Inkomensbesluit IOAW

[Regeling vervallen per 01-01-2011.]
Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 27-11-2024.
Geldend van 01-01-2004 t/m 31-03-2004

Besluit van 24 december 1986, houdende regels met betrekking tot het inkomen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 november 1986, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/SV/VV/SVV/86/09223;

Gelet op artikel 7, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Stb. 1986, 565);

De Raad van State gehoord (advies van 15 december 1986, no. W12.86.0590);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 december 1986, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, nr. SZ/SV/VV/SVV/86/10863;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 2. Inkomensbestanddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

§ 2.1. Inkomen uit arbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Voor de toepassing van de wet wordt onder inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verstaan:

  • a. opbrengst van arbeid;

  • b. winst uit bedrijf en zelfstandig uitgeoefend beroep.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt niet als opbrengst van arbeid beschouwd:

    • a. een aanspraak om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, voor zover deze niet wordt gedekt door stortingen van de werknemer;

    • b. een uitkering op grond van de verplichte verzekering van de Werkloosheidswet (Stb. 1986, 566), de Ziektewet (Stb. 1967, 473) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1977, 492) en een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg aan de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van die wet, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (Stb. 1986, 562);

    • c. een aanvulling op de in onderdeel b genoemde uitkeringen;

    • d. opbrengst van arbeid gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden tot 25 procent van deze opbrengst, met een maximum van € 263,42 per maand, voor zover een uitkering wordt ontvangen en dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 1 Onder opbrengst van arbeid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, worden, voor zover bedoelde arbeid wordt verricht in dienstbetrekking doch niet in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, verstaan de gelden en alle andere voordelen welke als beloning voor die arbeid worden genoten.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt niet als opbrengst van arbeid beschouwd een uitkering wegens derving van looninkomen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 5a

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Onder opbrengst van arbeid wordt tevens verstaan een financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 2 Indien de berekening van de in het eerste lid bedoelde winst leidt tot een negatief bedrag, wordt die winst op nihil gesteld.

§ 2.2. Inkomen in verband met arbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt niet als inkomen in verband met arbeid beschouwd:

    • a. een aanspraak om na verloop van tijd onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen, voor zover deze niet wordt gedekt door stortingen van degene die het desbetreffende inkomen geniet;

    • b. een eenmalige uitkering welke na beëindiging van de dienstbetrekking aan een werknemer in verband met die beëindiging wordt betaald;

    • c. 81% van het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering is verhoogd met toepassing van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een combinatie van deze artikelen;

    • d. een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van een wettelijke vrijwillige verzekering of een particuliere verzekering tegen loonderving, toegekend aan een directeur-grootaandeelhouder, wiens arbeidsverhouding niet als een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, wordt beschouwd;

    • e. afkoopsommen als bedoeld in de artikelen 32c , 32d en 32p van de Liquidatiewet invaliditeitswetten (Stb. 1967, 307);

    • f. een uitkering in verband met geleden immateriële schade, voorzover dit gelet op de aard en de hoogte van de uitkering verantwoord is;

    • g. een vergoeding ingevolge het Reglement eenmalige silicosevergoeding oud-mijnwerkers;

    • h. een eenmalige premie die door burgemeester en wethouders kan worden toegekend in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van ten hoogste € 1.984,00 per kalenderjaar;

    • i. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 20,30 per week met een maximum van € 711,00 per jaar.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder pensioenregeling verstaan:

    • a. een regeling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel heeft de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en van hun minderjarige kinderen en pleegkinderen door middel van pensioen;

    • b. een door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingevolge het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering aangewezen regeling.

§ 3. Bepaling van het inkomen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

  • 1 Het inkomen uit of in verband met arbeid wordt in de maand waarover aanspraak op uitkering wordt gemaakt vastgesteld op het bedrag dat de werkloze werknemer en de echtgenoot over die maand verwerven of redelijkerwijs geacht kunnen worden te verwerven.

  • 2 Indien op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet de uitkering over een kortere periode dan een maand wordt uitbetaald worden het inkomen en de uitkering eerst per maand vastgesteld, waarna de uitkering over een kortere periode naar evenredigheid wordt vastgesteld.

  • 3 Indien aannemelijk is dat een inkomensbestanddeel geen juiste maatstaf biedt voor de bepaling van het in het eerste lid bedoelde inkomen, wordt dat bestanddeel per maand vastgesteld op 1/3 onderscheidenlijk 1/12 van het bedrag, dat over drie maanden onderscheidenlijk een jaar is verworven.

  • 4 Indien winst als bedoeld in artikel 6, eerste lid wordt genoten, wordt het daaruit voortvloeiende inkomensbestanddeel per maand vastgesteld op 1/12 van de winst, genoten over het kalenderjaar of het niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar, voorafgaand aan de maand waarover aanspraak op uitkering wordt gemaakt.

  • 5 Indien de toepassing van de leden 1 tot en met 4, gelet op het tijdstip van verwerving van een inkomensbestanddeel, tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, bepalen burgemeester en wethouders op welke periode dat inkomensbestanddeel geacht moet worden betrekking te hebben en hoe dit geacht moet worden over deze periode te zijn verdeeld.

§ 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

In afwijking van artikel 3, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, wordt de eenmalige uitkering op grond van artikel XV van de Wet premieheffing over uitkeringen (Stb. 1986, 639) niet als opbrengst van arbeid onderscheidenlijk als inkomen in verband met arbeid beschouwd.

Artikel 9a

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

In het eerste jaar waarop de Wet werk en bijstand betrekking heeft, blijft artikel 3, tweede lid, onderdelen d en e, van toepassing op de belanghebbende ten aanzien van wie op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand op grond van artikel 3, tweede lid, onderdelen d of e, een bedrag niet als opbrengst van arbeid werd beschouwd, met dien verstande dat dat bedrag wordt vermenigvuldigd met:

  • a. 1, in de eerste tot en met de derde maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

  • b. 0,75, in de vierde tot en met de zesde maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

  • c. 0,5, in de zevende tot en met de negende maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand;

  • d. 0,25, in de tiende tot en met de twaalfde maand na de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1987.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2011]

Dit besluit kan worden aangehaald als Inkomensbesluit IOAW.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 24 december 1986

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. de Koning

Uitgegeven de dertigste december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes