbeek

Landerd

Lith

Loon op Zand

Maasbracht

Maasbree

Maasdonk

Meerlo-Wanssum

Meyel

Mierlo

Mill en St. Hubert

Mook en Middelaar

Nederweert

Nuenen, Gerwen en Nederwetten

Oirschot

Oisterwijk

Oss

Ravenstein

Reusel-De Mierden

Roerdalen

Roermond

Roggel

Roggel en Neer

Rucphen 5

Schijndel

Sevenum

Sint Anthonis

St. Michielsgestel

St. Oedenrode

Someren

Son en Breugel

Stramproy

Swalmen

Tegelen

Thorn

Tilburg

Uden

Valkenswaard

Veghel

Veldhoven

Venlo

Venray

Vierlingsbeek

Vught

Waalre

Weert

Zundert

Bijlage II. Behorende bij artikel 18 van de Meststoffenwet

Diersoorten

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoorten

Aantal varkenseenheden (ve), onderscheidenlijk pluimvee-eenheden (pe) per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar:

I. Varkens

Fokkerij/vermeerdering

 
 

1. Fokzeugen (ten minste éénmaal gedekt of geïnsemineerd: guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn):

 
 

a. waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)

1,97 ve

 

b. waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

2,74 ve

 

2. Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij):

 
 

a. van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

0,96 ve

 

b. van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

1,59 ve

 

c. van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

1,11 ve

 

3. Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

1,09 ve

 

4. Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

1,86 ve

 

5. Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

0,36 ve

     
 

Mesterij

 
 

6. Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

1,59 ve

 

7. Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

1 ve

     

II. Kippen

Legrassen

 
 

1. Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 18 weken meegeteld)

0,4 pe

 

2. Hennen en hanen van legrassen, ca. 18 weken en ouder (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

1 pe

     
 

Vleesrassen

 
 

3. Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

0,5 pe

 

4. Ouderdieren van vleesrassen, ca. 19 weken en ouder (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

1,48 pe

 

5. Vleeskuikens (kuikens die voor de slacht worden afgeleverd)

0,48 pe

     

III. Kalkoenen

Voor broedeieren

 
 

1. Hennen en hanen voor de productie van broedeieren:

 
 

a. ca. 0 tot ca. 6 weken (hennen en hanen van ca. 0 tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

0,52 pe

 

b. ca. 6 tot ca. 30 weken (hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

2,94 pe

 

c. ca. 30 weken en ouder (hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder)

4 pe

     
 

Vleeskalkoenen

 
 

2. Vleeskalkoenen (vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht)

1,58 pe

  1. Tot het grondgebied van de gemeente Dalfsen wordt uitsluitend gerekend het deel van Lemelerveld dat voor de datum van herindeling werd gerekend tot het grondgebied van de gemeenten Ommen en Raalte. ^ [1]
  2. Tot het grondgebied van de gemeente Breda wordt niet gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeenten Prinsenbeek en Teteringen. ^ [2]
  3. Tot het grondgebied van de gemeente Dongen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Dongen. ^ [3]
  4. Tot het grondgebied van de gemeente Heusden wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van de opgeheven gemeente Drunen. ^ [4]
  5. Tot het grondgebied van de gemeente Rucphen wordt uitsluitend gerekend het grondgebied van deze gemeente, zoals dat werd begrensd vóór de datum van herindeling. ^ [5]