Meststoffenwet

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 23-10-2004 en zichtdatum 23-10-2004.
Geldend van 18-10-2004 t/m 31-12-2004

Wet van 27 november 1986, houdende regelen inzake het verhandelen van meststoffen en de afvoer van mestoverschotten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen met betrekking tot het verhandelen van meststoffen, zowel in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor zij zijn bestemd als in het belang van de bescherming van de bodem, en voorts regelen te stellen in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

    • b. grond: dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

    • c. groeimedium: materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

    • d. meststoffen: producten die bestemd zijn om

      • 1°. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;

      • 2°. te worden gebruikt als groeimedium;

      • 3°. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn begrepen onder 1° of 2°;

    • e. dierlijke meststoffen: meststoffen of producten die geheel of grotendeels bestaan uit uitwerpselen van de in bijlage A bij deze wet opgenomen diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, daaronder begrepen de door mestscheiding of andere vormen van be- of verwerking van de meststoffen verkregen waterige fractie;

    • f. overige organische meststoffen: organische meststoffen, niet zijnde dierlijke meststoffen, die zijn opgenomen in bijlage B bij deze wet;

    • g. andere meststoffen: meststoffen, niet zijnde dierlijke of overige organische meststoffen, die zijn opgenomen in bijlage B bij deze wet;

    • h. verhandelen van meststoffen: afleveren van meststoffen aan handelaren in of gebruikers dan wel verwerkers van meststoffen alsmede het met het oog daarop voorhanden of in voorraad hebben, aanbieden of vervoeren van meststoffen;

    • i. diervoeders: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong, in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van hun industriële verwerking, alsmede organische of anorganische stoffen, al dan niet in de vorm van een mengsel, met of zonder toevoegingsmiddelen en diergeneesmiddelen, en bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg;

    • j. bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden, en in ieder geval dat geheel van productie-eenheden dat als één bedrijf is opgegeven op grond van de krachtens artikel 7 gestelde regels inzake de registratie van de productie van dierlijke meststoffen, dan wel het na deze opgave ontstane geheel van productie-eenheden als gevolg van splitsing of samenvoeging overeenkomstig de bij of krachtens hoofdstuk V, de Wet verplaatsing mestproductie of de Wet herstructurering varkenshouderij gestelde regels;

    • k. produceren van dierlijke meststoffen: produceren van dierlijke meststoffen door het houden van dieren, door uitscharing van dieren of door tijdelijke onderbrenging ter weiding van dieren elders;

    • l. aanvoeren van meststoffen: feitelijk afnemen van meststoffen van een derde of van een ander bedrijf, daaronder begrepen de dierlijke meststoffen geproduceerd door ter inscharing aangenomen dieren of door tijdelijk ter weiding aangenomen dieren;

    • m. afvoeren van meststoffen: feitelijk afleveren van meststoffen aan een derde of aan een ander bedrijf, daaronder begrepen de dierlijke meststoffen geproduceerd door uitgeschaarde dieren of door tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren;

    • n. mestoverschot: de in een bepaald kalenderjaar geproduceerde, aangevoerde of uit opslag komende hoeveelheid dierlijke meststoffen die in dat jaar niet op het eigen bedrijf wordt gebruikt;

    • o. perceel: aaneengesloten, door wegen, waterwegen, sloten, houtopstanden, muren, wallen of anderszins topografisch begrensde oppervlakte grond;

    • p. landbouwgrond: grond waarop enige vorm van akkerbouw, veehouderij – daaronder begrepen intensieve veehouderij – tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw die aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet, wordt uitgeoefend;

    • q. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, daaronder niet begrepen de oppervlakte waarop zich de bedrijfsgebouwen en daarbij behorende voorzieningen bevinden, die tot het bedrijf behoort op grond van eigendom, een zakelijk gebruiksrecht of een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Pachtwet, en die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is;

    • r. grasland: landbouwgrond waarop gras wordt geteeld;

    • s. bouwland: landbouwgrond, niet zijnde grasland en niet zijnde braakland;

    • t. braakland: landbouwgrond waarop in het betreffende kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden aaneengesloten geen gewas wordt geteeld, dan wel waarop gedurende zodanige periode een gewas wordt geteeld ten behoeve van groenbemesting;

    • u. grond met een houtopstand: grond met een houtopstand waarvan velling – anders dan bij wijze van dunning – een verplichting tot herbeplanten op grond van artikel 3 van de Boswet, dan wel enig ander algemeen verbindend voorschrift doet ontstaan, alsmede grond waarop zich een dergelijke houtopstand bevond, tenzij aan de verplichting tot herbeplanten is voldaan door beplanting van andere grond of een ontheffing als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Boswet is verleend;

    • v. natuurterrein: grond met een houtopstand, alsmede heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigtland, griend en laagveenmoeras, waarop een beheer wordt gevoerd dat aan bij ministeriële regeling gestelde regels voldoet;

    • w. tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein: in Nederland gelegen oppervlakte natuurterrein, daaronder niet begrepen de oppervlakte waarop zich de bedrijfsgebouwen bevinden, die tot het bedrijf in eigendom behoort, dan wel daartoe behoort ingevolge een zakelijk gebruiksrecht of een door de grondkamer geregistreerde, onderscheidenlijk goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in de artikelen 70f, eerste lid, onderscheidenlijk 12 of 70f, vijfde lid, van de Pachtwet;

    • x. hectare: hectare in gemeten maat;

    • y. fosfaat: fosfor, in welke vorm of verbinding dan ook, vermenigvuldigd met de factor 2,29;

    • z. stikstof: stikstof, in welke vorm of verbinding dan ook;

    • aa. zand- of lössgrond: perceel dat op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde kaarten wordt aangeduid als zand- of lössgrond, welke aanduiding geschiedt als het perceel blijkens na 1950 genomen representatieve monsters van de grondlaag tot een diepte van ten hoogste 120 centimeter onder het maaiveld voor ten minste de helft bestaat uit zand of löss, alsmede perceel kleiner dan 12,5 hectare dat is omsloten door percelen die voldoen aan de voornoemde criteria;

    • ab. klei- of veengrond: grond, niet zijnde zand- of lössgrond;

    • ac. uitspoelingsgevoelige grond: zand- of lössgrond die op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde kaarten wordt aangeduid als uitspoelingsgevoelige grond, welke aanduiding geschiedt als bij ten minste twee derde deel van het perceel sprake is van een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 80 centimeter onder het maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand van meer dan 120 centimeter onder het maaiveld;

    • ad. mestproductierecht: hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in onderscheidenlijk kilogrammen fosfaat varkens- en kippenmest, in kilogrammen fosfaat rundvee- en kalkoenenmest en in kilogrammen fosfaat mest afkomstig van één of meer andere in bijlage A bij deze wet opgenomen diersoorten, die ingevolge artikel 55, eerste, vijfde, zesde, zevende en achtste lid, op een bedrijf ten hoogste mag worden geproduceerd, zoals deze hoeveelheid is gewijzigd door toepassing van het bij of krachtens deze wet, de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360) en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde;

    • ae. niet-gebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht dat de hoeveelheid overeenkomend met 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond overschrijdt, zoals dat voor de desbetreffende diersoort geldt op grond van het bij of krachtens deze wet, de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde;

    • af. varkensrecht: varkensrecht als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet herstructurering varkenshouderij;

    • ag. niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen 1996: niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen zoals dat, overeenkomstig de registratie van het Bureau Heffingen, met betrekking tot 1996 gold op grond van het bij of krachtens de Meststoffenwet en de Wet verplaatsing mestproductie bepaalde, vermenigvuldigd met 10/7;

    • ah. Bureau Heffingen: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Assen;

    • ai. grondgebonden mestproductierecht: deel van het mestproductierecht dat overeenkomt met 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;

    • aj. pluimveerecht: in kilogrammen fosfaat uitgedrukte hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen die op grond van het bij of krachtens hoofdstuk V, titel 2, uitgezonderd artikel 58d, bepaalde in een kalenderjaar ten hoogste op een bedrijf mag worden geproduceerd;

    • ak. concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage B behorende bij artikel 1 van de Wet herstructurering varkenshouderij;

    • al. overdracht: eigendomsovergang, het vestigen of overdragen van een zakelijk gebruiksrecht dan wel het tenietgaan van dat recht, of het tot stand komen of eindigen van een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst;

    • am. milieuvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer;

    • an. mestafzetovereenkomst:

    • ao. erkende tussenpersoon: tussenpersoon als bedoeld in de artikelen 58ac, onderdeel a, onder 3°, 58ad, onderdeel a, onder 3°, 58ah, onderdeel a, onder 3°, en 58ai, onderdeel a, onder 3°;

    • ap. erkende mestverwerker: mestverwerker als bedoeld in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel a;

    • aq. erkende exporteur: exporteur als bedoeld in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel b;

    • ar. erkende producent: producent als bedoeld in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c.

  • 2 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder bedrijf mede verstaan: een op het Nederlands grondgebied gelegen deel van een in het buitenland gevestigd bedrijf, waarop dierlijke meststoffen worden geproduceerd of waarop dierlijke meststoffen, overige organische meststoffen of andere meststoffen worden aangevoerd.

  • 3 In de hoofdstukken III, IV en V, titel 3, en de daarop berustende bepalingen, alsmede in de op de artikelen 59, eerste lid, en 61 berustende bepalingen voor zover deze betrekking hebben op onderwerpen geregeld in of krachtens de hoofdstukken III, IV en V, titel 3, wordt onder tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond mede verstaan: in Nederland gelegen oppervlakte landbouwgrond, daaronder niet begrepen de oppervlakte waarop zich de bedrijfsgebouwen en daarbij behorende voorzieningen bevinden, die tot het bedrijf behoort op grond van een door de grondkamer geregistreerde, onderscheidenlijk goedgekeurde pachtovereenkomst, als bedoeld in de artikelen 70f, eerste lid, onderscheidenlijk 12, derde lid, of 70f, vijfde lid, van de Pachtwet, en die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is.

  • 4 In hoofdstuk IV en de daarop berustende bepalingen wordt in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel d, onder meststoffen verstaan: dierlijke meststoffen, overige organische meststoffen en andere meststoffen.

Artikel 1a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld waaraan landbouwgrond moet voldoen om te worden aangemerkt als tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder voor de toepassing van de hoofdstukken III, IV en V, titel 3, en de daarop berustende bepalingen:

    • a. in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en derde lid, ook in de grensgebieden gelegen landbouwgrond buiten Nederland of landbouwgrond die anders dan op grond van één van de in dat artikel genoemde titels in gebruik is, tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gerekend;

    • b. ook natuurterrein dat anders dan op grond van één van de in artikel 1, eerste lid, onderdeel w, genoemde titels in gebruik is, tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein wordt gerekend.

Artikel 2

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt geen rekening gehouden met handelingen waarvan, op grond van de omstandigheid dat zij geen wezenlijke verandering van feitelijke verhoudingen hebben ten doel gehad of op grond van andere bepaalde feiten en omstandigheden, moet worden aangenomen dat zij achterwege zouden zijn gebleven, indien daarmee niet de toepassing van deze wet voor het vervolg geheel of ten dele onmogelijk zou worden gemaakt.

Hoofdstuk II. Regelen inzake het verhandelen van meststoffen

Titel 1. Algemeen

Artikel 3

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in het belang van de bevordering van de deugdelijkheid voor het doel waarvoor meststoffen zijn bestemd, alsmede in het belang van de bescherming van de bodem, het verhandelen van meststoffen worden verboden indien deze meststoffen niet voldoen aan de bij of krachtens die maatregel gestelde eisen met betrekking tot:

  • a. de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere samenstelling, het gewicht en de verpakking van meststoffen;

  • b. de benaming, de gebruiksaanwijzing en andere vermeldingen voor meststoffen;

  • c. de wijze waarop de vermeldingen van meststoffen worden aangebracht.

Deze eisen kunnen verschillend worden vastgesteld afhankelijk van het gebruiksdoel van de desbetreffende meststof.

Artikel 4

Het is verboden een produkt, dat blijkens zijn aanduiding of anderszins kennelijk bestemd is om als meststof te worden gebruikt, te verhandelen, indien dat produkt niet voldoet aan de krachtens artikel 3 met betrekking tot meststoffen gestelde eisen.

Titel 2. Vergunningen

Artikel 5

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 3 kan het verhandelen als meststof van produkten die geheel of gedeeltelijk uit zuiveringsslib, havenslib, compost of andere soortgelijke voor bemesting bruikbare produkten bestaan, zonder vergunning verleend door Onze Minister of door een bij de maatregel aangewezen overheidsorgaan, worden verboden. Daarbij kunnen tevens regelen worden gesteld met betrekking tot het verlenen, weigeren of intrekken van een vergunning.

  • 2 Aan een vergunning, als bedoeld in het vorige lid, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:

    • a. de verplichting om van monsters, welke op een daarbij aangegeven wijze zijn genomen, analyses te verrichten ten aanzien van de hoedanigheid, de aard, de gehalten aan bepaalde stoffen en verdere samenstelling van de meststof;

    • b. de verplichting de uitkomsten van de onder a bedoelde analyses ter beschikking te stellen aan afnemers van de betrokken meststof of aan te wijzen overheidsorganen;

    • c. een verbod de meststof af te leveren aan bepaalde, bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;

    • d. de verplichting om de naleving van de onder c bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;

    • e. voorschriften inzake het voeren van een administratie, welke worden gesteld om de naleving van de onder c bedoelde voorschriften genoegzaam te kunnen controleren.

  • 3 De aan een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Hoofdstuk III. Regelen in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten

Artikel 6

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van een doelmatige afvoer van mestoverschotten regelen worden gesteld met betrekking tot het in voorraad hebben, verwerken, vernietigen, vervoeren en verhandelen van dierlijke meststoffen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen onder meer inhouden een verbod de in het eerste lid bedoelde meststoffen:

    • a. te verhandelen zonder kennisgeving daarvan op een daarbij aangegeven wijze aan een daarbij aangewezen orgaan;

    • b. in voorraad te houden, te verwerken of te vernietigen op een andere wijze dan daarbij is voorgeschreven;

    • c. te verhandelen zonder vergunning verleend door Onze Minister of een bij de maatregel aangewezen orgaan, waarbij tevens regelen kunnen worden gesteld met betrekking tot de verlening, weigering of intrekking van een vergunning.

  • 3 Aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onder d, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend. Tot de voorschriften kunnen onder meer behoren:

    • a. een verbod de desbetreffende meststoffen af te leveren aan bij het voorschrift aangewezen gebruikers of groepen van gebruikers, in grotere dan bij het voorschrift vastgestelde hoeveelheden;

    • b. de verplichting de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te staven met bij het voorschrift vastgestelde bewijsstukken;

    • c. voorschriften inzake het voeren van een administratie welke worden gesteld om de naleving van de onder a bedoelde voorschriften te kunnen controleren.

  • 4 De aan een vergunning, als bedoeld in het tweede lid, onder d, verbonden voorschriften en de beperkingen waaronder zij is verleend, kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 6a

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de minimumomvang van de opslagruimte voor dierlijke meststoffen op een bedrijf.

  • 2 Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Wet milieubeheer kunnen bij de maatregel voorwaarden worden gesteld waaraan een opslagruimte moet voldoen om bij de bepaling van de omvang van de op het bedrijf beschikbare opslagruimte voor dierlijke meststoffen in aanmerking te worden genomen, waartoe kunnen behoren regels omtrent de maximale afstand van de opslagruimte tot de huisvesting waarin dieren worden gehouden.

Artikel 7

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:

    • a. het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens door houders van dieren, daaronder begrepen personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen die de dieren tijdelijk in het kader van een onderneming, niet zijnde een bedrijf onder zich hebben, door andere producenten van meststoffen en door handelaren in en transporteurs en gebruikers van meststoffen met betrekking tot:

      • 1°. het bedrijf of de onderneming, zoals de tenaamstelling of handelsnaam, de rechtsvorm, in voorkomend geval de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat het bedrijf of de onderneming voert, de inschrijving in het handelsregister en de bij het bedrijf of de onderneming werkzame personen en hun bevoegdheden,

      • 2°. de geproduceerde, in voorraad gehouden, ontvangen, verhandelde en gebruikte hoeveelheden meststoffen,

      • 3°. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en natuurterrein, zulks met inbegrip van de topografische ligging van de individuele percelen landbouwgrond en natuurterrein alsmede van de ligging en oppervlakte van de onderscheiden teelten op de percelen landbouwgrond, en

      • 4°. de aantallen gehouden dieren van de onderscheiden diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, die zijn opgenomen in bijlage A bij deze wet;

    • b. de berekening van de hoeveelheden meststoffen, oppervlakte landbouwgrond en natuurterrein en aantallen dieren.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder op verzoek van betrokkenen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk kunnen worden doorgehaald, al dan niet onder gelijktijdige vervanging van deze gegevens door andere gegevens.

Artikel 7a

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat door iedere persoon of rechtspersoon die en ieder samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat op een bedrijf meststoffen aanvoert of dierlijke meststoffen produceert, gegevens worden verstrekt met betrekking tot de identificatie van:

    • a. de percelen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de onderscheiden teelten die daarop plaatsvinden;

    • b. de percelen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein en de daarbinnen naar de aard van het terrein of het gebruik daarvan te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten;

    • c. de overige percelen die de desbetreffende persoon of rechtspersoon of het desbetreffende samenwerkingsverband in gebruik heeft en de daarbinnen naar de aard van het terrein of het gebruik daarvan te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde gegevens kunnen mede betrekking hebben op grond die nog bij het bedrijf in gebruik moet worden genomen en op nog aan te vangen teelten en vormen van gebruik.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gegevens kunnen in ieder geval betreffen:

    • a. de oppervlakte van de percelen grasland, braakland en bouwland, onderscheiden naar de aard van de teelt, de oppervlakte van de percelen natuurterrein en de oppervlakte van de percelen overige grond;

    • b. de topografische ligging en kadastrale aanduiding van de percelen;

    • c. de topografische ligging van de aaneengesloten oppervlakten van de onderscheiden teelten op de percelen landbouwgrond;

    • d. de topografische ligging van de naar de aard van het terrein of het gebruik daarvan te onderscheiden aaneengesloten oppervlakten binnen de percelen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein en binnen de percelen overige grond;

    • e. een vermelding van de titels, bedoeld in de artikelen 1, eerste lid, onderdelen q en w, en derde lid, alsmede 1a, tweede lid, op grond waarvan de percelen of gedeelten daarvan bij het bedrijf in gebruik zijn.

  • 4 De verstrekking van de gegevens geschiedt binnen een bij ministeriële regeling bepaalde termijn bij het in die regeling genoemde orgaan, met gebruikmaking van het daartoe door dat orgaan ter beschikking gestelde formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en, althans wat de op dat moment bekende gegevens betreft, naar waarheid is ingevuld en door de persoon of rechtspersoon of deelgenoten van het samenwerkingsverband is ondertekend.

Artikel 8

De toepassing van de in de artikelen 6 en 7 bedoelde regelen kan worden beperkt tot bepaalde, bij of krachtens de in artikel 6, onderscheidenlijk artikel 7, bedoelde maatregel aangewezen gebieden, waarbij deze regelen per gebied en per categorie van bedrijven alsmede dierlijke meststoffensoort verschillend kunnen worden vastgesteld.

Hoofdstuk IV. Heffingen

Titel 1. Forfaitaire mineralenheffingen

Artikel 14

  • 1 Ter zake van het aanvoeren van meststoffen of het produceren van dierlijke meststoffen worden onder de naam «forfaitaire mineralenheffingen» regulerende heffingen geheven van iedere persoon of rechtspersoon die en ieder samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert.

  • 2 De heffingen worden geheven per bedrijf.

Artikel 15

  • 1 Er wordt een heffing geheven naar de belastbare hoeveelheid meststoffen in een kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

  • 2 Er wordt een heffing geheven naar de belastbare hoeveelheid meststoffen in een kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen stikstof.

Artikel 16

De belastbare hoeveelheid meststoffen wordt bepaald door achtereenvolgens:

  • a. bij elkaar op te tellen:

    • 1°. de hoeveelheid aangevoerde meststoffen,

    • 2°. de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen en,

    • 3°. indien het de belastbare hoeveelheid meststoffen uitgedrukt in kilogrammen stikstof betreft, de stikstofbinding door het gewas, en

  • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid te verminderen met:

    • 1°. de hoeveelheid afgevoerde dierlijke meststoffen,

    • 2°. de opname van meststoffen door het gewas, en

    • 3°. het toelaatbare verlies van meststoffen.

Artikel 17

  • 1 De hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde aantal in het desbetreffende kalenderjaar gehouden, uitgeschaarde of tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren van de onderscheiden diercategorieën en op basis van de forfaitaire productienormen voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per dier per jaar, die zijn opgenomen in bijlage F bij deze wet.

  • 2 De hoeveelheid aangevoerde en de hoeveelheid afgevoerde dierlijke meststoffen worden vastgesteld op basis van het gewicht of het volume van de in het desbetreffende kalenderjaar aangevoerde en afgevoerde meststoffen en op basis van de forfaitaire omrekennormen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per 1000 kilogram dierlijke meststof, onderscheiden naar mestvorm, diercategorie en bedrijfssysteem, die zijn opgenomen in bijlage C bij deze wet. Daarbij worden de in bijlage C opgenomen bepalingen in acht genomen.

  • 3 De hoeveelheid aangevoerde overige organische meststoffen en andere meststoffen wordt vastgesteld op basis van het gewicht of volume en het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte van de in het desbetreffende kalenderjaar aangevoerde overige organische en andere meststoffen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van het tweede lid, ook de hoeveelheid aangevoerde dierlijke meststoffen wordt vastgesteld op basis van het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte van de dierlijke meststoffen.

Artikel 17a

De stikstofbinding door het gewas, bedoeld in artikel 16, onderdeel a, onder 3°, is per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

  • 30 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met stamslabonen;

  • 50 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met erwten, pronkbonen of slabonen;

  • 120 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met veldbonen of tuinbonen;

  • 160 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met luzerne.

Artikel 18

De opname van meststoffen door het gewas, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 2°, is per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

  • 65 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 300 kilogram stikstof voor grasland;

  • 50 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 125 kilogram stikstof voor bouwland.

Artikel 19

  • 1 Het toelaatbare verlies van meststoffen, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 3°, in 2002 en in 2003 is:

    • a. per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tothet bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond 25 kilogram fosfaat voor grasland en 30 kilogram fosfaat voor bouwland en braakland, onderscheidenlijk:

      • 220 kilogram stikstof voor niet op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 190 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 150 kilogram stikstof voor op klei- en veengrond gelegen bouwland en braakland,

      • 100 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland en

      • 110 kilogram stikstof voor het overige bouwland en braakland;

    • b. per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein 10 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 50 kilogram stikstof.

  • 2 Het toelaatbare verlies van meststoffen, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 3°, in 2004 is:

    • a. per hectare van de gemiddeld in 2004 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond 20 kilogram fosfaat voor grasland en 25 kilogram fosfaat voor bouwland en braakland, onderscheidenlijk:

      • 180 kilogram stikstof voor niet op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 160 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 135 kilogram stikstof voor op klei- en veengrond gelegen bouwland en braakland,

      • 80 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland en

      • 100 kilogram stikstof voor het overige bouw- en braakland;

    • b. per hectare van de gemiddeld in 2004 tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein 10 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 50 kilogram stikstof.

  • 3 Het toelaatbare verlies van meststoffen, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 3°, in 2005 is:

    • a. per hectare van de gemiddeld in 2005 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond 20 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk:

      • 180 kilogram stikstof voor niet op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 140 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 125 kilogram stikstof voor op klei- en veengrond gelegen bouwland en braakland,

      • 80 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland en

      • 100 kilogram stikstof voor het overige bouwland en braakland;

    • b. per hectare van de gemiddeld in 2005 tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein 10 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 50 kilogram stikstof.

Artikel 20

  • 1 Het tarief van de heffing bedraagt € 9,– per kilogram fosfaat en € 2,30 per kilogram stikstof.

  • 2 In 2002 bedraagt het tarief van de heffing voor een hoeveelheid stikstof overeenkomend met ten hoogste 40 kilogram per hectare van de gemiddeld in 2002 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond € 1,15 per kilogram stikstof.

Artikel 21

De heffingen worden verschuldigd op het moment van aanvoeren van meststoffen of produceren van dierlijke meststoffen. Zij moeten na afloop van het kalenderjaar op aangifte worden voldaan.

Titel 2. Verfijnde mineralenheffingen

Artikel 22

Ten aanzien van een tijdig daartoe aangemeld bedrijf worden, indien aan alle overige ter zake bij of krachtens deze wet gestelde regels wordt voldaan, niet de forfaitaire mineralenheffingen, bedoeld in artikel 14, geheven, maar regulerende heffingen ter zake van het aanvoeren van mineralen door het feitelijk van een derde of van een ander bedrijf afnemen van in bijlage D als aanvoerpost benoemde producten of dieren. De heffingen worden geheven onder de naam «verfijnde mineralenheffingen».

Artikel 23

  • 1 Er wordt een heffing geheven naar de belastbare hoeveelheid mineralen in een kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

  • 2 Er wordt een heffing geheven naar de belastbare hoeveelheid mineralen in een kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen stikstof.

Artikel 24

De belastbare hoeveelheid mineralen wordt bepaald door achtereenvolgens:

  • a. bij elkaar op te tellen:

    • 1°. de hoeveelheid aangevoerde mineralen en

    • 2°. indien het de belastbare hoeveelheid mineralen uitgedrukt in kilogrammen stikstof betreft, de stikstofbinding door het gewas, en

  • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid te verminderen met:

    • 1°. de hoeveelheid afgevoerde mineralen en

    • 2°. het toelaatbare mineralenverlies.

Artikel 25

  • 1 De hoeveelheid aangevoerde mineralen wordt vastgesteld als de som van de hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in de in het desbetreffende kalenderjaar feitelijk van een derde of van een ander bedrijf afgenomen producten of dieren die in bijlage D van deze wet zijn benoemd als aanvoerpost.

  • 2 De hoeveelheid afgevoerde mineralen wordt vastgesteld als de som van de hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in de in het desbetreffende kalenderjaar feitelijk aan een derde of aan een ander bedrijf afgeleverde producten of dieren die in bijlage D van deze wet zijn benoemd als afvoerpost.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof worden vastgesteld overeenkomstig bijlage D bij deze wet.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van bijlage D, de hoeveelheden fosfaat onderscheidenlijk stikstof in de aangevoerde en afgevoerde dierlijke meststoffen worden vastgesteld op basis van de forfaitaire omrekennormen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per 1000 kilogram dierlijke meststof, onderscheiden naar mestvorm, diercategorie en bedrijfssysteem, die zijn opgenomen in bijlage C bij deze wet en die worden toegepast overeenkomstig de in die bijlage opgenomen bepalingen.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van bijlage D, de hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in de aangevoerde en afgevoerde producten wordt vastgesteld op basis van het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte van de producten.

Artikel 25a

De stikstofbinding door het gewas, bedoeld in artikel 24, onderdeel a, onder 2°, is per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

  • 30 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met stamslabonen;

  • 50 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met erwten, pronkbonen of slabonen;

  • 120 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met veldbonen of tuinbonen;

  • 160 kilogram stikstof voor bouwland beteeld met luzerne.

Artikel 26

  • 1 Het toelaatbare mineralenverlies, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, onder 2°, in 2002 en in 2003 is:

    • a. per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tothet bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond 25 kilogram fosfaat voor grasland en 30 kilogram fosfaat voor bouwland en braakland, onderscheidenlijk:

      • 220 kilogram stikstof voor niet op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 190 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 150 kilogram stikstof voor op klei- en veengrond gelegen bouwland en braakland,

      • 100 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland en

      • 110 kilogram stikstof voor het overige bouwland en braakland;

    • b. per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein 10 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 50 kilogram stikstof.

  • 2 Het toelaatbare mineralenverlies, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, onder 2°, in 2004 is:

    • a. per hectare van de gemiddeld in 2004 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond 20 kilogram fosfaat voor grasland en 25 kilogram fosfaat voor bouwland en braakland, onderscheidenlijk:

      • 180 kilogram stikstof voor niet op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 160 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 135 kilogram stikstof voor op klei- en veengrond gelegen bouwland en braakland,

      • 80 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland en

      • 100 kilogram stikstof voor het overige bouwland en braakland;

    • b. per hectare van de gemiddeld in 2004 tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein 10 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 50 kilogram stikstof.

  • 3 Het toelaatbare mineralenverlies, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, onder 2°, in 2005 is:

    • a. per hectare van de gemiddeld in 2005 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond 20 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk:

      • 180 kilogram stikstof voor niet op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 140 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

      • 125 kilogram stikstof voor op klei- en veengrond gelegen bouw- en braakland,

      • 80 kilogram stikstof voor op uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouw- en braakland en

      • 100 kilogram stikstof voor het overige bouw- en braakland;

    • b. per hectare van de gemiddeld in 2005 tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein 10 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 50 kilogram stikstof.

Artikel 27

  • 1 Het tarief van de heffing bedraagt € 9,– per kilogram fosfaat en € 2,30 per kilogram stikstof.

  • 2 In 2002 bedraagt het tarief van de heffing voor een hoeveelheid stikstof overeenkomend met ten hoogste 40 kilogram per hectare van de gemiddeld in 2002 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond € 1,15 per kilogram stikstof.

Artikel 28

De heffingen worden verschuldigd op het moment van aanvoeren van mineralen door het feitelijk van een derde of een ander bedrijf afnemen van producten of dieren, die in bijlage D bij deze wet zijn benoemd als aanvoerpost. Zij moeten na afloop van het kalenderjaar op aangifte worden voldaan.

Titel 3. Heffing van intermediaire ondernemingen

Artikel 29

  • 1 Ter zake van het aanvoeren van meststoffen wordt onder de naam «heffing van intermediaire ondernemingen» een regulerende heffing geheven van iedere persoon of rechtspersoon die en ieder samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een onderneming, niet zijnde een bedrijf, voert en in het kader van die onderneming dierlijke meststoffen aanvoert ten behoeve van handel, transport, opslag, be- of verwerking of anderszins.

  • 2 Voorzover het aanvoeren van dierlijke meststoffen plaatsvindt op een op het Nederlandse grondgebied gelegen deel van een in het buitenland gevestigde onderneming, wordt voor de toepassing van het eerste lid het op het Nederlandse grondgebied gelegen deel van de onderneming als een afzonderlijke onderneming beschouwd.

Artikel 30

De heffing wordt geheven naar de belastbare hoeveelheid meststoffen in een kalenderjaar uitgedrukt in kilogrammen fosfaat.

Artikel 31

De belastbare hoeveelheid meststoffen wordt bepaald door de hoeveelheid aangevoerde meststoffen, verminderd met de hoeveelheid afgevoerde meststoffen.

Artikel 32

  • 1 De hoeveelheid aangevoerde meststoffen en de hoeveelheid afgevoerde meststoffen worden vastgesteld op basis van het gewicht of het volume en het fosfaatgehalte van de in het betreffende kalenderjaar aangevoerde meststoffen en afgevoerde meststoffen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder, in afwijking van het eerste lid, de hoeveelheid aangevoerde of afgevoerde dierlijke meststoffen wordt vastgesteld op basis van de forfaitaire omrekennormen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat per 1000 kilogram dierlijke meststof, onderscheiden naar mestvorm, diercategorie en bedrijfssysteem, die zijn opgenomen in bijlage C bij deze wet. Bij de vaststelling worden dan de in bijlage C opgenomen bepalingen in acht genomen.

Artikel 34

De heffing wordt verschuldigd op het moment van het aanvoeren van meststoffen. Zij moet na afloop van het kalenderjaar op aangifte worden voldaan.

Titel 4. Wijze van heffing, invordering en betaling

Artikel 41

  • 1 De heffingen, bedoeld in dit hoofdstuk, worden door Onze Minister geheven.

  • 5 Voor de toepassing van artikel 66 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn de bij regeling van Onze Minister van Financiën gestelde regels van toepassing. Door Onze Minister worden de afwijkingen daarop vastgesteld die voor de juiste toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde noodzakelijk zijn.

Artikel 42

  • 3 Behoudens voor zover de invordering is opgedragen aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, treedt voor de toepassing van de Invorderingswet 1990 Onze Minister in de plaats van Onze Minister van Financiën.

  • 5 In het kader van het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt voor de toepassing van artikel 17 van de Invorderingswet 1990 voor «de ontvanger die het dwangbevel heeft uitgevaardigd» telkens gelezen: de met de tenuitvoerlegging van het dwangbevel belaste ontvanger.

  • 6 Betaling van de heffingen geschiedt aan de door Onze Minister aangewezen functionaris. Na de betekening van het dwangbevel dient te worden betaald aan de ontvanger, bedoeld in het eerste lid, die is vermeld op het dwangbevel.

Titel 5. Verrekening en subsidieverlening

Artikel 43

  • 1 Ingeval in een kalenderjaar de belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, bedoeld in artikel 24, minder is dan nihil, wordt deze verrekend met de belastbare hoeveelheden van de voorgaande acht kalenderjaren.

  • 2 Indien na de verrekening een belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof van minder dan nihil resteert, wordt deze verrekend met de daarop volgende kalenderjaren. De verrekening vindt plaats door vermindering van de belastbare hoeveelheid van een volgend jaar tot ten minste nihil.

  • 3 Verrekening met betrekking tot een kalenderjaar vindt slechts plaats indien met betrekking tot dat kalenderjaar aangifte van de verschuldigde verfijnde mineralenheffingen, bedoeld in artikel 22, is gedaan, en aan de in dat artikel bedoelde regels is voldaan.

  • 4 De verrekening geschiedt in de volgorde waarin de belastbare hoeveelheden zijn ontstaan.

  • 5 De verrekening en het verlenen van een uit een verrekening voortvloeiende teruggaaf, alsmede de vaststelling van een resterende belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof van minder dan nihil, geschiedt op verzoek door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking. De aangifte wordt aangemerkt als verzoek.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de verrekening en de vaststelling van het saldo.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin, de wijze waarop en de voorwaarden waaronder verrekening van het saldo van een bedrijf mogelijk is bij samenvoeging van het bedrijf met een ander bedrijf.

Artikel 44

  • 1 Een subsidie wordt verleend indien de belastbare hoeveelheid mineralen, bedoeld in artikel 24, minder is dan nihil.

  • 2 De subsidie wordt verleend vanaf een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip. Bij deze regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend.

  • 3 De bij de ministeriële regeling vast te stellen hoogte van de subsidie bedraagt per kilogram fosfaat, onderscheidenlijk stikstof niet meer dan de tarieven, bedoeld in artikel 27, eerste en tweede lid.

  • 4 Geen subsidie wordt verleend voor de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof die ingevolge artikel 43, eerste lid, in aanmerking komt voor verrekening met belastbare hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof van voorgaande jaren. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof waarvoor een subsidie wordt verleend wordt niet meer in aanmerking genomen voor verrekening met navolgende kalenderjaren als bedoeld in artikel 43, tweede lid.

Titel 6. Overige bepalingen

Artikel 45

De verminderingen, bedoeld in de artikelen 16, onderdeel b, 24, onderdeel b, 31, 47, 48, 49 en 49a worden uitsluitend toegepast indien de heffingplichtige het recht tot vermindering kan aantonen op basis van de ter zake bij te houden, te bewaren, over te leggen of af te dragen gegevens, bescheiden en bewijsstukken, en indien aan de overigens ter zake gestelde regels is voldaan, waaronder de regels met betrekking tot de vaststelling van de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof waar de vermindering mee gepaard gaat.

Artikel 46

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voor de bepaling van het toelaatbare verlies van meststoffen, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 3°, en voor de bepaling van het toelaatbare mineralenverlies, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, onder 2°, hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per hectare van de gemiddeld in het jaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond of natuurterrein worden vastgesteld die afwijken van de in de artikelen 19 en 26 genoemde hoeveelheden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde afwijkende hoeveelheden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang sprake is van grond met een hoog of laag fosfaat- of stikstofgehalte, zand- of lössgrond, klei- of veengrond, uitspoelingsgevoelige grond, niet-uitspoelingsgevoelige grond of andere bij de regeling op basis van de grondsoort of grondwaterstand aangeduide gronden.

Artikel 47

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid stikstof, waarover op grond van titel 1 of 2 van dit hoofdstuk heffing is verschuldigd, wordt verminderd met een bij of krachtens de maatregel bepaalde hoeveelheid, overeenkomend met ten hoogste de gemiddelde hoeveelheid stikstof in dierlijke meststoffen die als ammoniak of in een andere vorm vervluchtigt.

Artikel 48

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof waarover op grond van titel 1, 2 of 3 van dit hoofdstuk heffing is verschuldigd, kan worden vermeerderd met de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in dierlijke of in overige organische meststoffen in opslag bij het bedrijf of de onderneming bij aanvang van het betreffende kalenderjaar en verminderd met de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in dierlijke of in overige organische meststoffen in opslag bij het bedrijf of de onderneming aan het einde van het betreffende kalenderjaar.

Artikel 49

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof waarover op grond van titel 1, 2 of 3 van dit hoofdstuk heffing is verschuldigd, kan worden verminderd met de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in dierlijke meststoffen die zijn verwerkt tot een niet als dierlijke meststof aan te merken product, of die in het kader van het proces van be- of verwerking verloren zijn gegaan.

Artikel 49a

  • 1 De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof waarover op grond van titel 2 van dit hoofdstuk heffing is verschuldigd, kan worden verminderd met de hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in gras dat in het desbetreffende kalenderjaar verloren is gegaan als gevolg van schade veroorzaakt door ganzen, eenden en zwanen, voorzover dit ten genoegen van Bureau Heffingen aannemelijk kan worden gemaakt en aan het bedrijf een tegemoetkoming in de schade is toegekend door of vanwege het Faunafonds te 's-Gravenhage.

  • 2 De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, wordt berekend door het aantal kilogrammen gras dat verloren is gegaan te vermenigvuldigen met 0,3 gram fosfaat, onderscheidenlijk 3,0 gram stikstof.

Artikel 50

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder in plaats van de in de artikelen 19 en 26 neergelegde hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, kleinere hoeveelheden fosfaat, onderscheidenlijk stikstof gelden, die zijn voorzien in krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer gestelde regels.

Artikel 51

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen de tarieven genoemd in de artikelen 20, 27, 33, en 36 worden vervangen door andere tarieven. Een verhoging van het tarief bedraagt maximaal 100% van het oorspronkelijke tarief.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen de hoeveelheden fosfaat en stikstof genoemd in de artikelen 17a, 18 en 25a worden vervangen door andere hoeveelheden fosfaat en stikstof.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen de bijlagen bij deze wet worden gewijzigd.

  • 4 Uiterlijk drie maanden na het tijdstip waarop een krachtens het eerste, tweede of derde lid vastgestelde ministeriële regeling in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, worden onverwijld bij ministeriële regeling de krachtens het eerste, tweede of derde lid vastgestelde wijzigingen ongedaan gemaakt, zodanig dat de betrokken artikelen of bijlagen komen te luiden zoals zij voor het in de eerste volzin bedoelde tijdstip luidden.

  • 5 Krachtens dit artikel vastgestelde ministeriële regelingen worden in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 52

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de vaststellingen, bedoeld in de artikelen 17, 25 en 32, alsmede met betrekking tot de vaststelling van de stikstofbinding door het gewas, bedoeld in de artikelen 17a en 25a, de vaststelling van de opname van meststoffen door het gewas, bedoeld in artikel 18 en de vaststelling van de toelaatbare verliezen, bedoeld in de artikelen 19 en 26. Deze regels hebben betrekking op:

  • a. de methode van weging, volumebepaling, bemonstering en analyse;

  • b. de ten behoeve van de vaststelling te gebruiken apparatuur;

  • c. de bevoegdheid tot het doen van de vaststelling, welke bevoegdheid kan worden verbonden aan een door Onze Minister overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde erkenningsvoorwaarden verleende erkenning;

  • d. de plaats, het moment en de frequentie van vaststelling, daaronder begrepen tellingen voor de vaststelling van het gemiddelde aantal dieren en voor de vaststelling van de gemiddeld tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;

  • e. de administratieve vastlegging en verantwoording van gegevens omtrent de vaststelling door direct bij het doen van de vaststelling betrokkenen;

  • f. andere voorzieningen die de uitoefening van het toezicht op de naleving van de gestelde regels kunnen vergemakkelijken;

  • g. andere voorwaarden waaraan de vaststelling moet voldoen wil de aldus bepaalde hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de verschuldigdheid of hoogte van de heffing, waaronder begrepen regels in zake de toelaatbaarheid van onderlinge menging van dierlijke meststoffen, overige organische meststoffen en andere meststoffen.

Artikel 53

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de volgende onderwerpen:

  • a. [Red: vervallen;]

  • b. nadere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voor de toepassing van de verminderingen, bedoeld in de artikelen 16, onderdeel b, 24, onderdeel b, en 31;

  • c. de aanmelding, bedoeld in artikel 22, en de functionaris bij wie de aanmelding geschiedt;

  • d. nadere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan wil een bedrijf in aanmerking komen voor de in artikel 22 bedoelde mogelijkheid, waartoe kunnen behoren:

    • de verplichting om in bijlage D bij de wet als aanvoerpost, onderscheidenlijk afvoerpost benoemde meststoffen, producten of dieren uitsluitend af te nemen van, onderscheidenlijk af te leveren aan door Onze Minister overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde erkenningsvoorwaarden erkende leveranciers, onderscheidenlijk afnemers;

    • de verplichting om aan het slot van het voorgaande kalenderjaar aanwezige voorraden van in bijlage D bij deze wet als aanvoerpost benoemde producten of dieren in aanmerking te nemen als mineralenaanvoer als bedoeld in artikel 24;

  • e. de ingevolge artikel 42a bij de aangifte van de heffing over te leggen verklaring;

  • f. de regels waaraan de producenten, leveranciers en afnemers van de in bijlage D bij deze wet opgenomen meststoffen, producten en dieren, al dan niet in het kader van een erkenning als bedoeld in onderdeel d, onder 1°, moeten voldoen, waaronder het opmaken, bewaren, overleggen en afdragen van gegevens, bescheiden en bewijsstukken met betrekking tot de door hen geproduceerde, in voorraad gehouden, ontvangen, verhandelde en gebruikte aantallen of hoeveelheden van de meststoffen, producten en dieren, alsmede de daarmee gepaard gaande hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof;

  • g. de voor de bepaling van de verschuldigdheid en hoogte van de heffing, dan wel voor het toezicht op de naleving van de voorwaarden voor vrijstelling van de heffing op te maken, te bewaren, over te leggen en af te dragen gegevens, bescheiden en bewijsstukken;

  • h. alle onderwerpen die in aanvulling op de Algemene wet inzake rijksbelastingen of de Invorderingswet 1990 moeten worden geregeld met betrekking tot de uitvoering van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde;

Titel 7. Tijdelijke uitzondering voor fosfaat in andere meststoffen

Artikel 54

In afwijking van de artikelen 16 en 17, derde lid, en van de artikelen 24 en 25, eerste lid, juncto de artikelen D1, eerste lid, onderdeel a, en D4, tweede lid, van bijlage D bij deze wet, wordt de hoeveelheid fosfaat in andere meststoffen eerst vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in aanmerking genomen bij de bepaling van onderscheidenlijk de belastbare hoeveelheid meststoffen, bedoeld in artikel 16 en de belastbare hoeveelheid mineralen, bedoeld in artikel 24.

Hoofdstuk V. Regelen ter voorkoming van een onverantwoorde uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen

Titel 1. Algemeen

Artikel 55

  • 1 Het is verboden de productie van dierlijke meststoffen op een bedrijf uit te breiden indien de productie groter is of daarmee groter wordt dan 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 2 Indien geen productie van dierlijke meststoffen op een bedrijf plaatsvond, is het verboden dierlijke meststoffen te produceren in een grotere hoeveelheid dan 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

  • 3 Het is verboden dierlijke meststoffen te produceren op een bedrijf waarvan de daartoe behorende oppervlakte landbouwgrond na inwerkingtreding van dit artikel is verkleind, tenzij de productie is verminderd met een hoeveelheid die overeenkomt met 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar waarmee deze verkleining heeft plaatsgevonden.

  • 4 Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing:

    • a. indien de productie van dierlijke meststoffen op het bedrijf na verkleining van de daartoe behorende oppervlakte landbouwgrond de 125 kilogram fosfaat per hectare per jaar niet overschrijdt;

    • b. indien de verkleining van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde categorie van gevallen.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen verstaan een grotere productie van dierlijke meststoffen dan de productie die blijkt uit de gegevens als bedoeld in artikel 7, met dien verstande dat indien het bedrijf een varkens- en pluimveehouderijbedrijf betreft als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Interimwet beperking varkens- en pluimveehouderijen (Stb. 1985, 1) deze productie niet groter is dan zoals die ten tijde van de werking van die wet toegestaan was.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald wat voor daarbij aan te wijzen categorieën producenten van dierlijke meststoffen op daarbij aan te geven andere dan in het vijfde lid bedoelde wijze, voor de toepassing van het eerste lid dient te worden verstaan onder een uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen.

  • 7 Indien aan bijlage A bij deze wet een diersoort wordt toegevoegd, is het gedurende drie jaren na inwerkingtreding van de betreffende wijziging van de bijlage verboden de hoeveelheid dierlijke meststoffen, die door deze diersoort op een bedrijf wordt geproduceerd, vervolgens te laten produceren door diersoorten die voordien wel in de bijlage waren opgenomen.

  • 8 Voor de toepassing van dit artikel wordt de hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen vastgesteld op basis van het gemiddelde aantal in het betreffende kalenderjaar gehouden, uitgeschaarde of tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren, van de onderscheiden diercategorieën en op basis van de forfaitaire productienormen voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat per dier per jaar, die zijn opgenomen in bijlage A bij deze wet.

  • 11 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze titel worden de dierlijke meststoffen afkomstig van de diersoort parelhoender niet in aanmerking genomen.

Artikel 55a

  • 1 Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet herstructurering varkenshouderij wordt voor de toepassing van artikel 55, eerste lid, onder uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen verstaan: een grotere productie van dierlijke meststoffen dan het mestproductierecht dat is verminderd met de hoeveelheid fosfaat die wordt bepaald door het overeenkomstig hoofdstuk II van de Wet herstructurering varkenshouderij bepaalde varkensrecht achtereenvolgens te vermenigvuldigen met 100/90 en 7,4 kilogram fosfaat, en het product te vermeerderen met de latente ruimte. De vermindering geschiedt eerst ten aanzien van het de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 15 van de Wet herstructurering varkenshouderij geldende niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen, en vervolgens ten aanzien van het op die dag geldende nietgebonden recht voor andere diersoorten dan varkens en kippen.

    Geen vermindering geschiedt ten aanzien van het grondgebonden mestproductierecht.

  • 2 De vermindering vindt slechts plaats indien het varkensrecht groter is dan nihil.

  • 4 De latente ruimte komt overeen met het aantal kilogrammen fosfaat dat wordt bepaald door het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen 1996 te verminderen met de overeenkomstig artikel 55, negende lid, van de Meststoffenwet bepaalde mestproductie afkomstig van de in 1996 gemiddeld op het bedrijf gehouden varkens en kippen en andere in bijlage A bij de wet opgenomen diersoorten, die zijn opgegeven in de aangifte overschotheffing 1996, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van de Wet herstructurering varkenshouderij. De latente ruimte is ten minste nihil. De mestproductie afkomstig van andere diersoorten dan varkens en kippen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover deze groter is dan de som van het met betrekking tot 1996 geldende niet-gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen en het met betrekking tot 1996 geldende grondgebonden mestproductierecht, zoals deze rechten met betrekking tot 1996 voor het desbetreffende bedrijf door het Bureau Heffingen zijn geregistreerd.

  • 6 De aangifte overschotheffing en de correcties daarop worden voor de toepassing van het vierde en het vijfde lid slechts in aanmerking genomen indien deze vóór 10 juli 1997 schriftelijk ter kennis van het Bureau Heffingen zijn gebracht.

Artikel 56

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c wordt voor de toepassing van artikel 55, eerste lid, onder uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen verstaan: een grotere productie van dierlijke meststoffen dan het mestproductierecht dat is verminderd met het pluimveerecht geldend op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c. De vermindering geschiedt niet voor zover dit pluimveerecht groter is dan het niet-gebonden mestproductierecht, zoals dit gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c.

Artikel 56a

In zoverre in afwijking van artikel 55, eerste lid, en onverminderd artikel 55, derde lid, is het toegestaan op een bedrijf waarop een niet-gebonden mestproductierecht rust de mestproductie uit te breiden met ten hoogste 125 kilogram fosfaat per jaar per hectare waarmee de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt vergroot.

Artikel 57

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder door Onze Minister de van de onderscheiden diersoorten afkomstige hoeveelheid dierlijke meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, die op een bedrijf ten hoogste mag worden geproduceerd kan worden vastgesteld.

  • 2 Het is verboden een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen te produceren dan de hoeveelheid die door Onze Minister overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde regelen is vastgesteld. Artikel 55, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 58

Verplaatsing van de productie van dierlijke meststoffen naar een andere locatie of een ander bedrijf is verboden, tenzij aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden wordt voldaan die onder meer betrekking kunnen hebben op:

  • a. de omvang van de te verplaatsen bedrijfstak of bedrijfstakken van waaruit de dierlijke meststoffen worden verkregen;

  • b. de vermindering van de productie aan dierlijke meststoffen op het bedrijf van waaruit verplaatsing plaatsvindt;

  • c. de aantekening van de verplaatsing bij de ingevolge artikel 7 op te maken, te bewaren, over te leggen of af te dragen gegevens op een daarbij aangegeven wijze;

  • d. een kennisgeving van de verplaatsing binnen een daarbij aan te geven termijn aan een daarbij aangewezen orgaan op een daarbij aangegeven wijze.

Titel 2. Stelsel van pluimveerechten

§ 1. Begripsbepalingen en andere algemene bepalingen

Artikel 58a

In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. aangifte overschotheffing: schriftelijke opgave, zoals in voorkomend geval gecorrigeerd, die ter vaststelling van de verschuldigde overschotheffing met betrekking tot het bedrijf is gedaan krachtens de artikelen 8 en 13, zoals deze artikelen luidden vóór 1 januari 1998;

  • b. afsluitformulier 1994: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1994 (125-) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1994;

  • c. afsluitformulier 1995: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1995 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1995 (110-125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1995;

  • d. afsluitformulier 1996: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1996 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1996 (110-125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1996;

  • e. afsluitformulier 1997: Afsluitformulier bijzondere gebruiksnormen 1997 (125-) of Afsluitformulier mestboekhouding 1997 (110-125) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling afsluitformulieren 1997;

  • f. vrijstellingsverklaring: formulier als bedoeld in artikel 3 van de Regeling vaststelling mestboekhoudplicht (algemeen);

  • g. belanghebbende: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat over het desbetreffende bedrijf beschikt ingevolge eigendom, een zakelijk gebruiksrecht, of een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst;

  • h. verplaatsing: verplaatsing als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verplaatsing mestproductie;

  • i. kennisgeving van verplaatsing: kennisgeving als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de Wet verplaatsing mestproductie, betrekking hebbend op de verplaatsing naar een ander bedrijf;

  • j. registratie van een kennisgeving van verplaatsing: registratie als bedoeld in artikel 9 van de Wet verplaatsing mestproductie en als bedoeld in artikel 10, tweede lid, in samenhang met 9 van die wet, betrekking hebbend op de verplaatsing naar een ander bedrijf.

Artikel 58b

  • 1 Voor de toepassing van deze titel en de daarop berustende bepalingen:

    • a. worden het mestproductierecht, het niet-gebonden mestproductierecht en het grondgebonden mestproductierecht in aanmerking genomen zoals deze, al naar gelang het geval, op het desbetreffende tijdstip dan wel met betrekking tot het desbetreffende jaar voor het desbetreffende bedrijf door het Bureau Heffingen zijn geregistreerd;

    • b. wordt het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen zoals dat gold met betrekking tot 1995, 1996 en 1997 vermenigvuldigd met 10/7;

    • c. wordt de in enig jaar geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van de onderscheiden in bijlage A bij deze wet genoemde diersoorten bepaald overeenkomstig artikel 55, achtste lid;

    • d. is de in 1994, 1995, 1996 of 1997 op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van de onderscheiden in bijlage A bij deze wet genoemde diersoorten, de hoeveelheid zoals deze met betrekking tot het desbetreffende jaar en het desbetreffende bedrijf is opgegeven in de aangifte overschotheffing, dan wel, bij gebreke daarvan, op het afsluitformulier 1994, onderscheidenlijk 1995, 1996 of 1997, dan wel, bij gebreke daarvan, voorzover het de in 1995, 1996 of 1997 geproduceerde hoeveelheid betreft, op de vrijstellingsverklaring;

    • e. worden de gegevens van de aangifte overschotheffing en de correcties daarop, het afsluitformulier 1994, het afsluitformulier 1995, het afsluitformulier 1996, het afsluitformulier 1997 en de vrijstellingsverklaring slechts in aanmerking genomen voor zover deze door het Bureau Heffingen zijn ontvangen vóór 6 november 1998.

  • 2 Indien in 1994, 1995, 1996 of 1997 overdracht van het bedrijf heeft plaatsgevonden, wordt voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, in aanmerking genomen de som van de door de vervreemder en door de verwerver van het bedrijf voor dat jaar ten aanzien van het bedrijf opgegeven hoeveelheden dierlijke meststoffen, zoals deze hoeveelheden over het gehele jaar zijn gemiddeld.

§ 2. Uitbreidingsverboden voor kippen en kalkoenen

Artikel 58c

Het is verboden op een bedrijf in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen te produceren dan het voor dat jaar voor het bedrijf geldende pluimveerecht.

Artikel 58d

  • 1 Het in artikel 58c gestelde verbod is niet van toepassing indien op het bedrijf op geen enkel moment een groter aantal kippen en kalkoenen wordt gehouden dan overeenkomt met 250 legkippen.

  • 2 Het is verboden anders dan op een bedrijf op enig moment een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan overeenkomt met 250 legkippen.

  • 3 Voor de bepaling van het aantal dieren dat overeenkomt met 1 legkip wordt de voor de desbetreffende diersoort en diercategorie in bijlage A bij deze wet opgenomen norm voor de jaarlijkse fosfaatproductie per dier vermenigvuldigd met 2.

Artikel 58e

  • 1 Onze Minister kan ten aanzien van een bedrijf waarvan het pluimveerecht is overschreden bepalen dat het op enig moment op het bedrijf gehouden aantal kippen en kalkoenen het door hem vastgestelde aantal niet mag overschrijden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde aantal komt overeen met het aantal kippen en kalkoenen dat overeenkomstig het pluimveerecht gemiddeld gedurende het jaar mag worden gehouden, vermeerderd met 15%.

  • 3 Onverminderd artikel 58c is het verboden op enig moment op een bedrijf een groter aantal kippen en kalkoenen te houden dan het overeenkomstig het eerste en tweede lid door Onze Minister bepaalde aantal.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan met betrekking tot een bedrijf voor een aaneengesloten periode van ten hoogste drie jaar worden uitgeoefend. Deze periode kan telkens worden verlengd met eenzelfde periode te rekenen vanaf het tijdstip waarop wordt geconstateerd dat op het bedrijf een groter aantal kippen en kalkoenen wordt gehouden dan het door Onze Minister bepaalde aantal.

Artikel 58f

  • 1 Het is verboden de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen te verplaatsen naar een andere locatie van het bedrijf.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de locatie waarheen de productie wordt verplaatst sinds 31 december 1986 onafgebroken tot het bedrijf heeft behoord, dan wel indien is voldaan aan artikel 58s.

§ 3. Omvang van het pluimveerecht op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet

Artikel 58g

  • 1 De omvang van het voor een bedrijf geldende pluimveerecht op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c wordt bepaald overeenkomstig deze paragraaf.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf geldt 1997 als referentiejaar, tenzij ten aanzien van een daartoe door de belanghebbende aangemeld bedrijf 1995 of 1996 als referentiejaar is gekozen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan ten aanzien van een door de belanghebbende daartoe aangemeld bedrijf 1994 als referentiejaar worden gekozen indien ten aanzien van dat bedrijf aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen in 1994 is ten minste 10% groter dan de door deze diersoorten in elk van de jaren 1995, 1996 en 1997 geproduceerde hoeveelheid meststoffen;

    • b. de mestproductie afkomstig van kippen en kalkoenen is in 1995, 1996 of 1997 ten minste 125 kilogram fosfaat en ten minste 5% van het met betrekking tot dat jaar geldende mestproductierecht.

Artikel 58h

  • 1 Het pluimveerecht komt overeen met de in het referentiejaar op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen.

  • 2 De in het referentiejaar op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen is niet groter dan de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend voor dat jaar, verminderd met de in dat jaar geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van varkens.

  • 3 De in het referentiejaar op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kalkoenen is niet groter dan:

    • het voor dat jaar geldende niet-gebonden mestproductierecht voor andere diersoorten dan varkens en kippen,

    • vermeerderd met het verschil tussen enerzijds de som van het grondgebonden mestproductierecht en het niet-gebonden mestproductierecht voor varkens en kippen geldend voor dat jaar en anderzijds de in dat jaar geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van varkens en kippen.

Artikel 58i

  • 1 Het pluimveerecht van een door samenvoeging van bedrijven ontstaan bedrijf komt, indien de registratie van de kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot de samenvoeging in het referentiejaar heeft plaatsgevonden, overeen met de som van de in dat jaar op de oorspronkelijke bedrijven en het na samenvoeging ontstane bedrijf geproduceerde hoeveelheden dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen, zoals deze hoeveelheden over het gehele jaar zijn gemiddeld.

  • 2 Het pluimveerecht van een door samenvoeging van bedrijven ontstaan bedrijf komt, indien de registratie van de kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot de samenvoeging na het referentiejaar heeft plaatsgevonden en de kennisgeving is gedaan vóór 6 november 1998, overeen met de som van de in het referentiejaar op de oorspronkelijke bedrijven geproduceerde hoeveelheden dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen.

  • 3 Onverminderd het vierde lid wordt voor de toepassing van dit artikel de hoeveelheid dierlijke meststoffen die op elk van de oorspronkelijke bedrijven en op het door samenvoeging ontstane bedrijf is geproduceerd slechts in aanmerking genomen tot ten hoogste de overeenkomstig artikel 58h, tweede en derde lid, voor het desbetreffende bedrijf bepaalde hoeveelheid.

  • 4 Indien het voor een van de oorspronkelijke bedrijven geldende niet-gebonden mestproductierecht tengevolge van de registratie van een of meer vóór 6 november 1998 gedane kennisgevingen van verplaatsing en in aanmerking genomen de gevolgen voor het niet-gebonden mestproductierecht van wijzigingen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, na het referentiejaar per saldo is vergroot dan wel zou zijn vergroot indien geen samenvoeging had plaatsgevonden, wordt voor de toepassing van dit artikel de hoeveelheid dierlijke meststoffen die op het bedrijf is geproduceerd verhoogd met de door de belanghebbende bij wijze van melding aangegeven hoeveelheid fosfaat, die ten hoogste overeenkomt met de vergroting van het niet-gebonden mestproductierecht van het desbetreffende bedrijf.

Artikel 58j

  • 1 Indien het voor het bedrijf geldende niet-gebonden mestproductierecht, tengevolge van de registratie van een of meer vóór 6 november 1998 gedane kennisgevingen van verplaatsing en in aanmerking genomen de gevolgen voor het niet-gebonden mestproductierecht van wijzigingen van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, per saldo is vergroot nà het referentiejaar of, indien het bedrijf door samenvoeging is ontstaan, nà de samenvoeging, wordt het overeenkomstig artikel 58h of 58i bepaalde pluimveerecht vergroot met de door de belanghebbende bij wijze van melding aangegeven hoeveelheid fosfaat, die ten hoogste overeenkomt met de vergroting van het niet-gebonden mestproductierecht.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kennisgeving van verplaatsing niet begrepen een kennisgeving van verplaatsing met betrekking tot een samenvoeging van bedrijven.

Artikel 58k

  • 1 De omvang van het pluimveerecht van een daartoe aangemeld bedrijf wordt, in afwijking van de artikelen 58h, 58i en 58j, bepaald overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels indien:

    • a. in de periode van 1 januari 1994 tot en met 5 november 1998 ten behoeve van een vergroting van het aantal op het bedrijf te houden kippen of kalkoenen met ten minste 10% ten opzichte van het aantal dat zou kunnen worden gehouden indien het pluimveerecht zou worden bepaald overeenkomstig artikel 58h dan wel in voorkomend geval artikel 58i,

    • b. de belanghebbende met betrekking tot het bedrijf een melding als bedoeld in artikel 14 van de Wet herstructurering varkenshouderij heeft gedaan en, indien deze melding betrekking had op het gehele varkensrecht, verzoekt om doorhaling van de gegevens, bedoeld in artikel 7, tweede lid, voor de omvang van de latente ruimte, bedoeld in artikel 55a, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, zoals deze ruimte in voorkomend geval in afwijking van dat artikel wordt bepaald op grond van krachtens de artikelen 55, zesde lid, en 61 van de wet gestelde regels;

    • c. de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen in 1995, 1996 en 1997 gemiddeld minder dan 5% was van de hoeveelheid die in die jaren ingevolge het voor het bedrijf geldende mestproductierecht mocht worden geproduceerd, terwijl dat percentage in 1998 ten minste 25% was;

    • d. de op het bedrijf geproduceerde hoeveelheid meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen in 1998 ten minste 25% groter was dan de door deze diersoorten gemiddeld in 1995, 1996 en 1997 geproduceerde hoeveelheid meststoffen, en deze vergroting gepaard ging met ten minste eenzelfde vergroting van zowel het grondgebonden mestproductierecht als het mestproductierecht, als gevolg van een vergroting van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in de periode van 1 januari 1997 tot en met 5 november 1998.

  • 2 De overeenkomstig de maatregel bepaalde omvang van het pluimveerecht komt ten hoogste overeen met:

    • a. ingeval het eerste lid, onderdeel a, op het bedrijf van toepassing is, het op 5 november 1998 voor het bedrijf geldende mestproductierecht;

    • b. ingeval het eerste lid, onderdeel b, op het bedrijf van toepassing is, de overeenkomstig de artikelen 58h, 58i en 58j bepaalde hoeveelheid, vermeerderd met het deel waarmee het varkensrecht waarop de belanghebbende op grond van hoofdstuk II en artikel 24 van de Wet herstructurering varkenshouderij ten hoogste aanspraak had kunnen maken ingevolge de melding is verlaagd, welk deel wordt uitgedrukt in kilogrammen fosfaat door vermenigvuldiging van het aantal varkenseenheden met 7,4 kilogram fosfaat;

    • c. ingeval het eerste lid, onderdeel c of d, op het bedrijf van toepassing is, het op 5 november 1998 voor het bedrijf geldende mestproductierecht of, indien de aldus bepaalde omvang van het pluimveerecht kleiner is, de in 1998 geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen.

  • 3 Bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kunnen voor de toepassing van dit artikel nadere regels worden gesteld en kan de toepasselijkheid van dit artikel worden beperkt en aan voorwaarden worden verbonden.

Artikel 58l

Het pluimveerecht bepaald overeenkomstig deze paragraaf of de krachtens artikel 58k gestelde regels komt ten hoogste overeen met het op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c voor het bedrijf geldende mestproductierecht.

Artikel 58m

Met betrekking tot een daartoe door de belanghebbende aangemeld bedrijf geldt in plaats van het overeenkomstig deze paragraaf bepaalde pluimveerecht een lager pluimveerecht overeenkomstig de in de melding gedane opgave.

Artikel 58n

  • 1 De belanghebbende doet de in de artikelen 58g, tweede en derde lid, 58i, vierde lid, 58j, eerste lid, 58k, eerste lid, en 58m bedoelde meldingen binnen zes weken na inwerkingtreding van artikel 58c bij het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een daartoe bestemd, door het Bureau Heffingen op verzoek van de belanghebbende ter beschikking gesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door de belanghebbende is ondertekend.

§ 4. Bepalingen inzake de overgang van het pluimveerecht

Artikel 58o

Een pluimveerecht kan, onder welke titel dan ook, met inachtneming van artikel 58p, geheel of gedeeltelijk overgaan naar een ander bedrijf overeenkomstig de artikelen 58q en 58r.

Artikel 58p

  • 1 Een pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in het ene concentratiegebied kan niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in het andere concentratiegebied.

  • 2 Een pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig van een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen buiten de concentratiegebieden kan niet overgaan naar een bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen een concentratiegebied.

Artikel 58q

  • 1 De belanghebbende naar wiens bedrijf het pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, moet overgaan en de belanghebbende van wiens bedrijf het pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is, geven van de overgang gezamenlijk kennis aan het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een daartoe bestemd, door het Bureau Heffingen op verzoek van de belanghebbende ter beschikking gesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door beide belanghebbenden is ondertekend.

  • 2 Er kan eerst aanspraak worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, vanaf het tijdstip van registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen.

  • 3 Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving vindt een verkleining plaats van het pluimveerecht van het bedrijf waarvan het pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig is, en vindt een vergroting plaats van het pluimveerecht van het bedrijf waarnaar het pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, overgaat. De verkleining komt overeen met de hoeveelheid fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft. De vergroting komt overeen met de hoeveelheid fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft, verminderd met 25%.

  • 4 Voor het lopende jaar is de in het derde lid bedoelde vergroting, onderscheidenlijk verkleining, van het pluimveerecht beperkt tot het deel van het pluimveerecht waarvan de betrokken partijen op het formulier van de kennisgeving hebben aangegeven dat dit in dat jaar op het bedrijf waarvan het afkomstig is niet is benut voor de productie van dierlijke meststoffen.

Artikel 58r

  • 1 De registratie, bedoeld in artikel 58q, vindt niet plaats indien:

    • a. de kennisgeving betrekking heeft op een grotere hoeveelheid fosfaat dan overeenkomt met het pluimveerecht van het bedrijf waarvan het afkomstig is;

    • b. de kennisgeving betrekking heeft op het pluimveerecht van een bedrijf ten aanzien waarvan Onze Minister gebruik maakt van de in artikel 58e, eerste lid, bedoelde bevoegdheid;

    • c. niet is voldaan aan artikel 58p;

    • d. het formulier, bedoeld in artikel 58q, eerste lid, niet volledig en naar waarheid is ingevuld en door beide belanghebbenden is ondertekend.

  • 2 Indien na de registratie blijkt dat niet aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden voor registratie is voldaan, wordt de registratie door het Bureau Heffingen doorgehaald. Met terugwerkende kracht tot het tijdstip van de registratie vindt een vergroting plaats van het pluimveerecht van het bedrijf waarvan het pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, afkomstig was met de hoeveelheid fosfaat waarop de kennisgeving betrekking had, althans voor zover de kennisgeving niet betrekking had op een grotere hoeveelheid fosfaat dan overeenkwam met het pluimveerecht van dat bedrijf, en vindt een verkleining plaats van het pluimveerecht van het bedrijf waarnaar het pluimveerecht, of een gedeelte daarvan, is overgegaan met eenzelfde hoeveelheid fosfaat, verminderd met 25% dan wel, in voorkomend geval, het percentage dat ingevolge de krachtens artikel 58t gestelde regels bij de overgang van toepassing was.

Artikel 58s

  • 1 Degene die voornemens is de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen te verplaatsen naar een locatie die niet sinds 31 december 1986 onafgebroken tot het bedrijf heeft behoord, geeft daarvan kennis aan het Bureau Heffingen.

  • 2 De locatie kan eerst voor de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen worden gebruikt vanaf het tijdstip van registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen.

  • 3 Er kan geen verplaatsing van de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen plaatsvinden naar een locatie die is gelegen in een concentratiegebied, tenzij de locatie waarvandaan de productie van dierlijke meststoffen wordt verplaatst is gelegen in hetzelfde gebied.

  • 4 Op het tijdstip van registratie van de kennisgeving wordt het pluimveerecht verminderd met 25%, voor zover dit pluimveerecht blijkens de kennisgeving zal worden benut voor de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen op de locatie waarheen de productie wordt verplaatst.

  • 5 De registratie van de kennisgeving vindt niet plaats indien:

    • a. de kennisgeving betrekking heeft op een grotere hoeveelheid fosfaat dan overeenkomt met het pluimveerecht;

    • b. niet is voldaan aan het derde lid;

    • c. voor de kennisgeving niet gebruik is gemaakt van een daartoe bestemd, door het Bureau Heffingen op verzoek van de belanghebbende ter beschikking gesteld formulier, of dat formulier niet overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door de belanghebbende is ondertekend.

Artikel 58t

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in afwijking van de in de artikelen 58q, derde lid, en 58s, vierde lid, genoemde percentages andere percentages worden vastgesteld. De bij de maatregel vastgestelde percentages zijn van toepassing op kennisgevingen van verplaatsing die zijn gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van de maatregel.

  • 2 Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kunnen voor verschillende groepen van gevallen de percentages verschillend worden vastgesteld. Bij de maatregel kunnen omtrent de groepen van gevallen nadere regels worden gesteld.

Artikel 58u

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat alvorens het Bureau Heffingen de in artikel 58q, eerste lid, of 58s, eerste lid, bedoelde kennisgeving in behandeling neemt, van deze kennisgeving mededeling wordt gedaan aan in die regeling aan te geven derde-belanghebbenden.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het tweede lid, waarbij onder meer kan worden bepaald welke gegevens door het Bureau Heffingen aan de derde-belanghebbenden kenbaar worden gemaakt, de periode gedurende welke het Bureau Heffingen de in artikel 58q, eerste lid, of 58s, eerste lid, bedoelde kennisgeving niet in behandeling neemt, alsmede de wijze waarop en de termijn waarbinnen de in de regeling aangegeven derde-belanghebbenden zich bij het Bureau Heffingen dienen aan te melden. Bij de ministeriële regeling kan worden bepaald dat een aanmelding die is gedaan op grond van de krachtens artikel 12, derde lid, van de Wet verplaatsing mestproductie gestelde regels tevens in aanmerking wordt genomen voor de toepassing van dit artikel.

Artikel 58v

§ 5. Overige bepalingen met betrekking tot het pluimveerecht

Artikel 58w

  • 1 In bij ministeriële regeling bepaalde gevallen kan Onze Minister het pluimveerecht van een bedrijf ambtshalve vaststellen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde vaststelling.

Artikel 58x

De belanghebbende kan met gebruikmaking van een daartoe bestemd, door het Bureau Heffingen op verzoek van de belanghebbende ter beschikking gesteld formulier, dat overeenkomstig de op het formulier aangegeven wijze volledig en naar waarheid is ingevuld en door hem is ondertekend, een kennisgeving van het vervallen, onderscheidenlijk gedeeltelijk vervallen, van het pluimveerecht van zijn bedrijf bij het Bureau Heffingen doen. Na registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen is het pluimveerecht nihil, onderscheidenlijk vindt een verkleining van het pluimveerecht plaats met de hoeveelheid fosfaat waarop de kennisgeving betrekking heeft.

Artikel 58y

  • 1 Indien artikel 58c op een andere datum dan 1 januari in werking treedt, wordt voor de toepassing van dat artikel in het jaar van inwerkingtreding in plaats van «kalenderjaar» gelezen «het vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel resterende deel van het jaar», en wordt in plaats van «pluimveerecht» gelezen: pluimveerecht, vermenigvuldigd met het na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c in het desbetreffende jaar resterende aantal maanden gedeeld door twaalf.

  • 2 Indien artikel 58c op een andere datum dan 1 januari in werking treedt, wordt voor de toepassing van artikel 55, eerste lid, in het jaar van inwerkingtreding onder uitbreiding van de productie van dierlijke meststoffen verstaan: een grotere productie dan het op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c geldende mestproductierecht, dat achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c in het desbetreffende jaar verstreken aantal maanden gedeeld door twaalf, en is vermeerderd met het op 31 december van het desbetreffende jaar geldende mestproductierecht dat is vermenigvuldigd met het sedert het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 58c in het desbetreffende jaar verstreken aantal maanden gedeeld door twaalf.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid en voor de toepassing van de artikelen 56, 58k, tweede lid, en 58l worden, ingeval in het desbetreffende kalenderjaar wijzigingen in de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond hebben plaatsgevonden of verplaatsing als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplaatsing mestproductie heeft plaatsgevonden, de gevolgen daarvan voor de omvang van het in die bepalingen bedoelde mestproductierecht bepaald overeenkomstig de regels van artikel 55 en overeenkomstig de regels gesteld bij of krachtens de Wet verplaatsing mestproductie, alsof het de bepaling van het op de eerste dag van een kalenderjaar geldende mestproductierecht zou betreffen en de bedoelde wijzigingen of verplaatsing zich zouden hebben voorgedaan in het voorafgaande kalenderjaar.

Titel 3. Regels inzake de mestproductie in verhouding tot de mestplaatsingsruimte

§ 1. Algemeen

Artikel 58z

Voor de toepassing van deze titel:

  • a. wordt de hoeveelheid dierlijke meststoffen uitgedrukt in kilogrammen stikstof;

  • b. worden de dierlijke meststoffen afkomstig van de diersoort schaap niet in aanmerking genomen.

§ 2. Maximum stikstofproductie per jaar

Artikel 58aa

Het is verboden op een bedrijf in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen te produceren dan de mestplaatsingsruimte van dat bedrijf in dat jaar.

Artikel 58ab

De hoeveelheid geproduceerde dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 58aa, wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde aantal in het desbetreffende kalenderjaar gehouden, uitgeschaarde of tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren van de onderscheiden diercategorieën en op basis van de forfaitaire productienormen voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar, die voor het desbetreffende jaar zijn opgenomen in bijlage E bij deze wet.

Artikel 58ac

De mestplaatsingsruimte, bedoeld in artikel 58aa, in 2002 wordt bepaald door achtereenvolgens:

  • a. bij elkaar op te tellen:

    • 1°. per hectare van de gemiddeld in 2002 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

      • 300 kilogram stikstof voor grasland,

      • 210 kilogram stikstof voor bouwland waarop maïs wordt geteeld en

      • 170 kilogram stikstof voor het overige bouwland en voor braakland;

    • 2°. 80 kilogram stikstof per hectare van de gemiddeld in 2002 tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein;

    • 3°. de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in 2002 op grond van een mestafzetovereenkomst naar een ander bedrijf of naar een door Onze Minister erkende tussenpersoon kan worden afgevoerd;

  • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid stikstof te verminderen met de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor in 2002 op grond van een mestafzetovereenkomst een verplichting tot aanvoer op het bedrijf geldt.

Artikel 58ad

De mestplaatsingsruimte, bedoeld in artikel 58aa, in 2003 en in de daarop volgende jaren wordt bepaald door achtereenvolgens:

  • a. bij elkaar op te tellen:

    • 1°. per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

      • 250 kilogram stikstof voor grasland en

      • 170 kilogram stikstof voor bouwland en braakland;

    • 2°. 80 kilogram stikstof per hectare van de gemiddeld in het desbetreffende kalenderjaar tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein;

    • 3°. de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in het desbetreffende jaar op grond van een mestafzetovereenkomst naar een ander bedrijf of naar een door Onze Minister erkende tussenpersoon kan worden afgevoerd;

  • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid stikstof te verminderen met de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor in het desbetreffende jaar op grond van een mestafzetovereenkomst een verplichting tot aanvoer op het bedrijf geldt.

Artikel 58ae

  • 1 Het in artikel 58aa gestelde verbod geldt niet voor die hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvan de producent kan aantonen dat deze:

    • a. op grond van een mestafzetovereenkomst is afgevoerd naar een door Onze Minister erkende mestverwerker;

    • b. in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest op grond van een mestafzetovereenkomst is afgevoerd naar een door Onze Minister erkende exporteur; of

    • c. door de producent, die daartoe door Onze Minister is erkend, op zijn bedrijf,

      • 1°. onomkeerbaar is verwerkt tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt of tot samengestelde meststoffen die fosfor en stikstof dan wel ten minste één van deze elementen en kalium bevatten en voldoen aan de eisen gesteld in richtlijn nr. 76/116/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PbEG 1976, L 24),

      • 2°. is be- of verwerkt tot dierlijke meststoffen met een droge-stofgehalte van ten minste 86% en vervolgens rechtstreeks of door tussenkomst van een derde buiten Nederland is afgezet,

      • 3°. is be- of verwerkt tot door bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen producten die vervolgens worden afgevoerd naar bij of krachtens de maatregel te bepalen afnemers, niet zijnde bedrijven of ondernemingen,

      • 4°. door middel van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen be- of verwerkingsmethode is be- of verwerkt tot dierlijke meststoffen van een constante samenstelling en kwaliteit, waarvan aannemelijk is dat er een aanmerkelijk grotere afzetmarkt voor bestaat dan voor niet be- of verwerkte dierlijke meststoffen, of

      • 5°. anderszins is be- of verwerkt en vervolgens rechtstreeks buiten Nederland is afgezet of is afgevoerd naar een erkende exporteur.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de toepassing van het eerste lid ten aanzien van door de producent op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen. Deze betreffen in ieder geval:

    • a. de termijn waarbinnen de meststoffen worden afgevoerd naar de erkende mestverwerker of erkende exporteur, dan wel door de producent na be- of verwerking worden afgevoerd of afgezet, en de wijze waarop deze afvoer of afzet wordt aangetoond;

    • b. de be- of verwerking van de meststoffen door de producent, met inbegrip van de bedrijfsmiddelen met behulp waarvan en de termijn waarbinnen dit geschiedt, en de wijze waarop de be- of verwerking wordt aangetoond.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de voorwaarden gesteld die door een producent, een mestverwerker of een exporteur moeten zijn vervuld, om in aanmerking te komen voor een erkenning als bedoeld in het eerste lid. Deze betreffen in ieder geval:

    • a. de voorgenomen be- of verwerking en afzet;

    • b. de bedrijfsmiddelen;

    • c. de mate waarin wordt gewaarborgd dat de op grond van een mestafzetovereenkomst op de onderneming van de mestverwerker aangevoerde dierlijke meststoffen op overeenkomstige wijze worden be- of verwerkt, afgezet of afgevoerd als in het eerste lid, onderdeel c, is bepaald;

    • d. de mate waarin wordt gewaarborgd dat de dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en bedoeld in onderdeel c, tijdig door de producent, onderscheidenlijk de mestverwerker worden be- of verwerkt, en dat deze meststoffen tijdig worden afgezet binnen de termijn, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b;

    • e. de zekerheid dat de exporteur de op zijn bedrijf aangevoerde dierlijke meststoffen tijdig en rechtstreeks buiten Nederland afzet;

    • f. de zekerheid dat, ingeval de mestverwerker of exporteur na erkenning zijn verplichtingen jegens de producent van de dierlijke meststoffen niet kan nakomen, diens verplichtingen door een andere erkende mestverwerker, onderscheidenlijk exporteur worden nagekomen of schadevergoeding wordt geboden.

