Intrekkingswet Beleggingswet

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2014.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Wet van 8 december 1988, houdende intrekking van de Beleggingswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Beleggingswet wordt ingetrokken, en dat de gevolgen daarvan voor de beleggingen van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds en het Ouderdomsfonds B worden geregeld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 De Beleggingswet (Stb. 1939, 400) wordt ingetrokken.

  • 2 De Centrale Beleggingsraad wordt opgeheven.

Artikel 2

De Sociale verzekeringsbank is belast met de belegging van de gelden en het te gelde maken van de beleggingen van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds, bedoeld in de Invaliditeitswet (Stb. 1913, 205), en het Ouderdomsfonds B, bedoeld in de Ouderdomswet 1919 (Stb. 1919, 628).

Artikel 3

  • 1 De belegging van de gelden en het te gelde maken van de beleggingen van het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds, onderscheidenlijk het Ouderdomsfonds B geschieden uitsluitend in het belang van het fonds, en met inachtneming van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische eisen op beleggingsgebied als rentabiliteit, liquiditeit, solvabiliteit, risicospreiding en de afstemming op de opbouw van de verplichtingen van het fonds.

  • 2 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, nadere regels ten aanzien van de belegging van de gelden en het te gelde maken van de beleggingen van de in het eerste lid genoemde fondsen, voor zover dat nodig is in verband met de in het eerste lid genoemde eisen, alsmede ten aanzien van het toezicht op de beleggingen.

Artikel 4

De onder de Centrale Beleggingsraad berustende archiefbescheiden worden overgebracht naar de algemene rijksarchiefbewaarplaats, onder de beperking dat de archiefbescheiden welke jonger zijn dan dertig jaar niet openbaar zijn.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 8 december 1988

Beatrix

De Minister van Financiën,

H. O. C. R. Ruding

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. de Koning

Uitgegeven de twintigste december 1988

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes