Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-01-2008

Wet van 3 juli 1989, houdende administratiefrechtelijke afdoening van inbreuken op bepaalde verkeersvoorschriften

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen om op zichzelf niet ernstige gedragingen in strijd met verkeersvoorschriften, gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet en enkele andere wetten, in plaats van op strafrechtelijke wijze op administratiefrechtelijke wijze af te kunnen doen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 2 In deze wet wordt mede verstaan onder:

    bestuurder: degene die wordt geacht een motorrijtuig onder zijn onmiddellijk toezicht te doen besturen;

    kenteken: het kenteken waaronder een motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, het registratienummer, vermeld op het registratiebewijs, afgegeven voor een motorrijtuig gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, alsmede enig ander registratienummer waaronder een motorrijtuig in Nederland mag worden geregistreerd;

    kentekenregister: een buitenlands register betreffende aldaar geregistreerde motorrijtuigen, de registratie betreffende motorrijtuigen gebezigd ten behoeve van de strijdkrachten, bijgehouden door Onze Minister van Defensie, alsmede enig andere registratie betreffende motorrijtuigen, waarvan de houder gerechtigd is deze in Nederland te voeren;

    rijbewijs: een door het bevoegde gezag in het buitenland afgegeven rijbewijs, alsmede een door het militaire gezag afgegeven rijbewijs.

Hoofdstuk II. Toepassingsgebied van de wet

Artikel 2

  • 1 Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten.

  • 2 Als gedragingen in de zin van het eerste lid worden niet beschouwd die gedragingen waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

  • 3 Voor elke gedraging bepaalt de in het eerste lid bedoelde bijlage de aan de Staat te betalen geldsom. Deze geldsom kan niet meer zijn dan € 340 per gedraging.

  • 4 De in het derde lid bedoelde geldsom wordt voor personen die ten tijde van de gedraging nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Deze algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 6 Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het vijfde lid, wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Hoofdstuk III. Administratieve sanctie

Artikel 3

  • 1 Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.

  • 3 De officier van justitie in het arrondissement waar de in het eerste lid bedoelde ambtenaren optreden, houdt toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken. Hij kan daaromtrent beleidsregels vaststellen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde ambtenaren van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken en de intrekking van die bevoegdheid.

  • 4 Het College van procureurs-generaal houdt toezicht op de bij deze wet geregelde handhaving van verkeersvoorschriften. Het geeft daartoe bevelen aan de hoofden van de arrondissementsparketten.

Artikel 4

  • 1 De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.

  • 2 Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.

  • 3 In een geval als bedoeld in artikel 31, eerste lid, geschiedt de bekendmaking door uitreiking van de beschikking aan betrokkene. De weigering de beschikking in ontvangst te nemen, schort de bekendmaking daarvan niet op.

  • 4 De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens artikel 23 de sanctie uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking dat de sanctie dient te worden voldaan door middel van de toegezonden acceptgiro dan wel op een in die beschikking aangeduide plaats, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, tweede lid, en artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan.

Artikel 5

Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.

Artikel 5a

Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig, waarmee een aanhangwagen waarvoor een kenteken is vereist, wordt voortbewogen, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van het motorrijtuig ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Indien het kenteken van het motorrijtuig niet is vastgesteld, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken van de aanhangwagen ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. In beide gevallen wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8.

Hoofdstuk IV. Administratief beroep en bezwaar bij de officier van justitie

Artikel 6

  • 1 Tegen de oplegging van de administratieve sanctie kan degene tot wie de beschikking is gericht, beroep instellen bij de officier van justitie in het arrondissement waar de gedraging is verricht. Indien niet kan worden vastgesteld in welk arrondissement de gedraging is verricht, kan beroep worden ingesteld bij de officier van justitie in het arrondissement van de woonplaats van de betrokkene.

  • 2 Onverminderd artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt het beroepschrift de geboortedatum, de geboorteplaats en het geboortejaar van degene die het beroep heeft ingesteld, en het nummer van zijn giro- of bankrekening, indien hij die heeft.

Artikel 8

De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven:

  • a. aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen,

  • b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel

  • c. een vrijwaringsbewijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Kentekenreglement, of een verklaring als bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 van het Kentekenreglement, overlegt waaruit blijkt dat hij ten tijde van de gedraging geen eigenaar of houder meer was van het betrokken motorrijtuig onderscheidenlijk de betrokken aanhangwagen.

In de onder a, b en c bedoelde gevallen is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan degene die de gedraging heeft verricht of aan degene die de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel aan degene aan wie het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen werd overgedragen. De artikelen 4, 6 en 7 zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de beschikking uiterlijk binnen acht maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt bekendgemaakt.

Hoofdstuk V. Beroep bij de kantonrechter van de rechtbank

Artikel 9

  • 2 Het beroep kan worden ingesteld ter zake dat:

    • a. de gedraging niet is verricht of dat, buiten het geval van artikel 5, degene tot wie de beschikking is gericht, de gestelde gedraging niet heeft verricht;

    • b. de officier van justitie had moeten beslissen dat de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden, het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat hij, gelet op de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert, een lager bedrag van de administratieve sanctie had moeten vaststellen;

    • c. de officier van justitie ten onrechte de beschikking niet op grond van artikel 8 heeft vernietigd.

Artikel 10

De officier van justitie brengt het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter kennis van de rechtbank van het arrondissement waarin de gedraging is verricht, dan wel, in het geval bedoeld in artikel 6, eerste lid, tweede volzin, bij de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de betrokkene is gelegen.

Artikel 11

  • 1 Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.

  • 2 Indien de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoetgekomen is, kan de in het eerste lid bedoelde termijn zonodig met vier weken worden verlengd.

  • 3 De zekerheid wordt door de indiener bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, gesteld, hetzij door middel van de aan betrokkene toegezonden accept-giro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau. De officier van justitie wijst de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 4 Alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken worden, indien zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, nedergelegd ter griffie van de rechtbank. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan degene die het beroep heeft ingesteld. De betrokkene of zijn gemachtigde kan binnen een door de kantonrechter bepaalde en aan hem door de griffier medegedeelde termijn, deze stukken inzien en daarvan afschriften of uittreksels vragen. Op de voor de verstrekking van afschriften en uittreksels aan de betrokkene of zijn gemachtigde in rekening te brengen vergoedingen is het ter zake bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

  • 1 De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een door de kantonrechter bepaalde dag en uur op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen. De oproep aan degene die het beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres.

  • 2 Degene die het beroep heeft ingesteld, kan zich ter zitting doen bijstaan of doen vertegenwoordigen door een advocaat of door een daartoe schriftelijk door hem gemachtigde.

  • 3 Ter zitting kunnen getuigen en deskundigen worden meegebracht, ten einde door de kantonrechter te worden gehoord. Deze kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.

  • 4 De kantonrechter kan bevelen, dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.

  • 5 Zij leggen in dat geval ten overstaan van hem de eed of belofte af; de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid; de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen. De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten.

Artikel 13

  • 1 Indien de kantonrechter bevindt dat het beroep ontvankelijk is en dat de beslissing van de officier van justitie niet of niet ten volle gehandhaafd kan worden, verklaart de kantonrechter het beroep geheel of gedeeltelijk gegrond en vernietigt of wijzigt het daarbij de bestreden beslissing.

  • 2 De beslissing van de kantonrechter is met redenen omkleed en wordt hetzij terstond, hetzij uiterlijk veertien dagen nadien, op een openbare zitting uitgesproken.

  • 3 De beslissing wordt in het proces-verbaal der zitting aangetekend. De aantekening bevat de gronden waarop de beslissing berust. Een afschrift van de aantekening van de beslissing wordt toegezonden aan partijen.

Artikel 13a

  • 3 In geval van een veroordeling in de kosten ten behoeve van de indiener van het beroepschrift worden de kosten door de Staat der Nederlanden vergoed.

Artikel 13b

  • 1 In geval van intrekking van het beroep omdat de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de officier van justitie op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 13a in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek wordt bij de officier van justitie ingediend.

  • 2 De kantonrechter stelt de verzoeker zo nodig in de gelegenheid het verzoek schriftelijk toe te lichten en stelt de officier van justitie in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Hij stelt hiervoor termijnen vast. Indien het verzoek mondeling wordt gedaan, kan de kantonrechter bepalen dat het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer onmiddellijk mondeling geschieden.

  • 3 Indien het toelichten van het verzoek en het voeren van verweer mondeling zijn geschied, sluit de kantonrechter het onderzoek.

  • 4 Indien het verzoek schriftelijk wordt toegelicht, nodigt de kantonrechter partijen uit ter zitting te verschijnen. Indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, kan de kantonrechter bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De kantonrechter kan ook ambtshalve besluiten het verzoek buiten zitting af te doen. De kantonrechter sluit vervolgens het onderzoek.

Hoofdstuk VI. Hoger beroep bij het gerechtshof te Leeuwarden

Artikel 14

  • 1 Degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld, alsmede de officier van justitie, kunnen tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, tenzij de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing niet meer bedraagt dan € 70.

  • 2 Eveneens kan degene die bij de rechtbank beroep heeft ingesteld doch daarin met toepassing van het bepaalde in artikel 11, derde lid, niet-ontvankelijk is verklaard, tegen die beslissing hoger beroep instellen op de grond dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de zekerheid niet dan wel niet tijdig is gesteld dan wel ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de indiener redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 15

  • 1 In afwijking van artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt het instellen van hoger beroep door het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank van de kantonrechter tegen wiens beslissing het beroep is gericht.

  • 2 Nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, zendt de griffier van de rechtbank het ingekomen beroepschrift met de stukken van het geding en een afschrift van de beslissing onverwijld ter griffie van het gerechtshof te Leeuwarden in.

Artikel 16

  • 1 Het gerechtshof beslist, behoudens het bepaalde in het tweede lid, in enkelvoudige kamers.

  • 2 De oudste in rang van de voorzitters van de meervoudige kamers regelt de verdeling van de werkzaamheden over de kamers. Indien de voorzitter de zaak niet vatbaar acht voor afdoening door een enkelvoudige kamer, wijst hij voor de behandeling van de zaak de meervoudige kamer aan.

  • 3 De voorzitter is bevoegd een reeds door een meervoudige kamer in behandeling genomen zaak op voordracht van die kamer te verwijzen naar een enkelvoudige kamer.

  • 4 Een enkelvoudige kamer kan een zaak in iedere stand van het geding naar een meervoudige kamer verwijzen.

Artikel 18

  • 1 Nadat het hoger beroep is ingesteld treedt de advocaat-generaal van het ressortsparket te Leeuwarden als partij in de plaats van de officier van justitie.

  • 2 De officier van justitie verstrekt de advocaat-generaal van het ressortsparket te Leeuwarden de nodige inlichtingen.

Artikel 19

  • 1 De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend afschrift van het beroepschrift onverwijld toe aan degene, die mede tot het instellen van hoger beroep gerechtigd was.

  • 2 Deze kan binnen vier weken nadat het afschrift is verzonden, bij het gerechtshof een ondertekend verweerschrift indienen.

  • 3 De griffier van het gerechtshof zendt een door hem voor eensluidend getekend verweerschrift onverwijld aan degene die hoger beroep heeft ingesteld. Deze kan binnen twee weken nadat het afschrift van het verweerschrift is verzonden schriftelijk een nadere toelichting geven op zijn beroep. Indien een nadere toelichting gegeven wordt, stelt het gerechtshof de in het eerste lid bedoelde persoon in de gelegenheid hierop eveneens binnen twee weken te reageren.

  • 4 Partijen kunnen afschriften van of uittreksels uit door hen omschreven stukken verkrijgen. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Het gerechtshof kan partijen en zonodig getuigen en deskundigen opdragen binnen een bepaalde termijn schriftelijk inlichtingen te geven of onder hen berustende stukken in te zenden.

Artikel 20a

  • 1 Een partij kan schriftelijk verzoeken om een behandeling ter zitting. Zodanig verzoek wordt ingediend bij het beroepschrift of, indien een verweerschrift is ingediend, uiterlijk binnen twee weken na verzending daarvan door het gerechtshof aan de wederpartij.

  • 2 De voorzitter van de kamer die de zaak in behandeling heeft bepaalt dag en uur van de behandeling ter zitting.

  • 3 De zitting is openbaar.

Artikel 20b

Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden de stukken van het geding neergelegd ter griffie van het gerechtshof. Hiervan wordt door de griffier mededeling gedaan aan partijen, onder vermelding van de termijn waarbinnen deze stukken aldaar kunnen worden ingezien en dat daarvan afschriften of uittreksels kunnen worden gevraagd. Op de voor de verstrekking van afschriften of uittreksels in rekening te brengen vergoedingen is het bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20c

  • 1 Indien de zaak op een zitting zal worden behandeld worden partijen uitgenodigd ter zitting. De oproep aan degene die hoger beroep heeft ingesteld wordt gericht aan het adres opgegeven in het beroepschrift in hoger beroep dan wel, in geval de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld, aan het door de betrokkene in het verweerschrift of in het beroepschrift bij de rechtbank opgegeven adres.

  • 2 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kan zich ter zitting laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 3 Ter zitting kunnen getuigen of deskundigen worden meegebracht ten einde door het gerechtshof te worden gehoord. Het gerechtshof kan ambtshalve of op verzoek ook andere personen als getuige of deskundige horen.

  • 4 Het gerechtshof kan bevelen dat getuigen niet zullen worden gehoord en tolken niet tot de uitoefening van hun taak zullen worden toegelaten dan na het afleggen van de eed of belofte.

  • 5 Ze leggen in dat geval ten overstaan van de voorzitter de eed of belofte af;

    de getuigen: dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid;

    de tolken: dat zij hun plichten als tolk met nauwkeurigheid zullen vervullen.

    De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar beste weten te vervullen.

  • 6 Van het verhandelde ter zitting wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk door de voorzitter en de griffier wordt vastgesteld en ondertekend.

Artikel 20d

  • 1 Indien het gerechtshof het beroepschrift ontvankelijk acht, bevestigt het gerechtshof de beslissing van de kantonrechter, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet het, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beslissing van de kantonrechter, hetgeen de kantonrechter zou behoren te doen.

  • 2 Indien de beslissing van de kantonrechter moet worden vernietigd op de in artikel 14, tweede lid, genoemde grond wijst het gerechtshof de zaak terug naar de rechtbank, tenzij door betrokkene de behandeling van het beroep door het gerechtshof zelf is verlangd. In geval van terugwijzing doet de kantonrechter recht met inachtneming van het arrest van het gerechtshof.

  • 3 Het arrest van het gerechtshof is met redenen omkleed. Het wordt op een openbare zitting uitgesproken. Indien de zaak ter zitting is behandeld wordt het arrest aangetekend in het proces-verbaal van die zitting en wordt het uiterlijk veertien dagen na de sluiting van het onderzoek ter zitting uitgesproken. Indien de zaak niet ter zitting is behandeld wordt het arrest op een door de voorzitter te bepalen dag uiterlijk zes weken nadat de laatste van de in artikel 19 bedoelde termijnen is verstreken uitgesproken.

  • 5 Een afschrift van het arrest wordt toegezonden aan partijen.

