Bij brief van 08-07-1987, gepubliceerd in Infobulletin september 1987, volgnr. 87/560,
heb ik het standpunt ingenomen dat aan overdrachten van pensioenkapitaal tussen ondernemingspensioenfondsen
en levensverzekeringsmij.’en welke zijn aangesloten bij het Samenwerkingsverband voor
waarde-overdrachten, t.a.v. de dienstbetrekkingveranderde werknemer voor de heffing
van de l.b. geen gevolgen zijn verbonden, gelet op de wijze waarop dergelijke waardeoverdrachten
zijn geregeld.
Het pensioenfonds P.G.G.M., gevestigd te Zeist, is m.i.v. 01-01-1989 een samenwerkingsovereenkomst
aangegaan met de coördinator van bovengenoemd samenwerkingsverband, de Stichting Dienstverlening
Samenwerkingsverband teb ’s-Gravenhage. Deze overeenkomst ziet op waardeoverdrachten
van pensioenrechten van dienstbetrekking veranderde werknemers van het P.G.G.M. naar
het S.D.S.-circuit v.v. De samenwerkingsovereenkomst heeft formeel echter niet tot
gevolg dat het P.G.G.M. daadwerkelijk is toegetreden tot bovengenoemd samenwerkingsverband.
Gelet evenwel op de wijze waarop deze overdrachten geregeld zijn, ben ik van oordeel
dat ook aan dergelijke waarde-overdrachten t.a.v. de van dienstbetrekking veranderde
werknemer voor de heffing van de l.b. geen gevolgen zijn verbonden.
Hierbij ga ik er wel vanuit dat de pensioenregelingen van zowel de oude als de nieuwe
werkgevers pensioenregelingen zijn in de zin van art. 11, derde lid L.B. ’64.
M.b.t. de heffing van de vpb. ben ik van oordeel dat voor de aftrekbaarheid van de
pensioenlasten, die voor de nieuwe werkgever uit de regeling voortvloeien, in beginsel
geen belemmeringen aanwezig zullen zijn.
Het besluit is per 1 januari 1995 vervallen.