Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2011 en zichtdatum 01-01-2014.
Geldend van 01-11-2010 t/m 31-12-2011

Wet van 8 december 1988, houdende regelen inzake de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan bij de opneming in Nederland van een buitenlands pleegkind met het oog op adoptie in de wet neer te leggen en tevens bij de wet te bepalen dat bemiddelende werkzaamheden inzake een zodanige opneming slechts kunnen worden verricht door organisaties aan welke daartoe een vergunning is verleend en op de bij of krachtens de wet bepaalde wijze, zulks ter bevordering van een verantwoorde gang van zaken rond de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen met het oog op adoptie;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

buitenlands kind: een buiten Nederland geboren, de Nederlandse nationaliteit niet bezittende minderjarige in de zin van de Nederlandse wet, die in Nederland met het oog op adoptie in een ander gezin dan het ouderlijke wordt of zal worden verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de verzorgers in feite de plaats van de ouders innemen;

aspirant-adoptiefouders: echtgenoten of een persoon die een buitenlands kind met het oog op adoptie wensen op te nemen of hebben opgenomen;

adoptiefouders: echtgenoten of een persoon die een buitenlands kind hebben geadopteerd;

beginseltoestemming: de schriftelijke mededeling van Onze Minister omschreven in artikel 2;

vergunninghouder: de rechtspersoon die houder is van een vergunning als bedoeld in de artikelen 15 en 16.

bemiddeling: elke activiteit van een vergunninghouder gericht op totstandkoming van, of ondersteuning bij, de plaatsing van een buitenlands kind met het oog op adoptie bij aspirant-adoptiefouders.

Hoofdstuk 2. De beginseltoestemming

Artikel 2

De opneming in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie is uitsluitend toegestaan, indien van Onze Minister een voorafgaande schriftelijke mededeling is verkregen, dat deze in beginsel voor zodanige opneming toestemming verleent.

Artikel 3

  • 1 De beginseltoestemming geldt voor een periode van vier jaren en kan telkens voor een periode van vier jaren worden verlengd. De periode waarvoor zij wordt verleend of verlengd, overschrijdt evenwel niet het tijdstip waarop een van de aspirant-adoptiefouders de leeftijd van zesenveertig jaren zal hebben bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 2 Een beginseltoestemming betreft de opneming van een buitenlands kind of in het geval van broers en zussen, dan wel van kinderen die op andere wijze zodanig aan elkaar gehecht zijn dat zij bezwaarlijk van elkaar gescheiden kunnen worden, van twee buitenlandse kinderen tegelijk. Onze Minister kan in verband met bijzondere omstandigheden toestemming verlenen tot opneming van meer kinderen tegelijk.

Artikel 4

Een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt slechts in behandeling genomen, indien:

  • a. het verzoek door de aspirant-adoptiefouders is ingediend. Is de aspirant-adoptiefouder die het verzoek alleen indient, gehuwd of heeft deze een geregistreerde partner of andere levensgezel, dan kan het verzoek slechts met instemming van diens echtgenoot, geregistreerde partner of levensgezel worden ingediend;

  • b. het verzoek, indien het strekt tot verlenging van de geldigheidsduur van een beginseltoestemming, ten minste twaalf weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande beginseltoestemming is ingediend;

  • c. de aspirant-adoptiefouders daarbij hebben overgelegd:

    • 1°. de door Onze Minister vastgestelde gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het verzoek;

    • 2°. de verklaring dat zij bereid zijn het buitenlandse kind de gangbare preventieve en curatieve behandelingen te doen ondergaan die van levensbelang zijn voor het kind;

  • d. de aspirant-adoptiefouders, ingeval in hun gezin reeds één of meer eigen kinderen of met het oog op adoptie opgenomen kinderen verblijven, deze kinderen gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed;

  • e. de aspirant-adoptiefouders vóór de aanvang van het ingevolge artikel 5, eerste lid, in te stellen onderzoek het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bedrag ter bestrijding van de kosten van de in artikel 5, derde lid, bedoelde voorlichting hebben voldaan.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister beslist op het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan eerst nadat de raad voor de kinderbescherming een onderzoek heeft ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind of, indien de aspirant-adoptiefouders hierom hebben verzocht, van twee buitenlandse kinderen tegelijk.

  • 2 Ter voorbereiding van het in het eerste lid bedoelde onderzoek ontvangen de aspirant-adoptiefouders, indien het de opneming van een eerste buitenlands kind betreft, algemene voorlichting omtrent de opneming en de adoptie van buitenlandse kinderen, welke voorlichting onder toezicht van Onze Minister zal worden verstrekt.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de organisatie, de inhoud en de bekostiging van de aan de aspirant-adoptiefouders te verstrekken algemene voorlichting.

  • 4 Het rapport van het onderzoek wordt met de aspirant-adoptiefouders besproken voordat het door de raad voor de kinderbescherming wordt uitgebracht. De raad voor de kinderbescherming verschaft de aspirant-adoptiefouders inzage in het uit te brengen rapport. In de gevallen waarin een beginseltoestemming wordt verleend of de geldigheidsduur ervan wordt verlengd, wordt het oorspronkelijke exemplaar van het rapport na daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders uitsluitend verstrekt aan de vergunninghouder wiens bemiddeling door de aspirant-adoptiefouders is ingeroepen. In geval van afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt aan de aspirant-adoptiefouders op hun schriftelijk verzoek een afschrift van het rapport verstrekt.

  • 5 Onze Minister beslist afwijzend op een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming:

    • a. indien hij een aspirant-adoptiefouder niet geschikt acht voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind;

    • b. indien een der aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van de indiening van het verzoek de leeftijd van tweeënveertig jaren heeft bereikt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken.

  • 6 Onze Minister beslist afwijzend op een verzoek tot verlening of verlenging van de geldigheidsduur van een beginseltoestemming indien te verwachten is dat op het tijdstip waarop een buitenlands kind zou kunnen worden opgenomen, het verschil in leeftijd tussen een der aspirant-adoptiefouders en het buitenlandse kind meer dan veertig jaren bedraagt, tenzij bijzondere omstandigheden inwilliging van het verzoek naar zijn oordeel wenselijk maken.

  • 7 Onze Minister kan met het oog op het vereiste dat het leeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouders en buitenlands kind de veertig jaren niet te boven gaat, een voorwaarde stellen met betrekking tot de leeftijd van het buitenlandse kind.

  • 8 De afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan wordt met redenen omkleed schriftelijk ter kennis gebracht van de aspirant-adoptiefouders.

Artikel 6

  • 1 Indien blijkt dat aspirant-adoptiefouders aan wie een beginseltoestemming is verleend, niet langer geschikt zijn voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands kind, besluit Onze Minister tot intrekking van de beginseltoestemming.

  • 2 Een besluit tot intrekking van een beginseltoestemming wordt eerst genomen nadat de raad voor de kinderbescherming opnieuw een onderzoek heeft ingesteld.

Artikel 7

  • 1 Ten behoeve van de beslissing op bezwaar tegen een besluit, inhoudende de afwijzing van een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan alsmede de intrekking van een beginseltoestemming wint Onze Minister, onder overlegging van de op de zaak betrekking hebbende bescheiden, schriftelijk advies in van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Artikel 7:13, tweede tot en met zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Door de Raad opgeroepen getuigen en deskundigen ontvangen desverkiezend een vergoeding uit de openbare kas, door de voorzitter van de Raad te begroten overeenkomstig het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing:

    • a. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot afwijzing van het verzoek tot verlening van een beginseltoestemming op grond van artikel 5, vijfde lid, onderdeel b, en de aspirant-adoptiefouders zich bij het bezwaar niet op bijzondere omstandigheden hebben beroepen;

    • b. indien bezwaar wordt gemaakt tegen een besluit tot verlenging van de geldigheidsduur van de beginseltoestemming voor een duur korter dan vier jaren en artikel 3, eerste lid, tweede volzin, van toepassing is, en de aspirant-adoptiefouders zich bij het bezwaar niet op bijzondere omstandigheden hebben beroepen.

Artikel 7a

  • 1 Indien de aspirant-adoptiefouders gebruik wensen te maken van activiteiten van autoriteiten, instellingen of personen in het buitenland, doen zij hiervan onder overlegging van alle voor deze procedure relevante bescheiden opgave aan de vergunninghouder aan wie het rapport is verstrekt. De vergunninghouder onderzoekt deze autoriteiten, instellingen of personen op zuiverheid en zorgvuldigheid van handelen.

  • 2 Naar aanleiding van het in het eerste lid bedoelde onderzoek brengt de vergunninghouder schriftelijk, met redenen omkleed, advies uit aan Onze Minister. Van de toezending van het advies doet hij schriftelijk mededeling aan de aspirant-adoptiefouders.

  • 3 Na ontvangst van het advies besluit Onze Minister of de doorzending van het rapport en de bemiddeling zullen plaatsvinden. Aan dat besluit kan hij voorwaarden verbinden. De doorzending en de bemiddeling zullen niet plaatsvinden indien aannemelijk is dat de aspirant-adoptiefouders bij de opneming van een buitenlands kind niet zullen handelen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8, onder d en e, of door hun handelen schade zullen toebrengen aan de door de vergunninghouder opgebouwde relaties met instellingen, autoriteiten of personen in het buitenland, dan wel indien er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de zuiverheid en de zorgvuldigheid van hun handelen. Tot die redenen behoort in ieder geval de omstandigheid dat aan de bemiddeling voor aspirant-adoptiefouders onevenredig hoge kosten zijn verbonden.

  • 4 Indien het in het tweede lid bedoelde advies niet aan Onze Minister is toegezonden binnen acht weken nadat opgave is gedaan van de in het buitenland gelegde contacten, kunnen aspirant-adoptiefouders zich tot Onze Minister wenden met het verzoek over de doorzending te beslissen. Het besluit omtrent de doorzending wordt binnen acht weken na de ontvangst van dat verzoek genomen.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de maatstaven die bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek dienen te worden gehanteerd.

Hoofdstuk 3. Het buitenlandse kind en zijn opneming

Artikel 8

Onverminderd het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet 2000, dient bij de binnenkomst in Nederland van een buitenlands kind met het oog op adoptie aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • a. het buitenlandse kind mag op het tijdstip van binnenkomst in Nederland de leeftijd van zes jaren niet bereikt hebben, behoudens de bevoegdheid van Onze Minister om in bijzondere gevallen, op schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders, een afwijking van deze leeftijdsgrens toe te staan;

  • b. door de aspirant-adoptiefouders dient een medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse kind te worden overgelegd;

  • c. door de aspirant-adoptiefouders dient te worden aangegeven, op welke wijze bij de opneming van het buitenlands kind is gebruik gemaakt van de bemiddeling van een vergunninghouder;

  • d. door de aspirant-adoptiefouders dient op bevredigende wijze door middel van bescheiden te worden aangetoond dat de afstand door de ouder of de ouders van het buitenlandse kind naar behoren is geregeld;

  • e. door de aspirant-adoptiefouders dient op bevredigende wijze door middel van bescheiden te worden aangetoond dat de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met de opneming, door hen, van het buitenlandse kind.

Artikel 9

  • 1 De aspirant-adoptiefouders dan wel de adoptiefouders zijn vanaf het tijdstip van het vertrek van het buitenlandse kind naar Nederland verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van dat kind als ware het hun eigen kind. De kosten van terugkeer naar het land van herkomst komen eveneens te hunnen laste.

  • 2 De in het eerste lid omschreven verplichtingen rusten eveneens op degene die in strijd met artikel 2 heeft gehandeld.

Artikel 10

  • 2 De voorlopige voogdij eindigt, behoudens eerdere intrekking, op het tijdstip waarop hetzij de voogdij over de minderjarige, dan wel diens verblijf bij aspirant-adoptiefouders aan wie een beginseltoestemming is verleend, een aanvang neemt, hetzij de minderjarige in het land van herkomst wordt teruggeplaatst.

Hoofdstuk 4. Het gezinsonderzoek na binnenkomst in Nederland van een tijdens gewoon verblijf in het buitenland opgenomen buitenlands kind

Artikel 11

Wanneer het buitenlandse kind, na opneming door aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, te zamen met de aspirant-adoptiefouders in Nederland is binnengekomen, wordt ambtshalve het onderzoek bedoeld in artikel 5, eerste lid, ingesteld.

Artikel 12

  • 1 Op grond van het in artikel 11 bedoelde onderzoek beslist Onze Minister of hij de aspirant-adoptiefouders geschikt acht voor de verzorging en opvoeding van het buitenlandse kind.

  • 2 Indien Onze Minister de aspirant-adoptiefouders niet geschikt acht voor de verzorging en opvoeding van het buitenlandse kind, doet hij van zijn beslissing tevens mededeling aan de officier van justitie. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

In geval van bezwaar bij Onze Minister tegen het in artikel 12 bedoelde besluit is artikel 7 van overeenkomstige toepassing. Een zodanig bezwaar schorst niet een maatregel die met overeenkomstige toepasing van artikel 10 is genomen.

Artikel 14

  • 1 De bepalingen van deze wet blijven buiten toepassing indien het buitenlandse kind, na opneming door aspirant-adoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hebben, door hen gedurende ten minste een jaar aldaar is verzorgd en opgevoed en de verzorging en opvoeding van dat kind na binnenkomst in Nederland door hen zal worden voortgezet.

  • 2 De bepalingen van deze wet blijven eveneens buiten toepassing indien de adoptie, in een periode waarin de aspirant-adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, is tot stand gekomen in overeenstemming met het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197), welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 5. De vergunning en de werkzaamheden van vergunninghouders

Artikel 15

Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister te bemiddelen inzake de opneming van een buitenlands kind met het oog op adoptie.

Artikel 16

  • 1 De vergunning wordt door Onze Minister op verzoek verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid wiens zetel zich in Nederland bevindt en die voldoet aan het bij en krachtens de volgende leden bepaalde.

  • 2 De aanvrager dient krachtens zijn doelstellingen te bemiddelen inzake de opneming hier te lande van buitenlandse kinderen, in de gevallen dat deze opneming in het belang van de betrokken kinderen kan worden geacht.

  • 3 De werkzaamheden van de aanvrager mogen niet zijn gericht op het maken van winst.

  • 4 Het bestuur van de aanvrager moet uit ten minste drie leden bestaan en zodanig zijn samengesteld dat de behartiging van de belangen van de buitenlandse kinderen en de aspirant-adoptiefouders is gewaarborgd.

  • 5 De aanvrager moet zodanig zijn toegerust dat een zorgvuldige en doeltreffende uitvoering van zijn werkzaamheden is gewaarborgd.

  • 6 De aanvrager moet bereid zijn tot samenwerking met andere vergunninghouders, in het bijzonder op het terrein van de algemene voorlichting van de aspirant-adoptiefouders.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld inzake de eisen bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid. Daarin worden in ieder geval regels gesteld betreffende de verzameling van gegevens over het kind voor zijn komst naar Nederland.

Artikel 16a

Een vergunning wordt verleend voor een geldigheidsduur van drie jaren. Op verzoek van de vergunninghouder kan Onze Minister de geldigheidsduur van de vergunning verlengen voor een periode van telkens vijf jaren. Een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning wordt uiterlijk twaalf weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande vergunning ingediend.

Artikel 17

Onze Minister beslist afwijzend op een verzoek tot verlening van een vergunning of tot verlenging van de geldigheidsduur ervan indien hetzij gegronde vrees bestaat dat de aanvrager het bij of krachtens deze wet bepaalde niet zal naleven, hetzij de aanvrager naar verwachting te weinig toekomstmogelijkheden met betrekking tot bemiddeling inzake de opneming van buitenlandse kinderen heeft.

Artikel 17a

  • 1 De volgende werkzaamheden maken deel uit van de taak van de vergunninghouder:

    • a. hij onderhoudt ten behoeve van de aspirant-adoptiefouders contacten met de Nederlandse en de buitenlandse autoriteiten, instellingen en personen die bij de opneming van het buitenlandse kind betrokken zijn. Hij zendt hun de noodzakelijke gegevens toe omtrent de aspirant-adoptiefouders en omtrent de kinderen waarvoor zij de zorg op zich zouden kunnen nemen.

    • b. hij doet zo nodig onderzoek verrichten door en vraagt advies aan deskundige personen of instellingen in Nederland of in de staat van herkomst van het buitenlandse kind;

    • c. hij assisteert de aspirant-adoptiefouders bij de in het buitenland in verband met de opneming van het buitenlandse kind te volgen procedures en bij de verkrijging van de voor toelating van dat kind in Nederland noodzakelijke bescheiden;

    • d. hij ziet erop toe dat tussen de aspirant-adoptiefouders en de ouders van het kind of een andere persoon aan wie de zorg voor het kind is toevertrouwd geen contact wordt gelegd totdat vaststaat:

      • 1°. dat het kind voor adoptie in aanmerking komt;

      • 2°. dat de autoriteiten van de staat van herkomst instemmen met de opneming van het kind door de aspirant-adoptiefouders, en

      • 3°. dat de vereiste toestemmingen van personen en instellingen in de staat van herkomst zijn verkregen;

    • e. hij belast zich met het aanvragen van de machtiging tot voorlopig verblijf voor het buitenlandse kind;

    • f. hij assisteert de aspirant-adoptiefouders bij het regelen van de overkomst van het buitenlandse kind naar Nederland en ziet erop toe dat deze overbrenging in alle veiligheid en onder passende omstandigheden geschiedt, zo mogelijk in gezelschap van de aspirant-adoptiefouders;

    • g. hij geeft de aspirant-adoptiefouders dan wel de adoptiefouders begeleiding nadat het buitenlandse kind is opgenomen.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel d, geldt niet indien de adoptie plaatsvindt binnen eenzelfde familie of indien aan de door de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst ten aanzien van dat contact gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 17b

  • 1 De vergunninghouder vergaart zoveel mogelijk gegevens met betrekking tot de afkomst en de achtergrond van het buitenlandse kind in de staat van herkomst.

  • 2 De vergunninghouder houdt een dossier bij van elke door hem verleende bemiddeling. Het dossier bevat afschriften van alle correspondentie die met betrekking tot de opneming van het buitenlandse kind is gevoerd alsmede kopieën van de bescheiden die bij de binnenkomst van het kind in Nederland zijn getoond. Voorts bevat het alle in het eerste lid bedoelde gegevens. Het dossier wordt gedurende ten minste dertig jaren na de binnenkomst van het buitenlandse kind in Nederland bewaard.

  • 3 Indien de adoptieprocedure geen voortgang vindt, zendt de vergunninghouder de originelen van de door hem ontvangen bescheiden betreffende het buitenlandse kind terug aan de autoriteiten die deze hebben verzonden.

Artikel 17c

  • 1 Indien de staat van herkomst partij is bij het op 29 mei 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen verdrag inzake de internationale samenwerking en de bescherming van kinderen op het gebied van de interlandelijke adoptie (Trb. 1993, 197), dan wel indien de regelgeving van de staat van herkomst zulks vereist, houdt de vergunninghouder de bevoegde autoriteiten van de staat van herkomst op de hoogte van de adoptieprocedure en de maatregelen die worden genomen om deze af te wikkelen alsmede van het verloop van de aan de adoptie voorafgaande verzorgingsperiode.

  • 2 Voorts geeft de vergunninghouder, na de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders of de wettelijke vertegenwoordiger van het kind daaromtrent te hebben geïnformeerd, gevolg aan met redenen omklede verzoeken van de autoriteiten van de staat van herkomst om informatie over de situatie met betrekking tot de adoptie.

Artikel 17d

  • 1 De vergunninghouder verstrekt aan het buitenlandse kind alsmede aan de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders dan wel de wettelijke vertegenwoordiger desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van de bescheiden die hij met betrekking tot de adoptie onder zich heeft.

  • 2 De inzage in of het afschrift van de bescheiden wordt aan het buitenlandse kind geweigerd indien het:

    • a. jonger dan twaalf jaar is, of

    • b. de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

  • 3 In de gevallen, bedoeld in het tweede lid, worden desgevraagd aan de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders of de wettelijke vertegenwoordiger inlichtingen, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden verstrekt.

Artikel 17e

  • 1 Onverminderd de overige bepalingen van deze wet, verstrekt de vergunninghouder aan anderen dan het buitenlandse kind of de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders dan wel de wettelijke vertegenwoordiger geen inlichtingen over de adoptie dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van het buitenlandse kind, indien het de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt. Heeft het buitenlandse kind de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt of heeft het deze leeftijd bereikt, doch kan het niet in staat worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan is voor de hier bedoelde verstrekking de toestemming van de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders of de wettelijke vertegenwoordiger vereist.

  • 2 Onder anderen dan het buitenlandse kind en de aspirant-adoptiefouders, de adoptiefouders dan wel de wettelijke vertegenwoordiger zijn niet begrepen instanties die bij de adoptie betrokken zijn en degenen die betrokken zijn bij de uitvoering of de voorbereiding van een maatregel van kinderbescherming.

Artikel 17f

  • 1 Inlichtingen over, inzage in of afschrift van bescheiden kan worden geweigerd indien de persoonlijke levenssfeer van een ander dan het buitenlandse kind daardoor zou worden geschaad.

  • 3 Voor de verstrekking van een afschrift kan de kostprijs daarvan in rekening worden gebracht.

Artikel 17g

In het geval, bedoeld in artikel 7a, blijft artikel 17a buiten toepassing, behoudens het eerste lid onder e. Voorts blijven in dat geval buiten toepassing de artikelen 17b, eerste lid, en artikel 17e.

Artikel 18

  • 1 Onze Minister trekt een vergunning in:

    • a. indien de gegevens die met het oog op de verkrijging van de vergunning zijn verstrekt, zodanig onjuist of onvolledig blijken dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest;

    • b. indien niet langer wordt voldaan aan een der eisen gesteld bij of krachtens artikel 16.

  • 2 Onze Minister kan een vergunning intrekken:

    • a. indien de vergunninghouder het bepaalde bij of krachtens de artikelen 20 tot en met 23, dan wel het bepaalde bij de artikelen 8 of 32 niet heeft nageleefd;

    • b. indien de vergunninghouder gedurende ten minste twee jaren geen bemiddeling inzake de opneming van een buitenlands kind heeft voltooid.

Artikel 19

Indien artikel 18 wordt toegepast, beslist Onze Minister desgewenst door welke vergunninghouder of vergunninghouders de werkzaamheden van de rechtspersoon wiens vergunning is ingetrokken, voortgezet en zo nodig beëindigd zullen worden.

Artikel 20

  • 1 De vergunninghouder bemiddelt inzake de opneming van een buitenlands kind uitsluitend ten behoeve van de aspirant-adoptiefouders die beschikken over een geldige beginseltoestemming overeenkomstig het in die beginseltoestemming bepaalde.

  • 2 De vergunninghouder bemiddelt niet inzake de opneming van een buitenlands kind buiten Nederland.

  • 3 De vergunninghouder betaalt geen onevenredig hoge vergoedingen voor in verband met zijn bemiddeling verrichte diensten.

  • 4 De vergunninghouder knoopt geen betrekkingen aan met instellingen of organisaties in het buitenland die reeds met andere vergunninghouders betrekkingen onderhouden met het oog op bemiddeling inzake de opneming van buitenlandse kinderen met het oog op adoptie.

  • 5 Onze Minister stelt regels met betrekking tot de gegevens die door de vergunninghouder in verband met het toezicht op de naleving van het bepaalde in het derde en vierde lid van dit artikel moeten worden verstrekt betreffende zijn betrekkingen met instanties in het buitenland.

Artikel 21

  • 1 De vergunninghouder schrijft uitsluitend aspirant-adoptiefouders in die beschikken over een beginseltoestemming, tenzij dezelfde vergunninghouder reeds eerder heeft bemiddeld voor de aspirant-adoptiefouders.

  • 2 De vergunninghouder schrijft geen aspirant-adoptiefouders in die reeds bij een andere vergunninghouder zijn ingeschreven.

  • 3 De vergunninghouder houdt bij zijn bemiddeling zo veel mogelijk de volgorde aan waarin de bij hem ingeschreven aspirant-adoptiefouders een verzoek tot verlening van een beginseltoestemming hebben ingediend.

  • 4 De vergunninghouder draagt de gegevens van de bij hem ingeschreven aspirant-adoptiefouders die zich bij een andere vergunninghouder willen laten inschrijven, over aan die andere vergunninghouder onder gelijktijdige uitschrijving van die aspirant-adoptiefouders.

  • 5 De vergunninghouder verstrekt de gegevens van de bij hem ingeschreven aspirant-adoptiefouders slechts aan autoriteiten of instellingen in het buitenland voor zover de noodzaak daartoe uit zijn werkzaamheden met het oog op zijn bemiddeling inzake de opneming van een buitenlands kind voortvloeit.

  • 6 De vergunninghouder stelt Onze Minister in kennis van elke opneming van een buitenlands kind door aspirant-adoptiefouders dan wel de adoptiefouders die ten tijde van de opneming bij hem waren ingeschreven.

Artikel 22

Ingeval aspirant-adoptiefouders hun inschrijving bij een vergunninghouder beëindigen en zich bij een andere vergunninghouder laten inschrijven, geeft deze laatste hiervan kennis aan Onze Minister.

Artikel 23

  • 1 De vergunninghouder voert een deugdelijke administratie en houdt van zijn vermogenstoestand en van alles wat zijn werkzaamheden betreft een zodanige boekhouding bij, dat daaruit te allen tijde zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

  • 2 De vergunninghouder doet jaarlijks verslag van zijn werkzaamheden zowel in als buiten Nederland aan Onze Minister en zendt hem tevens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar zijn balans en staat van baten en lasten met toelichting zoals deze na vaststelling van het bedrag der inkomsten en uitgaven en, indien vereist, goedkeuring luiden.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan de stukken welke ingevolge het tweede lid aan Onze Minister moeten worden toegezonden, moeten voldoen; tevens kunnen daarbij regelen worden gesteld ten aanzien van de overdracht van de administratie van de vergunninghouder na intrekking van diens vergunning dan wel beëindiging van diens werkzaamheden op andere wijze.

Artikel 24

  • 1 Onze Minister wijst ambtenaren aan die tot taak hebben het beheer van een centrale lijst van aspirant-adoptiefouders die over een geldige beginseltoestemming beschikken.

  • 2 De centrale lijst van aspirant-adoptiefouders kan te allen tijde door belanghebbenden worden ingezien.

Hoofdstuk 5A. De klachtencommissie

Artikel 24a

  • 1 Er is een klachtencommissie voor klachten over gedragingen van vergunninghouders. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven over benoeming, samenstelling en bevoegdheden alsmede over de klachtenprocedure.

  • 2 Het ontwerp van de in het eerste lid genoemde maatregel wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen een termijn van vier weken na de overlegging kan door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

Hoofdstuk 6. Toezicht en strafbepalingen

Artikel 25

  • 1 Met het toezicht op de naleving door de vergunninghouders van de voor hen geldende voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 16 en 20 tot en met 23, zijn belast de door de Inspectie jeugdzorg aangewezen personen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het toezicht.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij de artikelen 2 en 8, zijn belast:

    • 1°. de directeur van de raad voor de kinderbescherming alsmede de door hem aangewezen ambtenaren;

    • 2°. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen en de grensbewaking.

Artikel 27

  • 1 Hij die uit winstbejag handelt in strijd met artikel 15 of artikel 20, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

Artikel 28

  • 2 De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 33

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op verzoeken tot verlening van een beginseltoestemming welke voorafgaande aan de dag van haar inwerkingtreding zijn ingediend.

  • 3 Voor verenigingen en stichtingen die gedurende tenminste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet bemiddeling hebben verleend bij de opneming in Nederland van buitenlandse pleegkinderen geldt het bepaalde in artikel 15 niet gedurende een maand na de inwerkingtreding van deze wet, en, indien zij binnen die maand een vergunning tot bemiddeling hebben aangevraagd, evenmin zolang op die aanvrage niet onherroepelijk is beslist.

Artikel 34

Deze wet wordt aangehaald als: Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 8 december 1988

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

V. N. M. Korte-van Hemel

Uitgegeven de twintigste december 1988

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes