Besluit van 1 maart 1989, tot vaststelling van het ten hoogste toelaatbaar organisch-halogeengehalte
van brandstoffen of grondstoffen van brandstoffen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
van 26 oktober 1988, nr. MJZ 2608011, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling
Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;
Overwegende dat het teneinde ongewenste effecten van polychloorbifenylen en andere
organische halogeenverbindingen op mens en milieu te voorkomen en teneinde uitvoering
te geven aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december
1986 tot wijziging van Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie (PbEG 1987, L 42), en aan de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27
juli 1976 (PbEG 1976, L 262) betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke
bepalingen der Lid-Staten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het
gebruik van bepaalde stoffen en preparaten, zoals gewijzigd bij de Richtlijn van de
Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 1985 (PbEG 1985, L 269), wenselijk is regels te stellen ten aanzien van het gehalte aan die
stoffen in brandstoffen en grondstoffen voor brandstoffen;
Gelet op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1985, 639);
De Raad van State gehoord (advies van 21 december 1988, nr. W08.88.0621);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer van 21-2-1989, nr. MJZ 2129035, Centrale Directie Juridische Zaken,
Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische
Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: