Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten

Geraadpleegd op 17-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2001 en zichtdatum 16-12-2024.
Geldend van 08-06-2001 t/m 17-05-2004

Besluit van 14 oktober 1987, houdende regelen met betrekking tot de verpakking en aanduiding van milieugevaarlijke stoffen en bepaalde gevaarlijke preparaten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 2 april 1987, DGVGZ/VVP/P-80823, gedaan mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 34, derde lid, 36, tweede lid, 37, 39, tweede, derde en vierde lid, en 60, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1985, 639);

De Raad van State gehoord (advies van 17 juni 1987, no. W13.87.0179);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 8 september 1987, DGVGZ/VVP/P-81749, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Wet milieugevaarlijke stoffen;

  • b. de richtlijn: de richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 92/32/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 april 1992 tot zevende wijziging van richtlijn 67/548/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 154), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 93/21 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1993 (PbEG L 110), met inbegrip van toekomstige wijzigingen van de bijlagen I, V en VI bij richtlijn nr. 67/548/EEG;

  • c. Onze Ministers: Onze Ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2

  • 1 De criteria volgens welke een stof moet worden ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, zijn voor de onderscheidene categorieën als volgt:

    • a. ontplofbaar: stoffen en preparaten in vaste, vloeibare, pasta- of gelatine-achtige toestand, die ook zonder de inwerking van zuurstof in de lucht exotherm kunnen reageren, hierbij snel gassen ontwikkelen en onder bepaalde voorwaarden ontploffen, snel explosief verbranden of door verhitting bij gedeeltelijke afsluiting ontploffen;

    • b. oxyderend: stoffen en preparaten die bij aanraking met andere stoffen, met name ontvlambare stoffen, sterk exotherm reageren;

    • c. zeer licht ontvlambaar: stoffen en preparaten in vloeibare toestand met een uiterst laag vlampunt en een laag kookpunt, alsmede gasvormige stoffen en preparaten die bij normale temperatuur en druk aan de lucht blootgesteld, kunnen ontbranden;

    • d. licht ontvlambaar: stoffen en preparaten die:

      • 1°. bij normale temperatuur aan de lucht blootgesteld, zonder toevoer van energie in temperatuur kunnen stijgen en tenslotte kunnen ontbranden;

      • 2°. in vaste toestand, door kortstondige inwerking van een ontstekingsbron, gemakkelijk kunnen ontbranden en na verwijdering van de ontstekingsbron blijven branden of gloeien;

      • 3°. in vloeibare toestand, een zeer laag vlampunt hebben, of

      • 4°. bij aanraking met water of vochtige lucht, zeer licht ontvlambare gassen in een gevaarlijke hoeveelheid ontwikkelen;

    • e. ontvlambaar: vloeibare stoffen en preparaten met een laag vlampunt;

    • f. zeer vergiftig: stoffen en preparaten waarvan reeds een zeer geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen of de dood kan veroorzaken;

    • g. vergiftig: stoffen en preparaten waarvan reeds een geringe hoeveelheid bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen of de dood kan veroorzaken;

    • h. schadelijk: stoffen en preparaten die bij inademing of opneming via de mond of via de huid acute of chronische aandoeningen of de dood kunnen veroorzaken;

    • i. bijtend: stoffen en preparaten die bij aanraking met levende weefsels daarop een vernietigende werking kunnen uitoefenen;

    • j. irriterend: niet-bijtende stoffen en preparaten die bij directe, langdurige of herhaalde aanraking met de huid of de slijmvliezen een ontsteking kunnen veroorzaken;

    • k. sensibiliserend: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de huid aanleiding kunnen geven tot een zodanige reactie van hypersensibilisatie dat latere blootstelling aan de stof of het preparaat karakteristieke nadelige effecten veroorzaakt;

    • l. kankerverwekkend: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid kanker kunnen veroorzaken of de frequentie van kanker doen toenemen;

    • m. mutageen: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid erfelijke genetische afwijkingen kunnen veroorzaken of de frequentie van deze afwijkingen doen toenemen;

    • n. voor de voortplanting vergiftige: stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of via de huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht alsmede of uitsluitend aantasting van de mannelijke of vrouwelijke voortplantingsfuncties of -vermogens kunnen veroorzaken, dan wel de frequentie van deze afwijkingen of aantasting doen toenemen;

    • o. milieugevaarlijk: stoffen en preparaten die, wanneer zij in het milieu terechtkomen, onmiddellijk of na verloop van tijd gevaar voor een of meer milieucompartimenten opleveren of kunnen opleveren.

  • 2 Voor de indeling van een stof in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, zijn tevens van toepassing de criteria die zijn vastgelegd in bijlage VI bij de richtlijn.

Artikel 3

  • 1 Voor zover van een stof een kennisgeving als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de wet is gedaan, dient ter bepaling of de stof behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, gebruik te worden gemaakt van de bij de kennisgeving overgelegde gegevens. Voor stoffen die voorkomen op de Europese inventaris van bestaande commerciële stoffen (European Inventory of Existing Commercial Substances (EINECS))(PbEG 90/C 146A), doch niet zijn opgenomen in bijlage I bij de richtlijn, dient hierbij gebruik te worden gemaakt van de bestaande relevante en toegankelijke gegevens over de eigenschappen van de stof.

  • 2 Onderzoek dat wordt uitgevoerd teneinde vast te stellen of een stof als bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, dient te worden uitgevoerd met toepassing van methoden, vastgelegd in bijlage V bij de richtlijn.

  • 3 Dit artikel is niet van toepassing op stoffen die zijn opgenomen op de in artikel 36, vierde lid, van de wet bedoelde lijst.

Artikel 4

Indien van een stof als bedoeld in artikel 2a, eerste of tweede lid, artikel 9, tweede lid, onder a, of artikel 12, eerste, tweede of derde lid, van het Kennisgevingsbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen of van een stof die in de Europese Gemeenschappen door een fabrikant zal worden of wordt vervaardigd of door een importeur zal worden of wordt ingevoerd in een hoeveelheid van minder dan 1000 kg per jaar met het oogmerk daarmede in laboratoria onderzoek te verrichten of, nog niet volledig kan worden bepaald in hoeverre zij behoort tot een of meer categorieën als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, moet op de verpakking van die stof, benevens de aanduidingen op grond van reeds uitgevoerde onderzoeken, duidelijk en onuitwisbaar zijn vermeld: "Pas op - nog niet volledig onderzochte stof".

Artikel 5

Onze Ministers kunnen bepalen dat in door hen aan te geven gevallen, waarin naar hun oordeel in het verband met de bestemming van de stoffen het in artikel 36, tweede lid, van de wet voorgeschreven gebruik van de Nederlandse taal voor de in artikel 36, eerste lid, van de wet voorgeschreven aanduidingen niet zinvol is, deze aanduidingen in een andere taal dan de Nederlandse taal mogen worden gesteld.

Artikel 6

  • 1 De artikelen 34 tot en met 38 van de wet, en de artikelen 2, eerste en derde lid, 3, tweede lid, en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op preparaten, met uitzondering van cosmetica als bedoeld in het Cosmeticabesluit (Warenwet) 1979 (Stb. 1980, 256).

  • 2 Onze Ministers kunnen regelen stellen met betrekking tot de verpakking en aanduiding van preparaten die niet behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet.

Artikel 6a

  • 1 De indeling van een preparaat in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a tot en met e, van de wet, dient te geschieden op grond van onderzoek naar de in die onderdelen bedoelde gevaarlijke eigenschappen.

  • 2 Onze Ministers kunnen ter uitvoering van een bindend besluit van een orgaan van de Europese Gemeenschappen bepalen dat het eerste lid geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is voor door hen aan te geven preparaten. Zij kunnen daarbij bepalen dat voor de indeling in de in artikel 34, tweede lid, onder a tot en met e, van de wet bedoelde categorieën moet worden gebruik gemaakt van een door hen vast te stellen methode.

Artikel 6b

  • 1 Voor de indeling van een preparaat in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder f tot en met j en l tot en met n, van de wet, is van toepassing de door Onze Ministers vast te stellen methode met bijbehorende criteria, die gebaseerd is op de eigenschappen van de stoffen waaruit het preparaat is samengesteld en de concentraties waarin die stoffen in het preparaat voorkomen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is artikel 2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de indeling van een preparaat in één of meer van de categorieën bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder f tot en met j, van de wet, indien met betrekking tot die indeling toxicologische gegevens beschikbaar zijn.

  • 3 Onze Ministers bepalen in welke gevallen een wijziging in de samenstelling van een preparaat dat is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder f tot en met j en l tot en met n, van de wet, dient te leiden tot een nieuwe beoordeling van die indeling.

Artikel 6c

  • 1 Het is degene die een stof of een preparaat, behorende tot een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de wet, vervaardigt of in Nederland invoert, verboden om die stof of dat preparaat ter aflevering voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen, indien hij de gegevens die voor de indeling en aanduiding van die stof of dat preparaat zijn gebruikt, niet gedurende tien jaar na de beëindiging van het vervaardigen of invoeren ter beschikking houdt.

  • 2 Indien degene die een preparaat vervaardigt of in Nederland invoert, dit ter beschikking stelt aan een ander ter verwerking in een ander preparaat, verschaft hij hem daarbij op diens verzoek alle noodzakelijke gegevens over de in het uitgangspreparaat aanwezige gevaarlijke stoffen ten einde een correcte indeling en aanduiding van het nieuwe preparaat mogelijk te maken.

Artikel 7

  • 1 De artikelen 34 tot en met 37 en artikel 38, eerste lid, van de wet zijn niet van toepassing op:

    • a. munitie en springstoffen die in de handel worden gebracht om door explosie of door een pyrotechnisch effect een beoogde uitwerking te hebben;

    • b. stoffen, alsmede preparaten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in douanevervoer, die onder toezicht staan van de douane en niet worden bewerkt of verwerkt;

    • c. stoffen, alsmede preparaten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, in de vorm van afvalstoffen waarop Richtlijn 75/442/EEG (PbEG L 194), betreffende afvalstoffen, of Richtlijn 78/319/EEG (PbEG L 84), betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen, van toepassing zijn;

    • d. sera en vaccins als bedoeld in de Wet op sera en vaccins (Stb. 1927, 91);

    • e. bloed en bloedprodukten als bedoeld in de Wet op menselijk bloed (Stb. 1961, 182).

  • 2 De artikelen 34 tot en met 37 en artikel 38, eerste lid, van de wet zijn tot 30 april 1997 evenmin van toepassing op butaan, propaan en vloeibaar gemaakt petroleumgas, met uitzondering van aërosolen als bedoeld in het Warenwetbesluit drukverpakkingen.

Artikel 8

Het Besluit Aflevering Gevaarlijke Stoffen (Stb. 1979, 764) wordt ingetrokken.

Artikel 9

  • 1 Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Een wijziging van bijlage I, V of VI bij de richtlijn treedt voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onderscheidenlijk tweede lid, onderscheidenlijk artikel 2, tweede lid, in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 3 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan bij ministeriële regeling onderdelen van een in werking getreden wijziging als bedoeld in het tweede lid, voor door hem aan te wijzen categorieën stoffen tot een door hem te bepalen tijdstip buiten toepassing laten.

  • 4 Indien één van de bijlagen van de richtlijn, bedoeld in het tweede lid, wordt gewijzigd, zal Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit bekend maken in de Nederlandse Staatscourant. Hij maakt daarbij tevens bekend wanneer de wijziging in werking treedt.

  • 5 Het besluit kan worden aangehaald als Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 14 oktober 1987

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

D. J. D. Dees

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

L. de Graaf

Uitgegeven de zesentwintigste november 1987

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes