Vaststelling regelen vergoeding voor behandeling en verpleging

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2009.
Geldend van 25-02-1988 t/m 31-12-2010

Vaststelling regelen vergoeding voor behandeling en verpleging

De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1986 (Stb. 595) tot uitvoering van artikel 15 van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);

Gehoord de Buitengewone Pensioenraad, de Commissie Indisch Verzet en de Stichting Pelita;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet:

de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Stb. 1986, 360);

b. de raad:

de Buitengewone Pensioenraad, bedoeld in artikel 21 van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Stb. 1986, 575);

c. de belanghebbende:

de deelnemer aan het verzet in de zin van de wet.

Artikel 2

  • 1 De vergoeding ter zake van de kosten van behandeling en verpleging, bedoeld in artikel 15 van de wet en artikel 3 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1986 (Stb. 595) wordt aan de belanghebbende uitbetaald na overlegging van een rekening betreffende die behandeling en verpleging. Deze rekening dient vóór het einde van het kalenderjaar, volgende op dat waarin de kosten de belanghebbende in rekening zijn gebracht of de uitgaven door hem zijn gedaan, op de door de raad aan te geven wijze bij hem te worden ingediend.

  • 2 Indien de belanghebbende de rekening niet zelf voldoet, wordt de vergoeding uitbetaald aan degene die de behandeling en verpleging heeft verstrekt dan wel te wiens laste deze zijn gekomen.

Artikel 3

De in artikel 2 bedoelde vergoeding wordt verleend met inachtneming van de volgende regelen:

  • I. Kosten van verpleging in een inrichting en van genees- of heelkundige behandeling

    • a. De kosten van behandeling door een huisarts, tandarts of een specialist worden vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, berekend naar het tarief, zoals dit ter plaatse gebruikelijk is voor de inkomensklasse, waartoe de belanghebbende behoort.

    • b. Als specialist wordt aangemerkt een arts, voorkomende in het officiële register van erkende specialisten, zoals het door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst is vastgesteld. Mondartsen worden niet als specialisten beschouwd.

    • c. Voor behandeling door specialisten die zonder voorkennis van de huisarts zijn geconsulteerd, bestaat generlei aanspraak op vergoeding, tenzijn de belanghebbende voor die behandeling machtiging heeft verkregen van de raad. Die machtiging wordt geacht te zijn verleend, indien de specialistische behandeling na 31 december 1982, doch voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling is aangevangen. Indien de omstandigheden zulks naar het oordeel van de raad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, worden verleend zonder dat de belanghebbende voor het ondergaan van de specialistische behandeling vooraf de machtiging van de raad heeft verkregen.

    • d. De kosten van genees- en verbandmiddelen worden vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, indien die middelen op voorschrift van de huisarts of een specialist door een apotheker of een apotheekhoudende arts zijn geleverd.

    • e. De kosten van het aanschaffen van hulpmiddelen worden vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, indien aan de belanghebbende voor de aanschaffing van die hulpmiddelen vooral machtiging is verleend door de raad. De machtiging wordt geacht te zijn verleend, indien de hulpmiddelen na 31 december 1982, doch voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling zijn aangeschaft. Indien de omstandigheden zulks staar het oordeel van de raad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, worden verleend zonder dat de belanghebbende voor de aanschaf van de hulpmiddelen vooraf machtiging van de raad heeft verkregen.

    • f. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1986 (Stb. 595) worden de kosten van verpleging vergoed tot het werkelijke bedrag van die kosten, berekend naar het voor de verpleeginrichting geldende derde-klassetarief, zulks behoudens het hierna bepaalde.

    • g. Vergoeding van de kosten wegens verpleging wordt alleen verleend, indien de belanghebbende met toestemming van de raad ter verpleging is opgenomen in een voor dat doel bestemde inrichting. De toestemming wordt geacht te zijn verleend, indien de opname na 31 december 1982, doch voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling heeft plaatsgevonden. Indien de omstandigheden zulks naar het oordeel van de raad wettigen, kan de vergoeding, in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin, worden verleend zonder dat de belanghebbende voor zijn opname in de verpleeginrichting vooraf de toestemming van de raad heeft verkregen.

    • h. Aan een belanghebbende die ongehuwd is, worden de kosten van verpleging slechts vergoed tot het bedrag, waarmede die kosten vijftig procent van het buitengewoon pensioen van die belanghebbende overschrijden, vermeerderd met het bedrag dat die belanghebbende bijdraagt ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van zijn gewezen echtgenoot, van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van andere bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt onder buitengewoon pensioen verstaan het buitengewoon pensioen, berekend overeenkomstig artikel 11, eerste lid, van de wet, vermeerderd met de toeslagen en verhogingen, uitgezonderd de vermeerdering, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 van de wet.

    • i. Aan een belanghebbende die ongehuwd is en die langer dan vijf jaren, uitsluitend wegens geestesziekte, in voor de verpleging van geesteszieken bestemde inrichtingen of woningen verpleegd is geweest of te werk gesteld is geweest in werkinrichtingen voor geestelijk invaliden, worden de kosten zijner verpleging en tewerkstelling, voor zover die langer duren dan vijf jaren, slechts vergoed tot het bedrag, waarmede die kosten het buitengewoon pensioen van die belanghebbende overschrijden, vermeerderd met het bedrag dat die belanghebbende bijdraagt ter voorziening in het noodzakelijk levensonderhoud van zijn gewezen echtgenoot, van eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen en van andere bloed- en aanverwanten in de rechte linie en in de tweede graad van de zijlinie. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt onder buitengewoon pensioen verstaan het buitengewoon pensioen, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de wet, vermeerderd met de toeslagen en verhogingen, uitgezonderd de vermeerdering, bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 van de wet.

    • j. In afwijking van het bepaalde onder f, wordt aan een belanghebbende vergoeding van de kosten van verpleging verleend volgens het voor de verpleeginrichting geldende tweede-klassetarief, indien naar het oordeel van de raad bijzondere omstandigheden verpleging in die hogere klasse noodzakelijk maken, zulks voor de duur van die bijzondere omstandigheden.

    • k. Indien een belanghebbende in een hogere klasse verpleegd is of wordt dan die, bedoeld onder f, wordt, indien zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, als bedoeld onder j, voor de kosten van die verpleging geen hogere vergoeding verleend van de kosten van geneeskundige behandeling en andere kosten die in de verpleegprijs begrepen zouden zijn geweest, indien deze was berekend volgens het derde-klassetarief.

    • l. De kosten van vervoer welke verband houden met de geneeskundige behandeling en verpleging, als in de voorgaande regelingen bedoeld, worden vergoed overeenkomstig het bepaalde in het koninklijk besluit van 22 december 1922 (Stb. 684). Indien voor dit vervoer van een ander dan een openbaar vervoermiddel wordt gebruik gemaakt, waardoor het vervoer hogere kosten medebrengt, wordt de vergoeding verleend alsof van een openbaar vervoermiddel ware gebruik gemaakt, tenzij het gebruik van het andere vervoermiddel ingevolge medisch voorschrift noodzakelijk was.

    • m. De belanghebbende die zich niet gedraagt naar de regelen van de verpleeginrichting waarin hij is opgenomen, of die zich aan wangedrag schuldig maakt of op eigen verantwoording, tegen het advies van de behandelende arts, de verpleeginrichting verlaat dan wel de hem gegeven geneeskundige voorschriften niet of niet meer opvolgt, kan hierna geen aanspraak meer maken op vergoeding van de kosten van geneeskundige behandeling en verpleging.

  • II. Extra kosten wegens dieetvoeding

    • a. Vergoeding van extra kosten wegens dieetvoeding wordt slechts verleend over perioden, gedurende welke de belanghebbende naar het oordeel van de raad dieetvoeding nodig heeft in verband met de ziekte waarvoor recht op buitengewoon pensioen bestaat.

    • b. Het bedrag van de vergoeding wordt voor iedere daarvoor in aanmerking komende belanghebbende afzonderlijk vastgesteld, na ingewonnen advies van de geneeskundige adviseur van de raad.

    • c. Het bedrag van de vergoeding wordt, zo mogelijk, uitbetaald aan het einde van elke maand van de periode waarover die vergoeding is verleend.

    • d. De vergoeding wordt niet of niet langer verleend, wanneer blijkt, dat de belanghebbende deze niet of niet geheel aanwendt voor het aanschaffen van de voorgeschreven voedingsmiddelen.

    • e. De vergoeding wordt niet verleend over perioden, gedurende welke de belanghebbende de hem met het oog op zijn herstel gegeven geneeskundige voorschriften niet opvolgt.

    • f. De vergoeding wordt niet verleend over perioden, gedurende welke de belanghebbende in enige inrichting ter verpleging is opgenomen.

  • III. Kosten van andere voorzieningen

    Indien naar het oordeel van de raad in verband met de invaliditeit waaraan recht op buitengewoon pensioen wordt ontleend, een voorziening van andere aard dan de onder I en II genoemde voorzieningen is vereist, welke niet uit een aan belanghebbende toekomende vermeerdering, als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14 van de wet, kan worden bekostigd en welke voorziening in verhouding tot zijn levensomstandigheden kostbaar moet worden geacht, kan hem een door de raad naar redelijkheid vast te stellen tegemoetkoming in de kosten van die voorziening worden verleend. Bij vaststelling van deze tegemoetkoming wordt door de Raad geen rekening gehouden met de vaste vergoeding, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het koninklijk besluit van 23 oktober 1986 (Stb. 595).

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 1983.

Rijswijk, 27 januari 1988

De

Minister

voornoemd,

L. C. Brinkman