Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten

Geraadpleegd op 11-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-12-2010 en zichtdatum 01-12-2010.
Geldend van 01-12-2010 t/m 08-05-2012

Besluit van 14 oktober 1987, houdende regelen met betrekking tot de verpakking en aanduiding van milieugevaarlijke stoffen en bepaalde gevaarlijke preparaten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 2 april 1987, DGVGZ/VVP/P-80823, gedaan mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 34, derde lid, 36, tweede lid, 37, 39, tweede, derde en vierde lid, en 60, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1985, 639);

De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 1987, no. W13.87.0179);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 8 september 1987, DGVGZ/VVP/P-81749, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Wet milieubeheer;

  • b. stoffenrichtlijn: richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196);

  • c. Onze Ministers: Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 1a

  • 1 Op een verpakking als bedoeld in artikel 9.2.3.3, eerste lid, van de wet moeten duidelijk en onuitwisbaar vermeld zijn:

    • a. de chemische namen van de stoffen waaruit het preparaat bestaat of de naam van het genetisch gemodificeerd organisme;

    • b. de naam en het adres van de in de Europese Economische Ruimte gevestigde persoon die het preparaat of het genetisch gemodificeerd organisme vervaardigt, in de Europese Economische Ruimte aan een ander ter beschikking stelt of invoert;

    • c. de benaming van het gevaar of de gevaren van het preparaat, als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet, met het bijbehorende symbool, onderscheidenlijk de bijbehorende symbolen, voor zover daarin krachtens het derde lid is voorzien;

    • d. een verwijzing naar de bijzondere, aan het gebruik van het preparaat verbonden gevaren, voor zover daarin krachtens het derde lid is voorzien;

    • e. veiligheidsaanbevelingen ter vermijding van de belangrijkste, aan het gebruik van het preparaat verbonden gevaren, voor zover daarin krachtens het derde lid is voorzien.

  • 2 Onze Ministers stellen tezamen nadere regels met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde aanduidingen. Zij kunnen daarbij tevens bepalen dat door hen aan te geven verdere aanduidingen op een verpakking moeten zijn vermeld, of dat door hen aan te geven aanduidingen slechts in door hen aan te geven gevallen behoeven te zijn vermeld.

  • 3 Aan het bepaalde bij of krachtens het eerste lid, onder a, c, d en e, en het tweede lid wordt geacht te zijn voldaan, indien een preparaat, opgenomen op een door Onze Ministers tezamen vastgestelde lijst van preparaten als bedoeld in artikel 9.2.3.1, is aangeduid op de wijze die in die lijst met betrekking tot dat preparaat is aangegeven.

Artikel 2

  • 1 De criteria volgens welke een stof moet worden ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet, zijn voor de onderscheidene categorieën als volgt:

    • a. ontplofbaar: stoffen en preparaten in vaste, vloeibare, pasta- of gelatine-achtige toestand, die ook zonder de inwerking van zuurstof in de lucht exotherm kunnen reageren, hierbij snel gassen ontwikkelen en onder bepaalde voorwaarden ontploffen, snel explosief verbranden of door verhitting bij gedeeltelijke afsluiting ontploffen;

    • b. oxyderend: stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm reageren;

    • c. zeer licht ontvlambaar: stoffen en preparaten in vloeibare toestand met een uiterst laag vlampunt en een laag kookpunt, alsmede gasvormige stoffen en preparaten die bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld, kunnen ontbranden;

    • d. licht ontvlambaar: stoffen en preparaten die:

      • 1°. bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden;

      • 2°. in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen ontbranden en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien;

      • 3°. in vloeibare toestand, een zeer laag vlampunt hebben, of

      • 4°. bij aanraking met water of vochtige lucht, zeer licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen;

    • e. ontvlambaar: vloeibare stoffen en preparaten met een laag vlampunt;

    • f. zeer vergiftig: stoffen en preparaten waarvan reeds een zeer geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen of de dood kan veroorzaken;

    • g. vergiftig: stoffen en preparaten waarvan reeds een geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen of de dood kan veroorzaken;

    • h. schadelijk: stoffen en preparaten die bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen of de dood kunnen veroorzaken;

    • i. bijtend: stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking kunnen uitoefenen;

    • j. irriterend: niet-bijtende stoffen en preparaten die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken;

    • k. sensibiliserend: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt;

    • l. kankerverwekkend: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid kanker kunnen veroorzaken of de frequentie van kanker doen toenemen;

    • m. mutageen: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid erfelijke genetische afwijkingen kunnen veroorzaken of de frequentie van deze afwijkingen doen toenemen;

    • n. voor de voortplanting vergiftige: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht alsmede of uitsluitend aantasting van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsfuncties of -vermogens kunnen veroorzaken, dan wel de frequentie van deze afwijkingen of aantasting doen toenemen;

    • o. milieugevaarlijk: stoffen en preparaten die, wanneer zij in het milieu terechtkomen, onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer milieucompartimenten opleveren of kunnen opleveren.

  • 2 Voor de indeling van een stof in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet, zijn tevens van toepassing de criteria die zijn vastgelegd in bijlage VI bij de stoffenrichtlijn.

Artikel 3

  • 1 Ter bepaling of een stof behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet, wordt gebruik gemaakt van de bestaande relevante en toegankelijke gegevens over de eigenschappen van de stof.

  • 2 Onderzoek dat wordt uitgevoerd teneinde vast te stellen of een stof behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet, dient te worden uitgevoerd met toepassing van methoden, vastgelegd in bijlage X bij de EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen.

Artikel 5

  • 2 Onze Ministers kunnen bepalen dat in door hen aan te geven gevallen, waarin naar hun oordeel in het verband met de bestemming van de stoffen het in het eerste lid voorgeschreven gebruik van de Nederlandse taal voor de in artikel 1a, eerste lid, voorgeschreven aanduidingen niet zinvol is, deze aanduidingen in een andere taal dan de Nederlandse mogen worden gesteld.

Artikel 6

  • 2 Onze Ministers kunnen regels stellen met betrekking tot de verpakking, het etiket daaronder begrepen, en aanduiding van preparaten.

Artikel 6a

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de indeling van een preparaat in een categorie als bedoeld in dat lid achterwege blijven, indien:

    • a. geen enkel bestanddeel van dat preparaat de in artikel 9.2.3.1, tweede lid, onder a tot en met e van de wet, bedoelde eigenschappen heeft en het volgens de gegevens waarover de fabrikant beschikt weinig waarschijnlijk is dat bij het preparaat een dergelijk gevaar aanwezig is, of

    • b. in het geval van wijziging van de samenstelling van een preparaat met bekende samenstelling, er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een wijziging van de indeling zal leiden.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers worden nadere regels gesteld ter zake van het onderzoek en de in het eerste lid genoemde indeling van een preparaat.

Artikel 6b

  • 1 Voor de indeling van een preparaat in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, onder f tot en met n, van de wet, is van toepassing de door Onze Ministers vast te stellen methode met bijbehorende criteria, die gebaseerd is op de eigenschappen van de stoffen waaruit het preparaat is samengesteld en de concentraties waarin die stoffen in het preparaat voorkomen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt een preparaat overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij de stoffenrichtlijn, ingedeeld in één of meer van de categorieën bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, onder f tot en met j, van de wet, indien met betrekking tot die indeling toxicologische gegevens beschikbaar zijn.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers worden regels gesteld over de wijze waarop de toxicologische gegevens bedoeld in het tweede lid worden bepaald.

  • 4 In de in het derde lid bedoelde regels kunnen tevens bijzondere omstandigheden worden aangewezen die van invloed zijn op de indeling van het preparaat.

Artikel 6c

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers wordt voor preparaten waarvan de samenstelling bekend is, met uitzondering van de onder richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230) vallende preparaten die zijn ingedeeld volgens andere internationaal erkende methoden die in overeenstemming zijn met de bepalingen van de bijlagen II en III bij richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230), vastgesteld in welke gevallen een nieuwe beoordeling van de gevaren voor het milieu plaatsvindt.

Artikel 6d

  • 1 Degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van een stof of een preparaat houdt ter beschikking:

    • a. de gegevens die zijn gebruikt voor de indeling en het kenmerken van het preparaat;

    • b. alle nuttige informatie betreffende de wijze van verpakking van die verpakkingen die preparaten bevatten welke aan het grote publiek te koop aangeboden of verkocht worden met inbegrip van het certificaat dat na proeven overeenkomstig bijlage IX, deel A, bij richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), wordt verstrekt.

  • 2 Bij regeling van Onze Ministers worden instanties aangewezen ten behoeve waarvan de in het eerste lid genoemde gegevens ter beschikking worden gehouden.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld betreffende het vragen van inlichtingen over de samenstelling van het preparaat en alle andere nuttige informatie aan de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van het preparaat.

Artikel 6e

Elke vorm van reclame voor een preparaat waarbij een particulier een koopcontract kan sluiten zonder eerst de verpakking, het etiket daarbij inbegrepen, van het preparaat te hebben gezien, vermeldt de daarop aangeduide soort of soorten gevaren als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, van de wet.

Artikel 6f

Bij regeling van Onze Ministers kunnen preparaten worden aangewezen waarop de artikelen 1a en 9.2.3.1 tot en met 9.2.3.4 van de wet geheel of voor een daarbij te bepalen gedeelte niet van toepassing zijn indien deze preparaten in de vorm waarin ze in de handel zijn gebracht geen gevarenopleveren uit fysisch-chemische eigenschappen, noch gevaren opleveren voor gezondheid of voor het milieu.

Artikel 7

De artikelen 9.2.3.1, 9.2.3.2, 9.2.3.3 en 9.2.3.4, eerste lid, van de wet zijn niet van toepassing op:

  • a. springstoffen die in de handel worden gebracht met het oog op hun explosieve of pyrotechnische eigenschappen;

  • b. stoffen, alsmede preparaten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in douanevervoer, die onder toezicht staan van de douane en niet worden bewerkt of verwerkt;

  • c. stoffen, alsmede preparaten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in de vorm van afvalstoffen waarop richtlijn nr. 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen (PbEU L 114) of richtlijn nr. 78/319/EEG van de Raad van 20 maart 1978 betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 319) van toepassing zijn;

  • d. preparaten die radioactieve stoffen als omschreven in richtlijn nr. 80/836/Euratom van de Raad van 15 juli 1980 houdende wijziging van de richtlijnen tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, bevatten;

  • e. medische hulpmiddelen die invasief zijn of in direct contact komen met het lichaam, voorzover er communautaire voorschriften voor de indeling en kenmerking van gevaarlijke stoffen en preparaten voorhanden zijn die eenzelfde niveau van informatie en bescherming verzekeren als richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200);

  • f. geneesmiddelen als bedoeld in de Geneesmiddelenwet en de Diergeneesmiddelenwet.

Artikel 9

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Een wijziging van bijlage VI bij de stoffenrichtlijn treedt voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, onderscheidenlijk artikel 2, tweede lid, in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 3 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan bij ministeriële regeling onderdelen van een in werking getreden wijziging als bedoeld in het tweede lid, voor door hem aan te wijzen categorieën stoffen tot een door hem te bepalen tijdstip buiten toepassing laten.

  • 4 Indien de bijlage van de stoffenrichtlijn, bedoeld in het tweede lid, wordt gewijzigd, zal Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit bekend maken in de Nederlandse Staatscourant. Hij maakt daarbij tevens bekend wanneer de wijziging in werking treedt.

  • 5 Het besluit kan worden aangehaald als Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 14 oktober 1987

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

D. J. D. Dees

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L. de Graaf

Uitgegeven de zesentwintigste november 1987

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes