-
a. De kosten van behandeling door een huisarts, tandarts of een specialist worden vergoed
tot het werkelijke bedrag van die kosten, berekend naar het tarief, zoals dit ter
plaatse gebruikelijk is voor de inkomensklasse, waartoe de belanghebbende behoort.
-
b. Als specialist wordt aangemerkt een arts, voorkomende in het officiële register van
erkende specialisten, zoals het door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering
der Geneeskunst is vastgesteld. Mondartsen worden niet als specialisten beschouwd.
-
c. Voor behandeling door specialisten die zonder voorkennis van de huisarts zijn geconsulteerd,
bestaat generlei aanspraak op vergoeding, tenzijn de belanghebbende voor die behandeling
machtiging heeft verkregen van de raad. Die machtiging wordt geacht te zijn verleend,
indien de specialistische behandeling na 31 december 1982, doch voor de datum van
inwerkingtreding van deze regeling is aangevangen. Indien de omstandigheden zulks
naar het oordeel van de raad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde
in de eerste volzin, worden verleend zonder dat de belanghebbende voor het ondergaan
van de specialistische behandeling vooraf de machtiging van de raad heeft verkregen.
-
d. De kosten van genees- en verbandmiddelen worden vergoed tot het werkelijke bedrag
van die kosten, indien die middelen op voorschrift van de huisarts of een specialist
door een apotheker of een apotheekhoudende arts zijn geleverd.
-
e. De kosten van het aanschaffen van hulpmiddelen worden vergoed tot het werkelijke bedrag
van die kosten, indien aan de belanghebbende voor de aanschaffing van die hulpmiddelen
vooral machtiging is verleend door de raad. De machtiging wordt geacht te zijn verleend,
indien de hulpmiddelen na 31 december 1982, doch voor de datum van inwerkingtreding
van deze regeling zijn aangeschaft. Indien de omstandigheden zulks staar het oordeel
van de raad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste
volzin, worden verleend zonder dat de belanghebbende voor de aanschaf van de hulpmiddelen
vooraf machtiging van de raad heeft verkregen.
-
f. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1986 (Stb. 595) worden de kosten van verpleging
vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, berekend naar het voor de verpleeginrichting
geldende derde-klassetarief, zulks behoudens het hierna bepaalde.
-
g. Vergoeding van de kosten wegens verpleging wordt alleen verleend, indien de belanghebbende
met toestemming van de raad ter verpleging is opgenomen in een voor dat doel bestemde
inrichting. De toestemming wordt geacht te zijn verleend, indien de opname na 31 december
1982, doch voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling heeft plaatsgevonden.
Indien de omstandigheden zulks naar het oordeel van de raad wettigen, kan de vergoeding,
in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, worden verleend zonder dat de belanghebbende
voor zijn opname in de verpleeginrichting vooraf de toestemming van de raad heeft
verkregen.
-
h. Aan een belanghebbende die ongehuwd is, worden de kosten van verpleging slechts vergoed
tot het bedrag, waarmede die kosten vijftig procent van het buitengewoon pensioen
van die belanghebbende overschrijden, vermeerderd met het bedrag dat die belanghebbende
bijdraagt ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van zijn gewezen echtgenoot,
van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van andere bloed- en aanverwanten
in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie. Voor de toepassing van het
bepaalde in de vorige volzin wordt onder buitengewoon pensioen verstaan het buitengewoon
pensioen, berekend overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van de wet, vermeerderd met de toeslagen en verhogingen, uitgezonderd de vermeerdering, bedoeld
in de artikelen 12, 13 en 14 van de wet.
-
i. Aan een belanghebbende die ongehuwd is en die langer dan vijf jaren, uitsluitend wegens
geestesziekte, in voor de verpleging van geesteszieken bestemde inrichtingen of woningen
verpleegd is geweest of te werk gesteld is geweest in werkinrichtingen voor geestelijk
invaliden, worden de kosten zijner verpleging en tewerkstelling, voor zover die langer
duren dan vijf jaren, slechts vergoed tot het bedrag, waarmede die kosten het buitengewoon
pensioen van die belanghebbende overschrijden, vermeerderd met het bedrag dat die
belanghebbende bijdraagt ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van zijn
gewezen echtgenoot, van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van andere
bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie. Voor
de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt onder buitengewoon pensioen
verstaan het buitengewoon pensioen, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de wet, vermeerderd met de toeslagen en verhogingen, uitgezonderd de vermeerdering, bedoeld
in de artikelen 12, 13 en 14 van de wet.
-
j. In afwijking van het bepaalde onder f, wordt aan een belanghebbende vergoeding van
de kosten van verpleging verleend volgens het voor de verpleeginrichting geldende
tweede-klassetarief, indien naar het oordeel van de raad bijzondere omstandigheden
verpleging in die hogere klasse noodzakelijk maken, zulks voor de duur van die bijzondere
omstandigheden.
-
k. Indien een belanghebbende in een hogere klasse verpleegd is of wordt dan die, bedoeld
onder f, wordt, indien zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, als bedoeld onder
j, voor de kosten van die verpleging geen hogere vergoeding verleend van de kosten
van geneeskundige behandeling en andere kosten die in de verpleegprijs begrepen zouden
zijn geweest, indien deze was berekend volgens het derde-klassetarief.
-
l. De kosten van vervoer welke verband houden met de geneeskundige behandeling en verpleging,
als in de voorgaande regelingen bedoeld, worden vergoed overeenkomstig het bepaalde
in het koninklijk besluit van 22 december 1922 (Stb. 684). Indien voor dit vervoer
van een ander dan een openbaar vervoermiddel wordt gebruik gemaakt, waardoor het vervoer
hogere kosten medebrengt, wordt de vergoeding verleend alsof van een openbaar vervoermiddel
ware gebruik gemaakt, tenzij het gebruik van het andere vervoermiddel ingevolge medisch
voorschrift noodzakelijk was.
-
m. De belanghebbende die zich niet gedraagt naar de regelen van de verpleeginrichting
waarin hij is opgenomen, of die zich aan wangedrag schuldig maakt of op eigen verantwoording,
tegen het advies van de behandelende arts, de verpleeginrichting verlaat dan wel de
hem gegeven geneeskundige voorschriften niet of niet meer opvolgt, kan hierna geen
aanspraak meer maken op vergoeding van de kosten van geneeskundige behandeling en
verpleging.