Inkomensbesluit IOAW

[Regeling vervallen per 01-01-2011.]
Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-07-2009 en zichtdatum 01-01-2011.
Geldend van 01-07-2009 t/m 30-11-2009

Besluit van 24 december 1986, houdende regels met betrekking tot het inkomen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 november 1986, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/SV/VV/SVV/86/09223;

Gelet op artikel 7, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Stb. 1986, 565);

De Raad van State gehoord (advies van 15 december 1986, no. W12.86.0590);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 december 1986, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/SV/VV/SVV/86/10863;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

In dit besluit wordt verstaan onder:

§ 2. Inkomensbestanddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

§ 2.1. Inkomen uit arbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Voor de toepassing van de wet wordt onder inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verstaan:

  • a. opbrengst van arbeid;

  • b. winst uit bedrijf en zelfstandig uitgeoefend beroep.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt niet als opbrengst van arbeid beschouwd:

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 1 Onder opbrengst van arbeid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, worden, voor zover bedoelde arbeid wordt verricht in dienstbetrekking doch niet door een werknemer in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, verstaan de gelden en alle andere voordelen welke als beloning voor die arbeid worden genoten.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt niet als opbrengst van arbeid beschouwd een uitkering wegens derving van looninkomen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 5a

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Onder opbrengst van arbeid wordt tevens verstaan een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 2 Indien de berekening van de in het eerste lid bedoelde winst leidt tot een negatief bedrag, wordt die winst op nihil gesteld.

§ 2.2. Inkomen in verband met arbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen in verband met arbeid beschouwd:

    • a. een aanspraak om na verloop van tijd onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, voor zover deze niet wordt gedekt door stortingen van degene die het desbetreffende inkomen geniet;

    • b. een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald;

    • c. 81% van het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering is verhoogd met toepassing van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 53 of 63 van de Werk en inkomen naar arbeidsvermogen of een combinatie van deze artikelen;

    • d. een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van een wettelijke vrijwillige verzekering of een particuliere verzekering tegen loonderving, toegekend aan een directeur-grootaandeelhouder, die niet als werknemer in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt beschouwd;

    • e. afkoopsommen als bedoeld in de artikelen 32c, 32d en 32p van de Liquidatiewet invaliditeitswetten (Stb. 1967, 307);

    • f. een uitkering in verband met geleden immateriële schade, voorzover dit gelet op de aard en de hoogte van de uitkering verantwoord is;

    • g. een vergoeding ingevolge het Reglement eenmalige silicosevergoeding oud-mijnwerkers;

    • h. een eenmalige premie die door burgemeester en wethouders kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 2.219,00 per kalenderjaar;

    • i. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1.500,– per jaar;

    • j. periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht, dat is verkregen uit een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer in verband met die beëindiging is toegekend, mits de werknemer aantoont dat de eenmalige uitkering door de werkgever betaalbaar is gesteld om naar eigen inzicht van de werknemer te besteden.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder pensioenregeling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964.

§ 3. Bepaling van het inkomen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 1 Het inkomen uit of in verband met arbeid wordt in de maand waarover aanspraak op uitkering wordt gemaakt vastgesteld op het bedrag dat de werkloze werknemer en de echtgenoot over die maand verwerven of redelijkerwijs geacht kunnen worden te verwerven.

  • 2 Indien op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet de uitkering over een kortere periode dan een maand wordt uitbetaald worden het inkomen en de uitkering eerst per maand vastgesteld, waarna de uitkering over een kortere periode naar evenredigheid wordt vastgesteld.

  • 3 Indien aannemelijk is dat een inkomensbestanddeel geen juiste maatstaf biedt voor de bepaling van het in het eerste lid bedoelde inkomen, wordt dat bestanddeel per maand vastgesteld op 1/3 onderscheidenlijk 1/12 van het bedrag, dat over drie maanden onderscheidenlijk een jaar is verworven.

  • 4 Indien winst als bedoeld in artikel 6, eerste lid wordt genoten, wordt het daaruit voortvloeiende inkomensbestanddeel per maand vastgesteld op 1/12 van de winst, genoten over het kalenderjaar of het niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar, voorafgaand aan de maand waarover aanspraak op uitkering wordt gemaakt.

  • 5 Indien de toepassing van de leden 1 tot en met 4, gelet op het tijdstip van verwerving van een inkomensbestanddeel, tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, bepalen burgemeester en wethouders op welke periode dat inkomensbestanddeel geacht moet worden betrekking te hebben en hoe dit geacht moet worden over deze periode te zijn verdeeld.

§ 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, wordt de eenmalige uitkering op grond van artikel XV van de Wet premieheffing over uitkeringen (Stb. 1986, 639) niet als opbrengst van arbeid onderscheidenlijk als inkomen in verband met arbeid beschouwd.

Artikel 9a

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

In het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, blijft artikel 3, tweede lid, onderdelen d en e, van toepassing op de belanghebbende ten aanzien van wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand op grond van artikel 3, tweede lid, onderdelen d of e, een bedrag niet als opbrengst van arbeid werd beschouwd, met dien verstande dat dat bedrag wordt vermenigvuldigd met:

  • a. 1, in de eerste tot en met de derde maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

  • b. 0,75, in de vierde tot en met de zesde maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

  • c. 0,5, in de zevende tot en met de negende maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

  • d. 0,25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.

Artikel 9b

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 1 Op een besluit omtrent het recht op uitkering genomen met toepassing van artikel 7, tweede lid, zoals dat artikellid luidde op 31 maart 2008, wordt op aanvraag door burgemeester en wethouders artikel 7, tweede lid, onderdeel j, toegepast met ingang van 1 april 2005 of indien de periodieke uitkeringen uit hoofde van een stamrecht als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel j, op een later tijdstip zijn ingegaan met ingang van dat tijdstip, mits deze aanvraag om toepassing leidt tot een hoger bedrag aan uitkering dan de vaststelling van het recht op uitkering zonder toepassing van artikel 7, tweede lid, onderdeel j.

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan worden ingediend tot 1 april 2009.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1987.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Dit besluit kan worden aangehaald als Inkomensbesluit IOAW.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 24 december 1986

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. de Koning

Uitgegeven de dertigste december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes