Stcrt. 2002, 125, datum inwerkingtreding 06-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2002.
1 Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand na het beëindigen van het
bedrijf of beroep minder bedraagt dan de overeenkomstig het vijfde lid vastgestelde
grondslag en indien aan de in het tweede of derde lid genoemde voorwaarden wordt voldaan:
-
a. de gewezen zelfstandige en de echtgenoot;
-
b. de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen;
-
c. de alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen.
2 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn voor de gewezen zelfstandige, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, onderdeel a:
-
1°. de gewezen zelfstandige heeft gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de
aanvraag, onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend en
gedurende de zeven jaar daarvoor eveneens rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland
uitgeoefend dan wel arbeid in dienstbetrekking verricht;
-
2°. het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de gewezen
zelfstandige bedroeg de laatste drie boekjaren gemiddeld minder dan ƒ 36 800
[Red: per 6 juli 2002 en terugwerkend tot 1 juli 2002: € 20.968,00]
per jaar;
-
3°. het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de gewezen
zelfstandige zou bij voortzetting van het bedrijf of beroep naar verwachting duurzaam
minder dan ƒ 36 800
[Red: per 6 juli 2002 en terugwerkend tot 1 juli 2002: € 20.968,00]
per jaar bedragen; en
-
4°. de aanvraag is ingediend voor het beëindigen van het bedrijf of beroep en de beëindiging
heeft plaatsgevonden binnen een periode van anderhalf jaar, volgend op het tijdstip
van aanvraag.
3 De in het eerste lid bedoelde voorwaarden zijn voor de gewezen zelfstandige, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, onderdeel b:
-
1°. de gewezen zelfstandige heeft gedurende drie jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de
aanvraag, onafgebroken rechtmatig een bedrijf of beroep in Nederland uitgeoefend;
-
2°. het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven van de gewezen
zelfstandige zou bij voortzetting van het bedrijf of beroep naar verwachting duurzaam
minder dan ƒ 36 800
[Red: per 6 juli 2002 en terugwerkend tot 1 juli 2002: € 20.968,00]
per jaar bedragen; en
-
3°. de aanvraag is ingediend voor het beëindigen van het bedrijf of beroep en de beëindiging
heeft plaatsgevonden binnen een periode van anderhalf jaar, volgend op het tijdstip
van aanvraag.
4 Het recht op uitkering komt de gewezen zelfstandige en de echtgenoot gezamenlijk
toe. De uitkering wordt aan de gewezen zelfstandige en de echtgenoot ieder voor de
helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
5 De grondslag bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld
dat voor:
-
a. de gewezen zelfstandige en de echtgenoot de helft van de grondslag netto gelijk is
aan € 557,10;
-
b. de alleenstaande gewezen zelfstandige met een of meer kinderen de grondslag netto
gelijk is aan € 1.002,77;
-
c. voor de alleenstaande gewezen zelfstandige zonder kinderen netto gelijk is aan € 779,93.
6 Onze Minister herziet de bedragen, genoemd in het tweede lid, 2° en 3°, en in het
derde lid, 2°, met ingang van een door hem te bepalen dag zodanig, dat deze netto
gelijk zijn aan het netto minimumloon.
7 De in het vijfde lid genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop
het netto minimumloon wijzigt met het percentage van deze wijziging.