Afdeling recherche van het Ministerie van Landbouw en Visserij: Afdeling recherche van het Ministerie van Landbouw en Visserij

[Regeling vervallen per 02-01-2005.]
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-07-1988 en zichtdatum 08-07-1988.
Geldend van 08-07-1988 t/m 01-01-2005

Afdeling recherche van het Ministerie van Landbouw en Visserij: Afdeling recherche van het Ministerie van Landbouw en Visserij

De minister van Justitie,

Gelet op artikel 10, tweede lid van de Politiewet (Stb. 1957, 244), de Rechtspositieregeling onbezoldigde ambtenaren van het Korps Rijkspolitie (Stb. 1957, 557), de Instructie voor de onbezoldigde ambtenaren van het Korps Rijkspolitie (Stcrt. 1966, 51) de Rechtspositieregeling onbezoldigde ambtenaren van het Korps Rijkspolitie, alsmede artikel 157 van het Wetboek van Strafvordering;

Besluit:

[Regeling vervallen per 02-01-2005]

  • I. te benoemen tot onbezoldigd ambtenaar van het Korps Rijkspolitie voor het gehele grondgebied in Nederland de ambtenaren van het Ministerie van Landbouw en Visserij werkzaam bij de Afdeling Recherche (verder te noemen: AR) van de Algemene Inspectie Dienst (verder te noemen AID), voor de periode dat zij door de directeur van de AID met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, nadat door de procureur-generaal binnen wiens ressort hun woonplaats is gelegen, is vastgesteld dat zij blijk hebben gegeven de geschiktheid te bezitten voor de uitoefening van de politietaak, in het bijzonder voor wat betreft gedrag, betrouwbaarheid en ontwikkeling;

  • II. te bepalen dat de onder I bedoelde ambtenaren van de krachtens deze benoeming verkregen opsporingsbevoegdheid slechts gebruik mogen maken voor het opsporen van de strafbare feiten genoemd in:

    • a. het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1981, 35) Boek II,

      Titel V, art. 138, 140, 141.

      Titel VII, art. 157, 161 quater, 161 quinquies, 162, 163, 170, 171, 174, 175.

      Titel XIII, art. 177, 179, 180, 184, 195, 198, 199, 200.

      Titel XI, art. 216, 219, 222, 223, 280.

      Titel XII, art. 225, 226, 227, 230, 231, 234.

      Titel XIV, art. 254, 261.

      Titel XVI, art. 272, 273, 282, 283.

      Titel XVIII, art. 284, lid 1 sub 1, 285.

      Titel XX, art. 300, 301, 302, 303, 304, 305, 306.

      Titel XXII, art. 310, 311, 314, 315.

      Titel XXIII, art. 317, 318.

      Titel XXIV, art. 321, 322.

      Titel XXV, art. 326, 326a, 327, 328bis, 328ter, 329, 330, 337.

      Titel XXVI, art. 340, 341, 342, 343, 344, 345, 347, 348.

      Titel XXVII, art. 350, 351, 351bis, 352.

      Titel XXVIII, art. 359, 360, 361, 362, 363, 365, 366, 370.

      Titel XXX, art. 416, 417, 417bis, (in relatie tot 311, sub 1);

      het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1881, 35), Boek III.

      Titel I, art. 424, 425, 426bis, 428, 429.

      Titel II, art. 435 sub 4, 436.

      Titel VI, art. 455.

      Titel VII, art. 458, 459, 460, 461.

    • b. het opsporen van de strafbare feiten in de artikelen 177, 359, 360, 361, 362, 363, 365 en 366 Wetboek van Strafrecht geschiedt nadat de officier van justitie daartoe opdracht heeft gegeven;

    • c. Wet op de kansspelen (Stb. 1964, 483);

    • d. Beschikking Wedkantoren (Stb. 1987);

    • e. alsmede voor het opsporen van hiervoor niet genoemde strafbare feiten, indien en voor zover zij daarmee in een concreet opsporingsonderzoek door de officier van justitie worden belast, voor de duur van dat onderzoek;

  • III. te bepalen dat de districtscommandant van het Korps Rijkspolitie van het district Limburg wordt belast met het toezicht op de onder I bedoelde ambtenaren;

  • IV. te bepalen dat de onder I bedoelde ambtenaren van de uit deze benoeming voortvloeiende bevoegdheden slechts gebruik mogen maken indien zij met goed gevolg een door de minister van Justitie goedgekeurde opleiding hebben voltooid;

  • V. te bepalen dat de onder I bedoelde ambtenaren van de uit deze benoeming voortvloeiende instructieplicht, als bedoeld in art. 3 van de Instructie voor de onbezoldigde ambtenaren van het Korps Rijkspolitie, zijn ontheven;

  • VI. te bepalen dat van de krachtens deze benoeming verkregen opsporingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt overeenkomstig de bevelen door het openbaar ministerie te geven;

  • VII. te bepalen dat de directeur van de AID jaarlijks in de maand januari aan de minister van Justitie en aan de onder III bedoelde toezichthouder een overzicht doet toekomen van het aantal op 31 december van het voorafgaande jaar werkzaam zijnde ambtenaren als bedoeld onder I alsmede van het aantal door hen in het bedoelde jaar opgemaakte processen-verbaal, ter zake van de onder II genoemde strafbare feiten;

  • VIII. te bepalen dat de onder I genoemde ambtenaren hun processenverbaal, de aangiften of berichtgevingen inzake strafbare feiten, met inbeslaggenomen voorwerpen, rechtstreeks doen toekomen aan de officier van Justitie;

  • IX. te bepalen dat de districtscommandant van het Korps Rijkspolitie van het district Limburg wordt belast met de beëdiging, van de ambtenaren als bedoeld onder I;

  • X. te bepalen dat alle voorgaande benoemingen van de onder I bedoelde ambtenaren tot onbezoldigd ambtenaar van het Korps Rijkspolitie, alsmede de beschikkingen van 9 maart 1988, Politie nr. 301/588 worden ingetrokken, waarbij de ambtenaren die op grond van een voorgaand besluit zijn beëdigd, niet opnieuw hoeven te worden beëdigd;

  • XI. te bepalen dat deze beschikking zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en in het Algemeen Politieblad en in werking treedt op de vierde werkdag na datum van uitgifte van de Nederlandse Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

's-Gravenhage, 1 juli 1988.

De

minister

van Justitie,
Namens de

minister

,
Het

hoofd van de Directie Politie

.