  • 4 Bij of krachtens de maatregel worden aan de erkenning door Onze Minister van een producent, van een mestverwerker en van een exporteur voorschriften en beperkingen verbonden. Deze betreffen in ieder geval:

    • a. voortdurende voldoening aan de voorwaarden, bedoeld in het derde lid;

    • b. be- of verwerking van de dierlijke meststoffen door de producent of mestverwerker overeenkomstig de wijze en binnen de termijn, voorgeschreven bij of krachtens de maatregel, en de wijze waarop deze be- of verwerking wordt aangetoond;

    • c. afzet van de meststoffen die niet onomkeerbaar zijn verwerkt tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt overeenkomstig de wijze en binnen de termijn, voorgeschreven bij of krachtens de maatregel en de wijze waarop dit wordt aangetoond.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de maximum hoeveelheid dierlijke meststoffen tot de afname waarvan de mestverwerker of exporteur zich bij mestafzetovereenkomst kan verplichten.

  • 6 Door Onze Minister kunnen aan een erkenning verdere beperkingen en voorschriften worden verbonden.

§ 3. Maximum stikstofproductie op enig moment

Artikel 58af

  • 1 Het is verboden op een bedrijf op enig moment dierlijke meststoffen te produceren in een omvang die op jaarbasis groter is dan de mestplaatsingsruimte van dat bedrijf op het desbetreffende moment, vermeerderd met 15%.

  • 2 Indien ten minste 50% van de op enig moment op een bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen afkomstig is van dieren van een diercategorie die in bijlage E bij deze wet wordt aangeduid met nummer 200, 201, 202, 210, 300, 301, 310, 311, 312, 800, 801, of 951 geldt in afwijking van het in het eerste lid genoemde percentage een percentage van 30.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden niet in aanmerking genomen de op het desbetreffende moment op het bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen afkomstig van dieren van een diercategorie die in bijlage E bij deze wet wordt aangeduid met nummer 600, 601, 700, 701, 702, 750, 751, 752, 900, 901, 902 of 903.

Artikel 58ag

De omvang van de productie van dierlijke meststoffen op jaarbasis, bedoeld in artikel 58af, wordt vastgesteld op basis van het aantal op het desbetreffende moment gehouden, uitgeschaarde of tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren van de onderscheiden diercategorieën en op basis van de forfaitaire productienormen voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar, die voor het desbetreffende jaar zijn opgenomen in bijlage E bij deze wet.

Artikel 58ah

De mestplaatsingsruimte, bedoeld in artikel 58af, op enig moment in 2002 wordt bepaald door achtereenvolgens:

  • a. bij elkaar op te tellen:

    • 1°. per hectare van de op dat moment tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

      • 300 kilogram stikstof voor grasland,

      • 210 kilogram stikstof voor bouwland waarop maïs wordt geteeld en

      • 170 kilogram stikstof voor het overige bouwland en braakland;

    • 2°. 80 kilogram stikstof per hectare van de op dat moment tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein;

    • 3°. de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in 2002 op grond van een vóór dat moment gesloten mestafzetovereenkomst naar een ander bedrijf of naar een door Onze Minister erkende tussenpersoon kan worden afgevoerd;

    • 4°. de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in 2002 op grond van een vóór dat moment gesloten mestafzetovereenkomst naar een erkende exporteur of erkende mestbe- of -verwerker kan worden afgevoerd;

    • 5°. de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor de erkende producent voor het desbetreffende kalenderjaar is erkend;

  • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid stikstof te verminderen met de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor in 2002 op grond van een vóór dat moment gesloten mestafzetovereenkomst een verplichting tot aanvoer op het bedrijf geldt.

Artikel 58ai

De mestplaatsingsruimte, bedoeld in artikel 58af, op enig moment in 2003 of de daarop volgende jaren wordt bepaald door achtereenvolgens:

  • a. bij elkaar op te tellen:

    • 1°. per hectare van de op dat moment tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

      • 250 kilogram stikstof voor grasland en

      • 170 kilogram stikstof voor bouwland en braakland;

    • 2°. 80 kilogram stikstof per hectare van de op dat moment tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein;

    • 3°. de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in het desbetreffende jaar op grond van een vóór dat moment gesloten mestafzetovereenkomst naar een ander bedrijf of naar een door Onze Minister erkende tussenpersoon kan worden afgevoerd;

    • 4°. de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in het desbetreffende jaar op grond van een vóór dat moment gesloten mestafzetovereenkomst naar een erkende exporteur of erkende mestbe- of -verwerker kan worden afgevoerd;

    • 5°. de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor de erkende producent voor het desbetreffende kalenderjaar is erkend;

  • b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid stikstof te verminderen met de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor in het desbetreffende jaar op grond van een vóór dat moment gesloten mestafzetovereenkomst een verplichting tot aanvoer op het bedrijf geldt.

§ 4. Regels met betrekking tot het aangaan van een verplichting tot afname van dierlijke meststoffen

Artikel 58aj

  • 1 De partij bij een mestafzetovereenkomst die zich verplicht tot de aanvoer van dierlijke meststoffen heeft, vanaf het tijdstip waarop voor haar bedrijf ingevolge die overeenkomst de verplichting tot aanvoer van dierlijke meststoffen geldt, op elk moment in het resterende gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar een mestaanvoerruimte die ten minste zo groot is als de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarop die mestafzetovereenkomst betrekking heeft.

  • 2 De mestaanvoerruimte van een bedrijf op het in het eerste lid bedoelde tijdstip wordt bepaald door de overeenkomstig artikel 58ai, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3° en 4°, bepaalde hoeveelheid te verminderen met de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor in het desbetreffende kalenderjaar ingevolge een andere mestafzetovereenkomst reeds een verplichting tot aanvoer op het bedrijf geldt.

Artikel 58ak

  • 1 De partij bij een mestafzetovereenkomst die zich verplicht tot de aanvoer van dierlijke meststoffen heeft, in het kalenderjaar waarin voor haar bedrijf ingevolge die overeenkomst de verplichting tot aanvoer van dierlijke meststoffen geldt, een mestaanvoerruimte die ten minste zo groot is als de hoeveelheid dierlijke meststoffen die in het desbetreffende jaar op grond van een mestafzetovereenkomst op het bedrijf kan worden aangevoerd.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde mestaanvoerruimte van een bedrijf wordt bepaald door de overeenkomstig artikel 58ad, onderdeel a, bepaalde hoeveelheid te vermeerderen met de hoeveelheid op het bedrijf geproduceerde of aangevoerde dierlijke meststoffen die in het desbetreffende kalenderjaar op grond van een mestafzetovereenkomst naar een erkende exporteur of erkende mestbe- of -verwerker kan worden afgevoerd.

Artikel 58aka

  • 1 Het is de erkende tussenpersoon verboden zich bij mestafzetovereenkomst te verplichten in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen aan te voeren dan de bij de verlening van de erkenning vastgestelde hoeveelheid.

  • 2 De bij verlening van de erkenning vastgestelde hoeveelheid dierlijke meststoffen is ten hoogste de hoeveelheid die de tussenpersoon in het desbetreffende jaar op grond van vóór indiening van de aanvraag om erkenning gesloten mestafzetovereenkomsten naar een bedrijf, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur kan afvoeren.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorwaarden gesteld voor de erkenning door Onze Minister van een tussenpersoon en worden nadere voorwaarden en beperkingen aan de erkenning verbonden. Deze betreffen in ieder geval:

    • a. de verplichting om de in een mestafzetovereenkomst met een erkende mestverwerker of erkende exporteur overeengekomen hoeveelheid dierlijke meststoffen daadwerkelijk naar deze mestverwerker of exporteur af te voeren binnen de bij of krachtens de maatregel bepaalde termijn en om zulks aannemelijk te maken op de bij of krachtens de maatregel bepaalde wijze;

    • b. de zekerheid dat, ingeval de tussenpersoon na verlening van de erkenning zijn verplichtingen jegens de producent van de dierlijke meststoffen niet kan nakomen, diens verplichtingen door een andere erkende tussenpersoon of door een erkende mestverwerker of erkende exporteur worden nagekomen, dan wel schadevergoeding wordt geboden. De zekerheid kan door de tussenpersoon worden geboden door aansluiting bij een waarborgfonds dat voldoet aan bij of krachtens de maatregel te stellen eisen, dan wel op een andere, bij of krachtens de maatregel geregelde, gelijkwaardige wijze.

  • 4 Door Onze Minister kunnen aan een erkenning verdere beperkingen en voorschriften worden verbonden.

Artikel 58al

Het is de erkende exporteur of erkende mestverwerker verboden zich bij mestafzetovereenkomst te verplichten in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen aan te voeren dan de in artikel 58ae, vijfde lid, bedoelde hoeveelheid.

§ 5. Overige regels

Artikel 58am

Voor de toepassing van de artikelen 58ac, onderdeel a, onder 1° en 2°, 58ad, onderdeel a, onder 1° en 2°, 58ah, onderdeel a, onder 1° en 2°, en 58ai, onderdeel a, onder 1° en 2°, en voor de toepassing van deze bepalingen in samenhang met de artikelen 58aj, tweede lid, en 58ak, tweede lid, worden de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, onderscheiden naar grasland, bouwland beteeld met maïs, ander bouwland en braakland, en de tot het bedrijf behorende oppervlakte natuurterrein uitsluitend in aanmerking genomen voor zover de landbouwgrond of het natuurterrein overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde regels bij het in die regeling genoemde orgaan is aangemeld en deze melding daadwerkelijk door dat orgaan is ontvangen.

Artikel 58an

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 58ac, onderdeel a, onder 3°, 58ad, onderdeel a, onder 3°, 58ae en 58aka, tweede lid, wordt de hoeveelheid dierlijke meststoffen die op grond van een mestafzetovereenkomst naar een ander bedrijf, een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur kan worden afgevoerd uitsluitend in aanmerking genomen indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a. de overeenkomst is vóór 1 oktober van het desbetreffende jaar gesloten en schriftelijk vastgelegd;

    • b. de overeenkomst, zoals deze schriftelijk is vastgelegd, is aan het Bureau Heffingen verzonden en blijkens de registratie van dat bureau uiterlijk op 1 oktober van het desbetreffende jaar door het bureau ontvangen;

    • c. de wederpartij bij de overeenkomst heeft in het desbetreffende jaar niet in strijd gehandeld met de artikelen 58aj, eerste lid, 58aka, eerste lid, en 58al.

    • d. de overeenkomst bevat de verplichting voor de wederpartij om in het desbetreffende kalenderjaar de in de overeenkomst genoemde hoeveelheid dierlijke meststoffen, al dan niet door tussenkomst van een onderneming als bedoeld in artikel 29 van de wet, op het in de overeenkomst genoemde bedrijf of onderneming aan te voeren, voorzover deze hoeveelheid daadwerkelijk worden geleverd;

    • e. de overeenkomst voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde regels.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel c in samenhang met de aanhef, geldt uitsluitend voor de mestafzetovereenkomsten die in het desbetreffende jaar verplichten tot de afname van een hoeveelheid stikstof die, gegeven de eerder door het Bureau Heffingen met betrekking tot dat jaar ontvangen mestafzetovereenkomsten, de in artikel 58aj bedoelde mestaanvoerruimte, of de in artikel 58aka, eerste lid, onderscheidenlijk de in artikel 58al bedoelde hoeveelheid overschrijdt. Ingeval verschillende overeenkomsten op dezelfde dag door het Bureau Heffingen zijn ontvangen en de totale hoeveelheid stikstof tot afname waarvan deze overeenkomsten tezamen verplichten de bedoelde mestaanvoerruimte, onderscheidenlijk hoeveelheid overschrijdt, geldt het eerste lid, aanhef en onderdeel c, met betrekking tot elk van deze overeenkomsten.

  • 3 Het eerste lid, onderdeel c in samenhang met de aanhef, geldt niet ingeval de wederpartij die in strijd heeft gehandeld met artikel 58aj, eerste lid, in het desbetreffende jaar de mestaanvoerruimte zodanig vergroot dat niet langer sprake is van overtreding van dat artikellid.

  • 4 Indien de producent van de dierlijke meststoffen of de erkende tussenpersoon eerst na 1 augustus van het desbetreffende jaar kennis neemt van het feit dat zijn wederpartij bij de overeenkomst in strijd heeft gehandeld met artikel 58aj, eerste lid, 58ak, eerste lid, 58aka, eerste lid, of 58al en de producent, onderscheidenlijk tussenpersoon daar redelijkerwijs niet eerder bekend mee had kunnen zijn, kan de producent, onderscheidenlijk tussenpersoon in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, voor de hoeveelheid stikstof waarop de ingevolge het eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet in aanmerking genomen overeenkomst betrekking had nog tot en met 31 december van dat jaar mestafzetovereenkomsten sluiten. In zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, is het afschrift van de in de eerste volzin bedoelde overeenkomst blijkens de registratie van het Bureau Heffingen uiterlijk op 2 januari van het volgende jaar door het bureau ontvangen.

  • 5 Het Bureau Heffingen verzendt binnen 13 weken na het tijdstip, bedoeld in artikel 58aj, tweede lid, aan elk van de partijen bij de mestafzetovereenkomst een overzicht van de gegevens met betrekking tot de mestplaatsingsruimte, onderscheidenlijk de mestaanvoerruimte van diens bedrijf, zoals deze door het bureau zijn geregistreerd.

Artikel 58ao

  • 2 Artikel 58an, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op het eerste lid, onderdeel b in samenhang met de aanhef.

Artikel 58ap

Indien het Bureau Heffingen een afschrift van de mestafzetovereenkomst na het tijdstip, bedoeld in artikel 58aj, tweede lid, heeft ontvangen, geldt voor de toepassing van de artikelen 58aj, tweede lid, en 58an, vijfde lid, de datum van ontvangst door het Bureau Heffingen in afwijking van het in de mestafzetovereenkomst overeengekomen tijdstip als het tijdstip met ingang waarvan de aanvoer van meststoffen kan plaatsvinden.

Artikel 58apa

  • 1 Voor de toepassing van de artikelen 58ad en 58ai en voor de toepassing van de artikelen 58aj, tweede lid, en 58ak, tweede lid, in samenhang met de artikelen 58ad en 58ai, wordt, in zoverre in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, landbouwgrond die of natuurterrein dat in een kalenderjaar door een bedrijf in gebruik wordt gegeven aan een ander bedrijf aangemerkt als tot het bedrijf van de ingebruikgever behorende oppervlakte landbouwgrond of natuurterrein en niet als tot het bedrijf van de ingebruiknemer behorende oppervlakte landbouwgrond of natuurterrein, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het ingebruikgevende bedrijf had de grond tot het moment van ingebruikgeving in gebruik krachtens een van de titels, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en derde lid;

    • b. de ingebruikgeving geschiedt overeenkomstig de regels gesteld krachtens artikel 1a, tweede lid; en

    • c. het ingebruikgevende bedrijf sluit met het ingebruiknemende bedrijf een overeenkomst waarbij dit artikel van toepassing wordt verklaard op de in gebruik gegeven grond en het ingebruiknemende bedrijf zich verplicht tot de aanvoer in dat jaar van een hoeveelheid dierlijke meststoffen die wordt bepaald door de oppervlakte van de in gebruik gegeven grond achtereenvolgens te vermenigvuldigen met de per hectare van die grond overeenkomende hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 58ai, onderdeel a, onder 1° en 2°, en met de breuk die wordt gevormd door het aantal maanden waarvoor de grond in dat jaar in gebruik wordt gegeven te delen door twaalf.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 58aq

  • 1 Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van de artikelen 58ab en 58ag in plaats van de in bijlage E bij deze wet opgenomen forfaitaire productienormen lagere productienormen worden vastgesteld.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde afwijkende hoeveelheden kunnen verschillend worden vastgesteld al naar gelang sprake is van zand- of lössgrond, klei- of veengrond, uitspoelingsgevoelige grond, niet-uitspoelingsgevoelige grond of andere bij de maatregel op basis van de grondsoort of grondwaterstand aangeduide gronden.

Hoofdstuk VI. Overige bepalingen

Artikel 59

  • 1 Bij ministeriële regeling kan vrijstelling worden verleend van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 3 Aan de vrijstelling of de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 60

  • 1 Onze Minister kan regelen stellen omtrent het indienen van aanvragen voor vergunningen, ontheffingen en erkenningen, die krachtens deze wet kunnen worden verleend en de wijze van behandeling van die aanvragen.

  • 2 Bij de in het eerste lid bedoelde regelen kan worden bepaald dat

    • a. een aanvraag eerst in behandeling wordt genomen nadat een daarvoor vastgesteld bedrag is voldaan;

    • b. de kosten van het onderzoek voortvloeiende uit de aanvraag om een vergunning, een ontheffing of een erkenning geheel of gedeeltelijk ten laste van de aanvrager worden gebracht.

Artikel 61

  • 1 Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Indien onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regeling behoeven, kan dit geschieden bij ministeriële regeling.

Artikel 61a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan medewerking worden gevorderd van het bestuur van een bedrijfslichaam.

  • 2 Indien de van het bestuur van een bedrijfslichaam gevorderde medewerking bestaat in het stellen van nadere regels bij verordening, behoeft deze verordening de goedkeuring van Onze Minister en van Onze Ministers wie het mede aangaat, tezamen. Krachtens de verordening genomen besluiten behoeven, voorzover dit bij of krachtens de maatregel als bedoeld in het eerste lid is bepaald, de goedkeuring van de daarbij aangewezen autoriteit.

Artikel 62

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 63

  • 2 Zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht door een ieder.

  • 3 Het eerste lid vindt geen toepassing voorzover met de algemene maatregel van bestuur of de ministeriële regeling uitvoering wordt gegeven aan een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 64

De voordracht voor algemene maatregelen van bestuur krachtens deze wet wordt Ons gedaan door Onze Minister of, voor zover deze maatregelen worden getroffen in het belang van de bescherming van de bodem, door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te zamen.

Artikel 65

Een krachtens de artikelen 6, 47, 48, 49, 50, 58, 58aq, tweede lid, en 75 vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Artikel 66

Onze Minister kan de bevoegdheden die hem toekomen ingevolge artikel 41, eerste lid, en de bevoegdheden tot het verlenen van erkenningen en tot het stellen van erkenningsvoorwaarden, bedoeld in de artikelen 52, onderdeel c, en 53, onderdeel d, onder 1°, delegeren.

Artikel 67

De ministeriële regelingen bedoeld in hoofdstuk IV, behoudens titel 5, en in artikel 59 worden vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 68

Onze Minister doet over de werking van deze wet telkens na twee jaren een verslag aan de beide Kamers der Staten-Generaal toekomen.

Hoofdstuk VII. Toezicht

Artikel 69

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Ministers.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 70

Onze Minister kan voorschriften geven betreffende de monsterneming, de verpakking, de conservering, de verzegeling, de verzending en het onderzoek van de in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde monsters.

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

Artikel 71a

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel 74

[Treedt in werking op 01-01-2006]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 74a

  • 2 Bij koninklijk besluit kan een eerder tijdstip worden bepaald waarop de in het eerste lid genoemde titels vervallen. Dit tijdstip is in ieder geval gelegen na 31 december 2004.

  • 3 De voordracht voor het koninklijk besluit wordt niet eerder gedaan dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het voornemen daartoe aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal bekend is gemaakt.

Artikel 75

De verschillende artikelen van deze wet of onderdelen daarvan, komen te vervallen op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 76

  • 2 De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 27 november 1986

Beatrix

De Minister van Landbouw en Visserij,

G. J. M. Braks

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

Uitgegeven de elfde december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

Bijlage A. Behorende bij de Meststoffenwet

Diersoorten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoorten

Nummer diercategorie

Omvang mestproductie per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat

Aantal grootvee-eenheden per dier van de onderscheiden diercategorieën

         

I. Rundvee

Fok- en gebruiksvee

     
 

• Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste één maal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

100

41,00

1,000

 

• Vrouwelijk jongvee (alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden; ook drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd):

     
 

– jonger dan 1 jaar

101

9,00

0,220

 

– 1 jaar en ouder

102

18,00

0,439

 

• Stieren voor de fokkerij (stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee):

     
 

– jonger dan 1 jaar

103

12,00

0,293

 

– 1 jaar en ouder

104

22,00

0,537

         
 

Witvleesproductie

     
 

• Vleeskalveren (doorgaans binnen 6 maanden na de geboorte geslacht; in hoofdzaak met melkproducten afgemest):

     
 

– startkalf t.b.v. vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 2 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 2 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

110

2,40

0,059

 

– van startkalf tot vleeskalf, van ca. 2 tot ca. 6 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 2 maanden en die verder worden afgemest tot vleeskalf van ca. 6 maanden)

111

6,10

0,149

 

– vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 6 maanden (kalveren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 6 maanden)

112

5,20

0,127

         
 

Roodvleesproductie

     
 

• Weide- en zoogkoeien (koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid)

120

41,00

1,000

 

• Vleesstieren, alsook vrouwelijke dieren en ossen die op dezelfde wijze worden gemest (vee dat tot ca. 16 maanden wordt gemest voor roodvlees):

     
 

– startkalf t.b.v. vleesstier, ca. 0 tot 3 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 3 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

121

6,70

0,163

 

– van startkalf tot vleesstier, ca. 3 tot ca. 16 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 3 maanden en die verder worden afgemest tot vleesstier van ca. 16 maanden)

122

14,90

0,363

 

– vleesstier, ca. 0 tot ca. 16 maanden (stieren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 16 maanden)

123

13,40

0,327

 

• Overige vleesvee (vee bestemd voor roodvleesproductie, dat niet behoort tot de categorieën «weidekoeien» of «vleesstieren»; ook vleesstieren, vrouwelijke dieren en ossen ouder dan ca. 16 maanden):

     
 

– jonger dan 1 jaar

124

12,00

0,293

 

– 1 jaar en ouder

125

20,00

0,488

II. Varkens

Fokkerij/vermeerdering

     
 

• Fokzeugen (ten minste éénmaal gedekt of geïnsemineerd: guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn):

     
 

• waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)

400

14,60

0,356

 

– waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

401

20,30

0,495

 

• Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij):

     
 

– van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

402

7,10

0,173

 

– van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

403

11,80

0,288

 

– van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

404

8,20

0,200

 

• Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

405

8,10

0,198

 

• Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

406

13,80

0,337

 

• Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

407

2,70

0,066

         
 

Mesterij

     
 

• Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

410

11,80

0,288

 

• Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

411

7,40

0,180

         

III. Kippen

Legrassen

     
 

• Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 18 weken meegeteld)

300

0,20

0,005

 

• Hennen en hanen van legrassen, ca. 18 weken en ouder (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

301

0,50

0,012

         
 

Vleesrassen

     
 

• Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

310

0,25

0,006

 

• Ouderdieren van vleesrassen, ca. 19 weken en ouder (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

311

0,74

0,018

 

• Vleeskuikens (kuikens die voor de slacht worden afgeleverd)

312

0,24

0,006

         

IV. Kalkoenen

Voor broedeieren

     
 

• Hennen en hanen voor de productie van broedeieren:

     
 

– ca. 0 tot ca. 6 weken (hennen en hanen van ca. 0 tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

0,26

0,006

 

– ca. 6 tot ca. 30 weken (hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

1,47

0,036

 

– ca. 30 weken en ouder (hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder)

202

2,00

0,049

         
 

Vleeskalkoenen

     
 

• Vleeskalkoenen (vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht)

210

0,79

0,019

         

V. Schapen

• Fokschapen, inclusief de lammeren tot ca. 25 kg (alle ooien die ten minste éénmaal hebben gelammerd)

550

5,10

0,124

 

• Overige schapen (alle lammeren zwaarder dan 25 kg, alle fokrammen en overhouders)

551

3,20

0,078

         

VI. Vossen

• Fokmoeren, inclusief de niet-gespeende pups (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

700

2,90

0,071

 

• Fokrekels

701

2,10

0,051

 

• Pups (alle jonge dieren tot een leeftijd van ca. 8 maanden)

702

2,10

0,051

         

VII. Nertsen

• Fokteven, inclusief de niet-gespeende pups (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

750

1,00

0,024

 

• Fokreuen

751

0,80

0,020

 

• Pups (alle jonge dieren tot een leeftijd van ca. 8 maanden)

752

0,80

0,020

         

VIII. Geiten

• Melkgeiten, inclusief lammeren tot ca. 10 kg (alle geiten die ten minste éénmaal hebben gelammerd)

600

4,70

0,115

 

• Overige geiten (geitelammeren en opfokgeiten zwaarder dan ca. 10 kg en bokken)

601

2,50

0,061

         

IX. Eenden

• Ouderdieren van vleeseenden (opfok- en leg-eenden)

800

1,10

0,027

 

• Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

0,60

0,015

         

X. Konijnen

• Voedsters, inclusief de niet-gespeende jongen (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

900

1,80

0,044

 

• Fokrammen (rammen bestemd voor het fokken van vleeskonijnen

901

1,00

0,024

 

• Opfokkonijnen (jonge, nog niet dekrijpe konijnen, die worden aangehouden voor de fokkerij, vanaf de leeftijd van ca. 80 dagen tot de eerste dekking)

902

0,80

0,020

 

• Vleeskonijnen (jonge konijnen vanaf het spenen tot de leeftijd van ca. 80 dagen; ook opfokkonijnen tot 80 dagen)

903

0,40

0,010

XI Parelhoenders

Vleesparelhoenders

951

0,34

0,008

Bijlage B. Behorende bij de Meststoffenwet

Artikel B1

Onder overige organische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, worden de volgende meststoffen verstaan:

  • a. zuiveringsslib, zijnde:

    • 1°. slib, dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een installatie voor de zuivering van huishoudelijk, stedelijk, industrieel dan wel ander afvalwater van soortgelijke samenstelling als huishoudelijk, stedelijk en industrieel afvalwater;

    • 2°. slib, dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van septictanks en andere installaties voor de verzameling, afvoer en behandeling van afvalwater met uitzondering van vet- en zandvangers;

  • b. compost, zijnde een product dat geheel of grotendeels bestaat uit één of meer organische afvalstoffen die met behulp van micro-organismen zijn afgebroken en omgezet tot een zodanig stabiel eindproduct dat daarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt, tenzij blijkens door de producent van de compost over te leggen gegevens dit product kennelijk geheel of grotendeels is geproduceerd uit dierlijke meststoffen;

  • c. een mengsel van de onder a en b bedoelde meststoffen;

  • d. een mengsel van de onder a en b bedoelde meststoffen met dierlijke meststoffen;

  • e. een mengsel van zwarte grond, zijnde een mengsel van bodembestanddelen en bewerkte organische afvalstoffen, met dierlijke meststoffen.

Artikel B2

Onder andere meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, worden meststoffen, alsmede mengsels van meststoffen verstaan, die vallen onder de volgende typeaanduidingen:

  • a. Stikstofmeststoftypen

    Ammoniakwater

    Ammoniumnitraat(-ureum-oplossing (urean))

    Ammoniumsulfaat (ook: met nitrificatieremmer

    (dicyaandiamide))

    Ammonsulfaatsalpeter (ook: met nitrificatieremmer (dicyaandiamide))

    Calciummagnesiumnitraat(-oplossing)

    Calciumnitraat(-oplossing)

    Chilisalpeter

    Crotonylideendiureum

    Isobutylideendiureum

    Kalkammonsalpeter

    Kalkmagnesiasalpeter

    Kalksalpeter

    Kalkstikstof

    Magnesiumnitraat(-oplossing)

    Natronsalpeter

    Nitraathoudende kalkstikstof

    Oplossing van stikstofmeststof(fen)

    Salmiak

    Gemengde stikstofmeststof

    Gemengde stikstofmeststof op basis van kalksalpeter (bladmeststof)

    Gemengde stikstofmeststof met ureumformaldehyde

    Gemengde stikstofmeststof met crotonilydeendiureum

    Gemengde stikstofmeststof met isobutylideendiureum

    Stikstofmagnesia

    Stikstofmagnesiumsulfaat

    Ureum (ook: omhuld, met zwavel omhuld kunsthars gecoat)

    Ureum-ammoniumsulfaat

    Ureumformaldehyde

    Vloeibare ammoniak

    Stikstofmeststof met crotonylideendiureum

    Stikstofmeststof met isobutylideendiureum

    Stikstofmeststof met ureumformaldehyde

  • b. Fosfaatmeststoftypen

    Aluminiumcalciumfosfaat

    Dubbelkalkfosfaat

    Gloeifosfaat

    Superfosfaat (ook: geconcentreerd, tripel-)

    Natuurfosfaat (ook: zacht, gedeeltelijk ontsloten)

    Thomasmeel

  • c. Meststoftypen met stikstof of fosfaat

    Afvalproduct van de aromabereiding

    Calciummagnesiumnitraatoplossing in water

    Diammonfosfaat

    Kalisalpeter (ook: omhuld)

    Kaliumnatriumnitraat

    Monoammonfosfaat

    Monokaliumfosfaat

    Nitraathoudende diatomeeën-aarde vrijkomend bij de bereiding van vloeibare meststoffen

    NPK-, NP-, NK- en PK-meststoffen (ook: oplossing of suspensie van)

    NPK-, NP- en NK-meststoffen met crotonylideendiureum

    NPK-, NP- en NK-meststoffen met isobutylideendiureum

    NPK-, NP- en NK-meststoffen met ureumformaldehyde

    NPK-, NP- en PK-meststoffen met aluminiumcalciumfosfaat

    NPK-, NP- en PK-meststoffen met gedeeltelijk ontsloten natuurfosfaat

    NPK-, NP- en PK-meststoffen met natuurfosfaat

    NPK-, NP- en PK-meststoffen op basis van aluminium-calciumfosfaat

    NPK-, NP- en PK-meststoffen op basis van gloeifosfaat

    NPK-, NP- en PK-meststoffen op basis van van thomasmeel

    NPK-, NP- en PK-meststoffen op basis van zacht natuurfosfaat

    Kunsthars gecoate langzaamwerkende NPK-meststof

    Kunsthars omhulde NPK-meststof 14+9+15

    Langzaamwerkende samengestelde meststof NPK 16+11+14 met spoorelementen (B+Cu+Fe+Mn+Mo+Zn) voor potgrond

    Langzaamwerkende samengestelde meststof NPK 16+10+12 met spoorelementen (B+Cu+Fe+Mn+Mo+Zn) voor potgrond

    Organische NPK, NP en NK meststof van dierlijke oorsprong

    Samengestelde meststoffen NPK, NP, NK en PK (ook: oplossing of suspensie van)

    Samengestelde meststoffen NPK, NP en NK met thomasmeel

    Samengestelde meststoffen NPK, NP en NK met ureumformaldehyde

    Samengestelde meststoffen NPK, NP en NK met crotolylideendiureum

    Samengestelde meststoffen NPK, NP en NK met isobutylideendiureum

    Samengestelde meststof NPK met diciaandiamide

    Samengestelde organische meststoffen NPK, NP en NK

    Stikstofhoudende kalimeststof

    Mengsel van stikstofhoudende kaliummeststof met schoon slib

    Vinassekali

    Mengmeststoffen met stikstof of fosfaat

    Bloedmeel voor meststof

    Guano

    Kalkslib voor onderhoudsbekalking, vrijkomend bij melkzuurbereiding

    Kalkslib voor onderhoudsbekalking, vrijkomend bij huidlijmfabricage

    Uienpulp

    Mosterdzaadpulp

    Beendermeel

    Ontlijmd beendermeel

    Diermeel

    Vloeibare kalimeststof, vrijkomend bij de methioninebereiding

    Vloeibaar natrium- en fosfaathoudend bijproduct van de zuivelproductie

    Omhulde langzaamwerkende NPK- of NK-meststof.

  • d. Meststoftypen voor voedingsoplossingen

    Fosforzuur

    Kaliumfosforcarbonaat

    Kaliumhydroxyfosforzuur-oplossing

    Kalisalpeterzuur in oplossing

    Salpeterzuur

    Vloeibare samengestelde meststoffen NPK, NP, NK en PK voor voedingsoplossingen

  • e. Kalkmeststoftypen met stikstof of fosfaat

    Alvalkalk

    Schuimaarde van suikerfabrieken (ook: gedroogd)

    Mengsel van vloeibare schuimaarde en vloeibare magnesiumhoudende afvalkalk

    Samengestelde meststoffen NPK, NP, NK en PK op basis van kalikiezelkalk

    Stikstofhoudende kalkmeststof met boor

    Mengsel van schuimaarde en magnesiakluitkalk van dolomiet.

Bijlage C. Behorende bij de Meststoffenwet

Enig artikel.

1. De forfaitaire omrekennorm, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per 1000 kilogram dierlijke meststof, onderscheiden naar mestvorm, diercategorie en bedrijfssysteem, zijn opgenomen in de na dit artikel opgenomen tabel.

2. Indien niet alle dieren van eenzelfde diercategorie met een drinkwatersysteem gedrenkt worden dat bij dezelfde mestcategorie behoort, wordt het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte per 1000 kilogram dierlijke meststof behorende bij de mestcategorie voor overige drinkwatersystemen gehanteerd.

3. Bij menging van verschillende mestcategorieën wordt door middel van de mengverhouding het gemiddelde fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte per 1000 kilogram mest berekend.

4. Voor de toepassing van de tabel wordt verstaan onder:

  • a. mest: dierlijke meststof;

  • b. dunne mest: mest die verpompbaar is;

  • c. vaste mest: mest die niet verpompbaar is;

  • d. anti-morsbak: bak bevestigd om de drinknippel, waarin het gemorste water wordt opgevangen;

  • e. brijbak: bak, waarin het voor de dieren bestemde droogvoer wordt gestort en waarin een drinknippel zodanig is geplaatst dat het morswater in de droogvoerbak wordt opgevangen;

  • f. drinkbak: bak, waarin een drukmechanisme zodanig is geplaatst dat als een varken er tegen drukt een bepaalde hoeveelheid water in de bak komt;

  • g. trognippel: nippel die boven de trog is aangebracht en waarvan het morswater in de trog wordt opgevangen;

  • h. waterdoseercomputer: systeem waarbij de hoeveelheid aan dieren te verstrekken drinkwater door middel van een computer wordt ingesteld;

  • i. waterdoseerpistool: systeem waarbij de hoeveelheid aan dieren te verstrekken drinkwater direct bij het verstrekken kan worden afgelezen.

Tabel , behorende bij bijlage C bij de Meststoffenwet

Mestvorm

Diercategorie

Bedrijfssysteem

Mestcode

Kg fosfaat per 1000 kg mest

Kg stikstof per 1000 kg mest

I. Rundvee

1. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort rundvee

Alle bedrijfssystemen

10

4,2

7,2

2. Gier (droge-stofgehalte ten hoogste 4%)

Alle categorieën van de diersoort rundvee

Alle bedrijfssystemen

11

0,5

3,8

3. Na een eenvoudige mestscheiding verkregen:

Alle categorieën van de diersoort rundvee

Alle bedrijfssystemen

– filtraat (droge-stofgehalte ten hoogste 6%)

12

1,1

6,0

– koek (droge-stofgehalte ten minste 20%)

13

10,3

10,9

4. Dunne mest

Melkkoeien, kalfkoeien en zoogkoeien, alsook jongvee waarvan de dunne mest in de opslag voor dunne mest van de melkkoeien, kalfkoeien of zoogkoeien komt

Gehouden in een grupstal of ligboxenstal, waarbij het water voor het schoonmaken van de melkinstallatie in de mest komt

14

1,7

4,4

Gehouden in een ligboxenstal, waarbij het water voor het schoonmaken van de melkinstallatie niet in de mest komt

15

1,7

4,5

Gehouden in een grupstal, waarbij het water voor het schoonmaken van de melkinstallatie niet in de mest komt

16

1,9

4,6

Vrouwelijk jongvee, stieren voor de fokkerij, vleesstieren en overig vleesvee

Alle bedrijfssystemen

17

2,0

4,5

Vleeskalveren (wit vlees, melkrantsoen), tot ca. 6 maanden oud

Alle bedrijfssystemen

18

1,6

2,8

Vleeskalveren (roze vlees), tot ca. 6 maanden oud

Alle bedrijfssystemen

18a

2,2

4,6

II. Varkens

5. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort varken, behalve vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

40

8,5

8,5

6. Gier (droge-stofgehalte ten hoogste 3%)

Alle categorieën van de diersoort varken, behalve vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

41

1,3

2,0

7. Na een eenvoudige mestscheiding verkregen:

Alle categorieën van de diersoort varken, behalve vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

– filtraat (droge-stofgehalte ten hoogste 6%)

42

1,5

4,8

– koek (droge-stofgehalte ten minste 18%)

43

6,5

6,2

8. Na mestscheiding bij mest be- of verwerking verkregen:

Alle categorieën van de diersoort varken, behalve vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

– waterige fractie (drogestofgehalte ten hoogste 2%)

44

1,1

5,1

– vaste fractie (droge-stofgehalte ten minste 23%)

45

19,7

11,7

9. Dunne mest

a. Fokzeugen inclusief de biggen tot het spenen, gehouden in de kraamstal

Alle bedrijfssystemen

46

2,6

4,1

b. Biggen vanaf het spenen, tot ca.25 kg

Alle bedrijfssystemen

47

3,0

5,0

c. Guste en drachtige fokzeugen, opfokzeugen van ca. 7 maanden tot de eerste dekking, dekberen en slachtzeugen

Alle bedrijfssystemen

48

3,0

4,7

d. Een combinatie van de mestcategorieën 9.a en 9.b

Alle bedrijfssystemen

49

2,7

4,3

e. Een combinatie van de mestcategorieën 9.a.en 9.c

Alle bedrijfssystemen

50

2,9

4,4

f. Een combinatie van de mestcategorieën 9.a, 9.b en 9.c

Alle bedrijfssystemen

51

2,9

4,5

g. Opfokzeugen van ca. 25 kg tot ca.7 maanden, of opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden

Drinkwater via antimorsbak, trognippel, brijbak, waterdoseercomputer of waterdoseerpistool

52

3,9

6,8

Drinkwater via drinkbak of bijtnippel

53

3,5

6,4

Drinkwater via alle overige systemen

54

3,4

6,3

10. Vaste mest

Vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

40a

7,8

9,0

11. Gier (droge-stofgehalte ten hoogste 3%)

Vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

41a

1,0

2,4

12. Na eenvoudige mestscheiding verkregen:

Alle bedrijfssystemen

– filtraat (droge-stofgehalte ten hoogste 6%)

42a

3,2

5,7

– koek (droge-stofgehalte ten minste 18%)

43a

4,9

5,4

13. Na mestscheiding bij mest be- of verwerking verkregen:

Vleesvarkens

Alle bedrijfssystemen

– waterige fractie (droge-stofgehalte ten hoogste 2%)

44a

1,3

6,3

– vaste fractie (droge-stofgehalte ten minste 23%)

45a

20,4

12,9

14. Dunne mest

Vleesvarkens

Drinkwater via antimorsbak, trognippel, brijbak, waterdoseercomputer of waterdoseerpistool

52a

3,9

7,1

Drinkwater via drinkbak of bijtnippel

53a

3,7

6,4

Drinkwater via alle overige systemen

54a

3,4

6,3

III. Kippen

15.

Opfokhennen en -hanen van legrassen van de diersoort kip (jonger dan ca. 18 weken)

Gehouden op de batterij; met dunne mest

30

7,0

10,3

Deeppitstal, kanalenstal

31

22,8

25,2

Mestbandbatterij met geforceerde droging; direct vanaf de band

32

19,6

25,9

Mestbandbatterij met geforceerde droging; de mest is nagedroogd

33

25,3

31,2

Gehouden op volledig roostervloer

34

11,1

17,5

Gehouden op gedeeltelijk roostervloer (volièrestal)

35

26,1

22,5

Gehouden op volledig strooisel

36

25,2

23,5

16.

Hennen en hanen van vleesrassen van de diersoort kip (ca. 18 weken en ouder)

Gehouden op de batterij; met dunne mest

30a

7,0

10,6

Deeppitstal, kanalenstal

31a

30,2

30,5

Mestbandbatterij met geforceerde droging; direct vanaf de band

32a

19,9

25,8

Mestbandbatterij met geforceerde droging; de mest is nagedroogd

33a

26,5

33,2

Gehouden op volledig roostervloer

34a

12,3

17,5

Gehouden op gedeeltelijk roostervloer (volièrestal)

35a

26,6

21,5

Gehouden op volledig strooisel

36a

22,4

18,4

17.

Opfokhennen en -hanen van vleesrassen van de diersoort kip (jonger dan ca. 19 weken)

Gehouden op volledig roostervloer

34b

11,1

18,9

Gehouden op gedeeltelijk roostervloer

35b

24,9

21,0

Gehouden op volledig strooisel

36b

24,8

20,5

18.

Ouderdieren van vleesrassen van de diersoort kip

Gehouden op gedeeltelijk roostervloer

37

26,6

20,7

Gehouden op volledig strooisel

38

27,3

21,5

19.

Vleeskuikens van de diersoort kip

Alle bedrijfssystemen

39

19,0

33,7

IV. Kalkoenen

20.

Hennen en hanen van de diersoort kalkoen voor de productie van broedeieren van ca. 0 tot ca 6 weken

Alle bedrijfssystemen

20

11,7

16,9

Hennen en hanen van de diersoort kalkoen voor de productie van broedeieren van ca. 6 tot ca. 30 weken

Alle bedrijfssystemen

21

22,0

19,4

Hennen en hanen van de diersoort kalkoen voor de productie van broedeieren van ca. 30 weken en ouder

Alle bedrijfssystemen

22

21,3

18,5

21.

Vleeskalkoenen

Alle bedrijfssystemen

23

21,2

22,5

V. Schapen

22. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort schaap

Gehouden op roostervloer

55

3,7

6,2

Gehouden op stro

56

4,9

8,4

VI. Vossen

23. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort vos

Alle bedrijfssystemen

70

25,7

13,8

VII. Nertsen

24. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort nerts

Alle bedrijfssystemen

75

23,5

16,3

24a. Dunne mest

Alle categorieën van de diersoort nerts

Alle bedrijfssystemen

75a

6,1

9,4

VIII. Geiten

25. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort geit

Gehouden op roostervloer

60

3,4

6,7

Gehouden op stro

61

5,0

9,0

IX. Eenden

26. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort eend

Alle bedrijfssystemen

80

7,8

8,6

27. Dunne mest

Alle categorieën van de diersoort eend

Alle bedrijfssystemen

81

4,6

6,9

X. Konijnen

28. Vaste mest

Alle categorieën van de diersoort konijn

Alle bedrijfssystemen

90

10,5

10,2

29. Gier (droge-stofgehalte ten hoogste 2,5%)

Alle categorieën van de diersoort konijn

Alle bedrijfssystemen

91

2,6

3,7

30. Dunne mest

Alle categorieën van de diersoort konijn

Alle bedrijfssystemen

92

3,5

4,3

XI. Parelhoenders

31.

Alle categorieën van de diersoort parelhoender

Alle bedrijfssystemen

95

26,4

38,0

Bijlage D. Behorende bij de Meststoffenwet

Artikel D1

1. De aanvoerposten, bedoeld in de artikelen 22, 25, eerste lid, en 28 zijn:

  • a. meststoffen;

  • b. diervoeders bestemd voor de in bijlage A bij deze wet opgenomen diersoorten;

  • c. dieren van de diersoorten, opgenomen in bijlage A bij deze wet.

2. Als aanvoerpost geldt tevens het ruwvoer gebruikt door uitgeschaarde dieren of door tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren, voor zover de betreffende hoeveelheden fosfaat en stikstof in de dieren zelf worden vastgelegd.

Artikel D2

1. De afvoerposten, bedoeld in artikel 25, tweede lid, zijn:

  • a. dierlijke meststoffen;

  • b. het ruwvoer, opgenomen in tabel I van deze bijlage, afkomstig van het bedrijf zelf;

  • c. dieren van de diersoorten, opgenomen in bijlage A bij deze wet;

  • d. de dierlijke producten, opgenomen in tabel V van deze bijlage, afkomstig van het bedrijf zelf;

  • e. de andere akker- en tuinbouwproducten dan het ruwvoer, opgenomen in tabel I van deze bijlage, afkomstig van het bedrijf zelf.

2. Als afvoerpost geldt tevens het ruwvoer gebruikt door ingeschaarde dieren of door tijdelijk ter weiding aangenomen dieren, voor zover de betreffende hoeveelheden fosfaat en stikstof in de dieren zelf worden vastgelegd.

Artikel D3

Voor de toepassing van de artikelen D1 en D2 wordt onder de aanvoerpost meststoffen niet begrepen de hoeveelheid dierlijke meststoffen geproduceerd door ingeschaarde of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren, en onder de afvoerpost dierlijke meststoffen niet begrepen de hoeveelheid dierlijke meststoffen geproduceerd door uitgeschaarde of door tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren.

Artikel D4

1. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in dierlijke meststoffen en overige organische meststoffen wordt vastgesteld op basis van het gewicht of volume en het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte van de meststoffen.

2. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in andere meststoffen wordt vastgesteld overeenkomstig de ter zake door de leverancier verstrekte gegevens. Deze gegevens worden gebaseerd op het gewicht of volume en het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte van de meststoffen.

3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de hoeveelheid stikstof in compost als bedoeld in artikel B1, onderdeel b, van bijlage B die ten hoogste 16 gram stikstof per kilogram droge stof bevat niet in aanmerking genomen.

Artikel D5

1. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in diervoeders andere dan het ruwvoer en enkelvoudig krachtvoer, opgenomen in tabel II van deze bijlage, wordt vastgesteld overeenkomstig de ter zake door de leverancier verstrekte gegevens. Deze gegevens worden gebaseerd op het gewicht of volume en het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte van de geleverde diervoeders.

2. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in het ruwvoer en enkelvoudig krachtvoer, opgenomen in de tabellen I en II van deze bijlage, wordt vastgesteld op basis van het gewicht van het voer en de in de tabellen opgenomen forfaitaire fosfaatgehaltes, onderscheidenlijk stikstofgehaltes per kilogram product.

3. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in het ruwvoer bedoeld in de artikelen D1, tweede lid, en D2, tweede lid, van deze bijlage, wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde aantal in het betreffende kalenderjaar uitgeschaarde of tijdelijk elders ter weiding ondergebrachte dieren, onderscheidenlijk ingeschaarde of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren, en de forfaitaire normen per dier per jaar, welke zijn opgenomen in tabel III van deze bijlage.

Artikel D6

De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in de dieren, wordt vastgesteld op basis van de in tabel IV van deze bijlage opgenomen forfaitaire fosfaatgehaltes, onderscheidenlijk stikstofgehaltes per dier, dan wel op basis van het gewicht van de dieren en de in tabel IVa bij deze bijlage opgenomen forfaitaire fosfaatgehaltes, onderscheidenlijk stikstofgehaltes per kilogram levend gewicht.

Artikel D7

De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in dierlijke producten wordt vastgesteld op basis van het gewicht en de in tabel V opgenomen forfaitaire fosfaatgehaltes, onderscheidenlijk stikstofgehaltes per kilogram product.

Artikel D8

1. De hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in andere akker- en tuinbouwproducten dan het ruwvoer, opgenomen in tabel I van deze bijlage, is per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die in het betreffende kalenderjaar is beteeld met akker- en tuinbouwgewassen: 65 kilogram fosfaat en 165 kilogram stikstof.

2. In zoverre in afwijking van het eerste lid is de hoeveelheid stikstof, bedoeld in het eerste lid, 205 kilogram per hectare bouwland van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond die in het desbetreffende jaar meer dan een keer is beteeld met vollegrondsgroenten, die in het desbetreffende jaar aantoonbaar van het bedrijf zijn afgevoerd, dan wel aantoonbaar bestemd zijn om van het bedrijf te worden afgevoerd.

3. Indien de gewassen niet aantoonbaar in het betreffende jaar van het bedrijf zijn afgevoerd, dan wel niet aantoonbaar bestemd zijn om van het bedrijf te worden afgevoerd, is de betreffende hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per hectare nihil.

Tabel I. van bijlage D: de afvoerpost «ruwvoer» en de voor de onderscheiden soorten ruwvoer geldende forfaitaire fosfaat- en stikstofgehaltes

Soort ruwvoer

Hoeveelheid fosfaat onderscheidenlijk stikstof – in grammen – per kilogram product

 

gram fosfaat

gram stikstof

Corn cob mix (met ca. 100% spil)

4,4

9,3

Corn cob mix (met ca. 25% spil)

4,8

10,4

Gras

1,4

5,9

Grashooi

5,7

19,2

Graskuil

4,1

15,0

Korrelmaïs

6,6

14,1

Luzerne

1,4

5,8

Maïskolvenschroot

3,4

8,3

Snijmaïs (kuil)

1,4

4,3

Voederbieten

0,5

1,9

Tabel II. van bijlage D: de voor de onderscheiden soorten ruwvoer en enkelvoudig krachtvoer die op het bedrijf worden aangevoerd geldende forfaitaire fosfaat- en stikstofgehaltes

Soort ruwvoer of enkelvoudig krachtvoer

Hoeveelheid fosfaat onderscheidenlijk stikstof – in grammen – per kilogram product

 

gram fosfaat

gram stikstof

Aardappelen

1,1

3,2

Appelen

0,2

0,6

Bietenblad (inclusief koppen)

0,9

3,8

Corn cob mix (met ca. 100% spil)

4,4

9,3

Corn cob mix (met ca. 25% spil)

4,8

10,4

Graanstro

1,8

5,6

Gras

1,4

5,9

Grashooi

5,7

19,2

Graskuil

4,1

15,0

Graszaadstro

3,0

11,0

Kool

0,7

2,2

Korrelmaïs

6,6

14,1

Maïskolvenschroot

3,4

8,3

Peen

0,7

1,6

Snijmaïs (kuil)

1,4

4,3

Spruitenkoppen en -stengels

1,6

5,4

Tarwe

7,8

19,0

Uien

0,7

2,2

Voederbieten

0,5

1,9

Witlofwortelen

0,7

1,4

Tabel III. van bijlage D: de forfaitair vastgestelde hoeveelheden fosfaat en stikstof vastgelegd in uitgeschaarde, ingeschaarde, elders tijdelijk ter weiding ondergebrachte of tijdelijk ter weiding aangenomen dieren

Diercategorie

Hoeveelheid fosfaat onderscheidenlijk stikstof – in kilogrammen – per dier per jaar

 

kg fosfaat

kg stikstof

Jongvee van rundvee, zowel mannelijk als vrouwelijk, dat nog niet heeft gekalfd

4,08

6,14

Weidekoeien en hoogdrachtige koeien

3,04

4,55

Melkkoeien

19

49

Weidelammeren van schapen, van meer dan 25 kg

0,82

1,50

Hoogdrachtige ooien

0,41

0,75

Schapen, inclusief lammeren tot 25 kg

1,15

2,10

Guste en drachtige ooien

0

0

Tabel IV. van bijlage D: de aanvoer- en afvoerpost «dieren» en de voor de dieren van de onderscheiden diercategorieën geldende forfaitaire fosfaat- en stikstofgehaltes

Diersoort

Diercategorie

Hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof – in kilogrammen – per dier

   

kg fosfaat

kg stikstof

I. Rundvee

• Melk- en kalfkoeien

10,1

15,2

 

• Vrouwelijk jongvee, van 2 jaar en ouder, dat nog niet heeft gekalfd

8,8

13,3

 

• Vrouwelijk jongvee, van 1 tot 2 jaar oud

8,1

12,3

 

• Vrouwelijk jongvee, jonger dan 1 jaar

5,2

7,9

 

• Nuchtere kalveren

0,8

1,3

 

• Stieren voor de fokkerij, van 2 jaar en ouder

18,6

27,8

 

• Stieren voor de fokkerij, van 1 tot 2 jaar oud

11,8

17,9

 

• Stieren voor de fokkerij, jonger dan 1 jaar

6,8

10,2

 

• Vleesstieren (ook ossen), 1 jaar en ouder

10,4

16,7

 

• Vleesstieren (ook ossen), van 9 tot 12 maanden oud

7,0

11,6

 

• Vleesstieren (ook ossen), van 6 tot 9 maanden oud

4,8

8,0

 

• Vleesstieren (ook ossen), van 3 tot 6 maanden oud

3,0

4,9

 

• Vleesstieren (ook ossen), van 0 tot 3 maanden oud

1,6

2,6

 

• Vleeskalveren (voor de productie van wit vlees)

4,2

7,2

 

• Vleeskalveren (voor de productie van roze vlees)

5,2

9,1

 

• Zoog-, mest- en weidekoeien

11,0

16,4

       

II. Varkens

 

Pasgeboren biggen

0,02

0,02

 

Pas gespeende biggen van ca. 6 weken

0,13

0,27

 

Biggen, geleverd op ca. 10 weken, van ca. 25 kg

0,31

0,63

 

Vleesvarkens

1,37

2,80

 

Fokzeugen (ten minste eenmaal gedekt; guste zeugen; gedekte maar nog niet drachtige zeugen; zeugen waarvan de biggen zijn gespeend)

2,51

5,10

 

Opfokzeugen en -beren, van ca. 25 kg, tot ca. 7 maanden

1,53

3,11

 

Fokberen, van ca. 7 maanden en ouder

3,68

7,47

 

Slachtzeugen

2,51

5,10

III. Kippen

• Eendagskuikens

0,0003

0,0010

 

• Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken

   
 

– wit

0,018

0,036

 

– bruin

0,020

0,039

 

• Hennen en hanen van legrassen, van ca. 18 weken en ouder

   
 

– wit

0,020

0,049

 

– bruin

0,026

0,059

 

• Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken

0,033

0,057

 

• Ouderdieren van vleesrassen, van ca. 19 weken en ouder

0,050

0,110

 

• Vleeskuikens

0,020

0,052

       

IV. Kalkoenen

• Eendagskuikens

0,0005

0,0020

 

• Kalkoenen voor de productie van broedeieren, inclusief hanen

   
 

– van ca. 7 maanden en ouder

0,18

0,39

 

– jonger dan ca. 7 maanden

0,17

0,38

 

• Jonge vleeskalkoenen:

   
 

– hennen

0,1500

0,310

 

– hanen

0,3000

0,610

       

V. Schapen

• Ooien voor de fokkerij, van 7 maanden en ouder

1,00

1,90

 

• Rammen voor de fokkerij, van 7 maanden en ouder

1,20

2,30

 

• Lammeren, van ca. 3 tot 7 maanden oud

0,60

1,10

 

• Lammeren, jonger dan 3 maanden

0,30

0,60

 

• Nuchtere lammeren

0,05

0,10

       

VI. Vossen

• Fokmoeren of andere vrouwelijke dieren van ca. 7 maanden en ouder

0,093

0,204

 

• Fokrekels of andere mannelijke dieren van ca. 7 maanden en ouder

0,110

0,240

 

• Pups

0,044

0,096

       

VII. Nertsen

• Fokteven of andere vrouwelijke dieren van ca. 7 maanden en ouder

0,020

0,040

 

• Reuen of andere mannelijke dieren van ca. 7 maanden en ouder

0,034

0,074

 

• Pups

0,002

0,005

       

VIII. Geiten

• Melkgeiten, van 1 jaar en ouder

1,00

1,70

 

• Bokken, van 1 jaar en ouder

1,10

1,90

 

• Jonge geiten, van 7 maanden tot 1 jaar oud

0,80

1,30

 

• Jonge geiten, van ca. 4 tot 7 maanden oud

0,50

0,80

 

• Geitelammeren, van ca. 6 weken tot 4 maanden oud

0,30

0,60

 

• Geitelammeren, jonger dan ca. 6 weken

0,14

0,24

 

• Pasgeboren geitelammeren

0,04

0,07

       

IX. Eenden

• Eendagskuikens

0,0004

0,002

 

• Vleeseenden en moedereenden

0,044

0,087

       

X. Konijnen

• Pasgeboren konijnen

0,0008

0,002

 

• Voedsters

0,058

0,126

 

• Fokrammen

0,062

0,135

 

• Vleeskonijnen

0,034

0,075

XI. Parelhoenders

• Eendagskuikens

0,0002

0,0007

 

• Vleesparelhoenders

0,019

0,054

Tabel IVa. van bijlage D: de aanvoer- en afvoerpost «dieren» en de voor de dieren van de onderscheiden diercategorieën geldende forfaitaire fosfaat- en stikstofgehaltes per kilogram levend gewicht

Diersoort

Diercategorie

Hoeveelheid fosfaat onderscheidenlijk stikstof in kilogrammen levend gewicht

   

kilogram fosfaat

kilogram stikstof

I Rundvee

• nuchtere kalveren

0,0183

0,0294

 

• vleesstieren (ook ossen) van 3 maanden tot 12 maanden

0,0174

0,0290

 

• vleesstieren (ook ossen) van 1 jaar en ouder

0,0169

0,0270

 

•vleeskalveren

0,0174

0,0302

 

• overige diercategorieën

0,0169

0,0256

       

II. Varkens

 

Pasgeboren biggen

0,0141

0,0187

 

Pas gespeende biggen van ca. 6 weken

0,0122

0,0245

 

Biggen, geleverd op ca. 10 weken, van ca. 25 kg

0,0122

0,0248

 

Opfokzeugen en -beren, van ca. 25 kg, tot ca. 7 maanden

0,0123

0,0249

 

Overige categorieën

0,0123

0,0250

III Kippen

• eendagskuikens

0,0078

0,0304

 

• opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken

   
 

–wit

0,0140

0,0280

 

– bruin

0,0147

0,0280

 

• hennen en hanen van legrassen, van 18 weken en ouder

   
 

– wit

0,0116

0,0280

 

– bruin

0,0123

0,0280

 

• opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken

0,0160

0,0280

 

• ouderdieren van vleesrassen, van 19 weken en ouder

0,0125

0,0280

 

• vleeskuikens

0,0108

0,0280

       

IV Kalkoenen

• eendagskuikens

0,0078

0,0300

 

• overige diercategorieën

0,0165

0,0330

       

V Schapen

• alle diercategorieën

0,0137

0,0250

       

VI Vossen

• alle diercategorieën

0,0137

0,0300

       

VII Nertsen

•alle diercategorieën

0,0137

0,0300

       

VIII Geiten

• alle diercategorieën

0,0137

0,0240

       

IX Eenden

• eendagskuikens

0,0071

0,0300

 

• overige diercategorieën

0,0131

0,0259

       

X Konijnen

• alle diercategorieën

0,0137

0,0300

       

XI Parelhoenders

• eendagskuikens

0,0075

0,0248

 

• vleesparelhoenders

0,0125

0,0357

Tabel V. van bijlage D: de afvoerpost «dierlijke producten» en de voor de onderscheiden producten geldende forfaitaire fosfaat- en stikstofgehaltes

Dierlijk product

Hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof in grammen per kilogram product

 

gram fosfaat

gram stikstof

Goudse boerenkaas van koemelk, overige volvette boerenkaas van koemelk, geitenkaas en schapenkaas:

   

–na 2 tot 6 weken rijping

9,7

42,4

– na 6 tot 12 weken rijping

10,3

45,0

– na 12 tot 26 weken rijping

10.7

46,3

– na meer dan 26 weken rijping

11,0

47,6

     

Boeren Leidse kaas en overige magere boerenkaas van koemelk:

   

– na 2 tot 6 weken rijping

13,0

58,0

– na 6 tot 12 weken rijping

14,4

64,0

– na 12 tot 26 weken rijping

14,9

67,0

– na meer dan 26 weken rijping

15,5

69,0

     

Boter

0,5

0,5

Koemelk/-karnemelk/-yoghurt

2,2

5,4

Wei

1,2

1,0

Geitenmelk

2,1

5,0

Schapenmelk

3,0

8,3

Eieren

4,8

19,2

Wol

0,3

122,0

Bijlage E. behorend bij de artikelen 58ab en 58ag van de Meststoffenwet

Forfaitaire mestproductienormen voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen stikstof per dier per jaar als bedoeld in de artikelen 58ab en 58ag

Diersoorten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoorten

Nummer diercategorie

Omvang mestproductie per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof in het jaar 2002

Omvang mestproductie per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof in de jaren 2003 e.v

I Rundvee

Fok- en gebruiksvee

     
 

• Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste één maal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

100

101,8

104,1

 

• Vrouwelijk jongvee (alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden; ook drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd):

     
 

• jonger dan 1 jaar

101

34,2

36,1

 

• 1 jaar en ouder

102

69,9

73,8

 

• Stieren voor de fokkerij (stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee):

     
 

• jonger dan 1 jaar

103

28,3

29,8

 

• 1 jaar en ouder

104

54,0

57,0

         
 

Witvleesproductie

     
 

• Vleeskalveren (doorgaans binnen 6 maanden na de geboorte geslacht; in hoofdzaak met melkproducten afgemest):

     
 

• startkalf t.b.v. vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 2 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 2 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

110

4,5

4,4

 

• van startkalf tot vleeskalf, van ca. 2 tot ca. 6 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 2 maanden en die verder worden afgemest tot vleeskalf van ca. 6 maanden)

111

11,2

9,9

 

• vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 6 maanden (kalveren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 6 maanden)

112

8,8

7,9

         
 

Rosévleesproductie

     
 

• Vleeskalveren voor de productie van rosévlees (doorgaans binnen 8 maanden na de geboorte geslacht; in hoofdzaak met ruwvoer en krachtvoer afgemest):

     
 

• startkalf t.b.v. vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 3 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 3 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

115

9,8

10,4

 

• van startkalf tot vleeskalf, van ca. 3 tot ca. 8 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 3 maanden en die verder worden afgemest tot vleeskalf van ca. 8 maanden)

116

26,6

28,0

 

• vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 8 maanden (kalveren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 8 maanden)

117

19,7

20,8

 

Roodvleesproductie

     
 

• Weide- en zoogkoeien (koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid)

120

70,1

74,0

 

• Vleesstieren, alsook vrouwelijke dieren en ossen die op dezelfde wijze worden gemest (vee dat tot ca. 16 maanden wordt gemest voor roodvlees):

     
 

• startkalf t.b.v. vleesstier, van ca. 0 tot 3 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 3 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

121

7,0

7,4

 

• van startkalf tot vleesstier, van ca. 3 tot ca. 16 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 3 maanden en die verder worden afgemest tot vleesstier van ca. 16 maanden)

122

28,8

30,4

 

• vleesstier, van ca. 0 tot ca. 16 maanden (stieren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 16 maanden)

123

24,8

26,1

 

• Overig vleesvee (vee bestemd voor roodvleesproductie, dat niet behoort tot de categorieën «weidekoeien» of «vleesstieren»; ook vleesstieren, vrouwelijke dieren en ossen ouder dan ca. 16 maanden):

     
 

• jonger dan 1 jaar

124

28,0

29,5

 

• 1 jaar en ouder

125

69,2

30,4

         

II Varkens

Fokkerij/vermeerdering

     
 

• Fokzeugen (ten minste éénmaal gedekt of geïnsemineerd: guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn):

     
 

• waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)

400

14,6

15,4

 

• waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

401

18,6

19,7

 

• Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij):

     
 

• van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

402

7,2

7,6

 

•van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

403

11,1

11,7

 

• van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

404

7,5

7,9

 

• Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

405

6,8

7,2

 

• Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

406

14,3

15,1

 

• Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

407

2,4

2,6

         
 

Mesterij

   
 

• Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

410

15,4

16,2

 

• Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

411

7,5

7,9

         

III Kippen

Legrassen

     
 

• Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 18 weken meegeteld)

300

0,212

0,224

 

• Hennen en hanen van legrassen, ca. 18 weken en ouder (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

301

0,449

0,474

         
 

Vleesrassen

     
 

• Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken (opfokhennen en -hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

310

0,116

0,123

 

• Ouderdieren van vleesrassen, ca. 19 weken en ouder (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

311

0,436

0,460

 

• Vleeskuikens (kuikens die voor de slacht worden afgeleverd)

312

0,351

0,371

         

IV Kalkoenen

Voor broedeieren

   
 

• Hennen en hanen voor de productie van broedeieren:

     
 

• ca. 0 tot ca. 6 weken (hennen en hanen van ca. 0 tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

0,307

0,324

 

• ca. 6 tot ca. 30 weken (hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

1,233

1,302

 

• ca. 30 weken en ouder (hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder)

202

1,602

1,691

         

Vleeskalkoenen

     
 

• Vleeskalkoenen (vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht)

210

0,936

0,988

         

V Vossen

• Fokmoeren, inclusief de niet-gespeende pups (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

700

1,78

1,88

 

• Fokrekels

701

1,40

1,48

 

• Pups (alle jonge dieren tot een leeftijd van ca. 8 maanden)

702

1,26

1,33

         

VI Nertsen

• Fokteven, inclusief de niet-gespeende pups (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

750

0,66

0,69

 

• Fokreuen

751

0,77

0,81

 

• Pups (alle jonge dieren tot een leeftijd van ca. 8 maanden)

752

0,54

0,57

         

VII Geiten

• Melkgeiten, inclusief lammeren tot ca. 10 kg (alle geiten die ten minste éénmaal hebben gelammerd)

600

7,1

7,5

 

• Overige geiten (geitenlammeren en opfokgeiten zwaarder dan ca. 10 kg en bokken)

601

5,1

5,4

         

VIII Eenden

• Ouderdieren van vleeseenden (opfok- en legeenden)

800

0,53

0,56

 

• Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

0,41

0,44

         

IX Konijnen

•Voedsters, inclusief de niet-gespeende jongen (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

900

1,31

1,39

 

• Fokrammen (rammen bestemd voor het fokken van vleeskonijnen)

901

0,79

0,84

 

• Opfokkonijnen (jonge, nog niet dekrijpe konijnen, die worden aangehouden voor de fokkerij, vanaf de leeftijd van ca. 80 dagen tot de eerste dekking)

902

1,07

1,13

 

• Vleeskonijnen (jonge konijnen vanaf het spenen tot de leeftijd van ca. 80 dagen; ook opfokkonijnen tot 80 dagen)

903

0,43

0,45

         

X Parelhoenders

• Vleesparelhoenders

951

0,463

0,488

Bijlage F. behorende bij de Meststoffenwet

Diersoorten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e

Onderscheiden categorieën dieren binnen de diersoorten

Nummer diercategorie

Omvang mestproductie per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen:

fosfaat

stikstof

I. Rundvee

Fok- en gebruiksvee

. Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste één maal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken)

100

38,7

124,3

. Vrouwelijk jongvee (alle vrouwelijke dieren die nog nooit gekalfd hebben en die worden aangehouden voor de vervanging van de eigen veestapel of de veestapel van derden; ook drachtige dieren die niet eerder hebben gekalfd):

– jonger dan 1 jaar

101

9,6

40,5

– 1 jaar en ouder

102

21,5

82,9

. Stieren voor de fokkerij (stieren bestemd voor het fokken van melk- of vleesvee):

– jonger dan 1 jaar

103

8,7

38,5

– 1 jaar en ouder

104

11,3

69,2

Witvleesproductie

. Vleeskalveren (doorgaans binnen 6 maanden na de geboorte geslacht; in hoofdzaak met melkproducten afgemest):

– startkalf t.b.v. vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 2 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 2 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

110

1,5

5,7

– van startkalf tot vleeskalf, van ca. 2 tot ca. 6 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 2 maanden en die verder worden afgemest tot vleeskalf van ca. 6 maanden)

111

6,9

12,7

– vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 6 maanden (kalveren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 6 maanden)

112

4,1

10,2

Rosévleesproductie

. Vleeskalveren voor de productie van rosévlees (doorgaans binnen 8 maanden na de geboorte geslacht; in hoofdzaak met ruwvoer en krachtvoer afgemest):

– startkalf t.b.v. vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 3 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 3 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

115

3,4

12,9

– van startkalf tot vleeskalf, van ca. 3 tot ca. 8 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 3 maanden en die verder worden afgemest tot vleeskalf van ca. 8 maanden)

116

11,1

31,9

– vleeskalf, van ca. 0 tot ca. 8 maanden (kalveren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 8 maanden)

117

8,7

25,5

Roodvleesproductie

. Weide- en zoogkoeien (koeien die niet meer worden gemolken, maar worden vetgeweid)

120

22,4

86,9

. Vleesstieren, alsook vrouwelijke dieren en ossen die op dezelfde wijze worden gemest (vee dat tot ca. 16 maanden wordt gemest voor roodvlees):

– startkalf t.b.v. vleesstier, ca. 0 tot 3 maanden (kalveren die worden opgefokt van ca. 0 tot ca. 3 maanden, waarna ze voor afmesting aan een ander bedrijf worden geleverd)

121

2,7

10,0

– van startkalf tot vleesstier, ca. 3 tot ca. 16 maanden (kalveren die zijn aangeleverd als startkalf van ca. 3 maanden en die verder worden afgemest tot vleesstier van ca. 16 maanden)

122

13,3

39,3

– vleesstier, ca. 0 tot ca. 16 maanden (stieren die worden gemest van ca. 0 tot ca. 16 maanden)

123

10,4

34,0

. Overige vleesvee (vee bestemd voor roodvleesproductie, dat niet behoort tot de categorieën «weidekoeien» of «vleesstieren»; ook vleesstieren, vrouwelijke dieren en ossen ouder dan ca. 16 maanden):

– jonger dan 1 jaar

124

4,1

38,5

– 1 jaar en ouder

125

22,4

86,9

II. Varkens

Fokkerij/vermeerdering

. Fokzeugen (ten minste éénmaal gedekt of geïnsemineerd: guste zeugen, gedekte maar nog niet drachtige zeugen, drachtige zeugen, zeugen met biggen, zeugen waarvan de biggen gespeend zijn):

– waarvan de biggen aan een ander bedrijf worden geleverd ca. 6 weken na hun geboorte (ook fokzeugen die nog geen biggen hebben)

400

11,0

21,4

– waarvan de biggen worden gehouden tot een gewicht van ca. 25 kg (ook fokzeugen waarvan de biggen op het eigen bedrijf worden gehouden)

401

14,4

28,1

. Opfokzeugen (jonge zeugen, nooit gedekt of geïnsemineerd, gehouden voor de fokkerij):

– van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (aangeleverde opfokzeugen van ca. 25 kg die worden afgeleverd op ca. 7 maanden of iets ouder; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf van exact 25 kg, die worden afgeleverd op ca. 7 maanden)

402

5,8

11,4

– van ca. 7 maanden tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 7 maanden of iets jonger, tot de eerste dekking)

403

8,4

16,2

– van ca. 25 kg tot de eerste dekking (opfokzeugen die zijn aangeleverd op ca. 25 kg, die niet op 7 maanden worden afgeleverd, maar worden aangehouden tot de eerste dekking; ook opfokzeugen afkomstig van het eigen bedrijf die worden aangehouden van exact 25 kg tot de eerste dekking)

404

6,0

11,8

. Opfokberen van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden (jonge nog niet dekrijpe beren, die worden aangehouden voor de fokkerij, van ca. 25 kg tot ca. 7 maanden of iets ouder; ook beren afkomstig van het eigen bedrijf vanaf exact 25 kg)

405

5,7

11,0

. Dekberen, van ca. 7 maanden en ouder (dekrijpe beren – ook zoekberen – van ca. 7 maanden en ouder; ook aangeleverde beren van iets jonger dan 7 maanden; beren afkomstig van het eigen bedrijf te rekenen vanaf exact 7 maanden)

406

11,2

21,1

. Biggen, aangeleverd op ca. 6 weken, tot ca. 25 kg (gespeende biggen die op ca. 6 weken zijn aangeleverd, die worden afgeleverd op ca. 25 kg; ook op 6 weken aangeleverde biggen die op het eigen bedrijf worden aangehouden voor de mesterij, tot exact 25 kg)

407

1,60

3,29

Mesterij

. Slachtzeugen (zeugen die niet meer gebruikt worden voor de fokkerij, maar worden afgemest)

410

11,1

20,9

. Vleesvarkens (varkens die doorgaans worden gemest vanaf ca. 25 kg of iets lichter tot ca. 110 kg; ook biggen afkomstig van het eigen, gesloten bedrijf vanaf exact 25 kg)

411

4,6

11,7

III. Kippen

Legrassen

. Opfokhennen en -hanen van legrassen, jonger dan ca. 18 weken (opfokhennen en -hanen voor de vervanging van hennen en hanen van legrassen, inclusief (groot)ouderdieren, die worden afgeleverd op ca. 18 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 18 weken meegeteld)

300

0,147

0,325

. Hennen en hanen van legrassen, ca. 18 weken en ouder (hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren – die zijn aangeleverd op ca. 18 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige hennen en hanen – inclusief (groot)ouderdieren –, vanaf exact 18 weken)

301

0,405

0,676

Vleesrassen

. Opfokhennen en -hanen van vleesrassen, jonger dan ca. 19 weken (opfokhennen en- hanen ter vervanging van (groot)ouderdieren van vleesrassen, die worden afgeleverd op ca. 19 weken; dieren die op het eigen bedrijf worden aangehouden worden tot exact 19 weken meegeteld)

310

0,218

0,414

. Ouderdieren van vleesrassen, ca. 19 weken en ouder (ouderdieren – inclusief grootouderdieren – van vleesrassen, die zijn aangeleverd op ca. 19 weken; ook van het eigen bedrijf afkomstige (ouder)dieren, vanaf exact 19 weken)

311

0,580

1,130

. Vleeskuikens (kuikens die voor de slacht worden afgeleverd)

312

0,204

0,543

IV. Kalkoenen

Voor broedeieren

. Hennen en hanen voor de productie van broedeieren:

– ca. 0 tot ca. 6 weken (hennen en hanen van ca. 0 tot ca. 6 weken, gehouden op een quarantainebedrijf)

200

0,247

0,591

– ca. 6 tot ca. 30 weken (hennen en hanen van ca. 6 tot ca. 30 weken, gehouden op een opfokbedrijf)

201

1,287

2,080

– ca. 30 weken en ouder (hennen en hanen van ca. 30 weken en ouder)

202

1,493

2,730

Vleeskalkoenen

. Vleeskalkoenen (vanaf het opzetten bij aanvang van de mestperiode tot de aflevering voor de slacht)

210

0,797

1,920

V. Schapen

. Fokschapen, inclusief de lammeren tot ca. 25 kg (alle ooien die ten minste éénmaal hebben gelammerd)

550

3,2

13,3

. Overige schapen (alle lammeren zwaarder dan 25 kg, alle fokrammen en overhouders)

551

2,3

10,9

VI. Vossen

. Fokmoeren, inclusief de niet-gespeende pups (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

700

3,29

4,28

. Fokrekels

701

2,66

3,46

. Pups (alle jonge dieren tot een leeftijd van ca. 8 maanden)

702

2,31

3,00

VII. Nertsen

. Fokteven, inclusief de niet-gespeende pups (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

750

0,76

1,28

. Fokreuen

751

1,04

1,48

. Pups (alle jonge dieren tot een leeftijd van ca. 8 maanden)

752

0,74

1,05

VIII. Geiten

. Melkgeiten, inclusief lammeren tot ca. 10 kg (alle geiten die ten minste éénmaal hebben gelammerd)

600

4,1

14,2

. Overige geiten (geitenlammeren en opfokgeiten zwaarder dan ca. 10 kg en bokken)

601

2,7

9,4

IX. Eenden

. Ouderdieren van vleeseenden (opfok- en legeenden)

800

0,680

1,240

. Vleeseenden (eenden die worden gehouden voor de slacht)

801

0,451

0,948

X. Konijnen

. Voedsters, inclusief de niet-gespeende jongen (alle vrouwelijke dieren die ten minste éénmaal zijn gedekt)

900

1,440

2,560

. Fokrammen (rammen bestemd voor het fokken van vleeskonijnen)

901

0,880

1,580

. Opfokkonijnen (jonge, nog niet dekrijpe konijnen, die worden aangehouden voor de fokkerij, vanaf de leeftijd van ca. 80 dagen tot de eerste dekking)

902

0,800

1,430

. Vleeskonijnen (jonge konijnen vanaf het spenen tot de leeftijd van ca. 80 dagen; ook opfokkonijnen tot 80 dagen)

903

0,394

0,703

XI. Parelhoenders

Vleesparelhoenders

951

0,295

0,664