Hoofdstuk VII. Vervallen zekerheidstelling

Artikel 21

  • 1 De verplichting tot zekerheidstelling vervalt nadat ten aanzien van de opgelegde administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde beslissing inhoudt dat de opgelegde administratieve sanctie geheel of gedeeltelijk blijft gehandhaafd, wordt de verschuldigde administratieve sanctie op de zekerheidstelling verhaald.

Hoofdstuk VIII. De inning van de administratieve sanctie

Artikel 22

  • 1 Met de inning van de administratieve sancties is de officier van justitie belast.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de inning voorschriften gegeven. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de administratieve sanctie, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.

Artikel 23

  • 1 Uiterlijk binnen twee weken nadat een beschikking waarbij een administratieve sanctie is opgelegd, onherroepelijk is geworden, moet de administratieve sanctie zijn voldaan.

  • 2 De sanctie wordt van rechtswege met vijfentwintig procent, doch ten minste € 4, verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan.

Artikel 24

Degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, is tot betaling van het ingevolge artikel 23 verhoogde bedrag verplicht binnen vier weken nadat de officier van justitie hem over de gewone post een aanmaning heeft toegezonden.

Artikel 25

  • 1 Indien degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd nalatig blijft de sanctie en de daarop gevallen verhoging geheel te voldoen binnen de in de aanmaning gestelde termijn van vier weken, wordt het inmiddels verschuldigde bedrag van rechtswege verder verhoogd met vijftig procent van het bedrag van de sanctie en de daarop inmiddels gevallen verhoging, doch ten minste € 11, en kan door de officier van justitie verhaal worden genomen op de goederen, de inkomsten en het vermogen van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 26 en 27.

  • 2 Door de officier van justitie kan verhaal worden genomen gedurende twee jaar nadat ten aanzien van de administratieve sanctie een onherroepelijke beslissing is genomen.

  • 3 Het recht om verhaal te nemen vervalt door het overlijden van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd.

Artikel 26

  • 1 Verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.

  • 2 Het dwangbevel wordt in naam des Konings uitgevaardigd door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.

  • 3 Tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan verzet worden gedaan, hetwelk niet gericht zal kunnen zijn tegen de beslissing waarbij de administratieve sanctie werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed verzetschrift. Het verzetschrift wordt binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. Wordt binnen twee weken na de betekening tot inbeslagneming overgegaan, dan wordt het verzetschrift binnen een week na de dag van inbeslagneming ingediend. Bij het verzetschrift worden het dwangbevel en een afschrift van het exploit van betekening van het dwangbevel overgelegd.

  • 4 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is een griffierecht verschuldigd. De griffier wijst de indiener van het verzetschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 5 Indien de in het derde lid bedoelde stukken niet zijn overgelegd, deelt de griffier de indiener van het verzetschrift mee dat deze stukken binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling ter griffie dienen te zijn overgelegd. Indien dit laatste niet binnen deze termijn is geschied, wordt het verzet niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 6 De griffier brengt het verzetschrift en de daarop betrekking hebbende stukken ter kennis van de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, ten einde hem in de gelegenheid te stellen daarover de nodige opmerkingen te maken. De officier van justitie stelt de betrokken gerechtsdeurwaarder ervan in kennis dat verzet is gedaan. De kantonrechter geeft zo spoedig mogelijk na afloop van deze termijn, na zo nodig degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te hebben gehoord, althans opgeroepen om te verschijnen, zijn met redenen omklede beschikking, welke onverwijld aan degene die het verzet heeft gedaan en aan de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden wordt medegedeeld. De artikelen 13a en 13b zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de laatste volzin van artikel 13b, eerste lid.

  • 7 Indien de kantonrechter het verzet gegrond oordeelt, houdt de beschikking tevens in dat aan de indiener van het verzetschrift het door hem betaalde griffierecht wordt vergoed door de griffier. In de overige gevallen kan de kantonrechter bepalen dat het betaalde griffierecht wordt vergoed.

  • 8 Ten aanzien van derden die bij een inbeslagneming van goederen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

  • 9 De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

Artikel 26a

  • 1 De officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden, alsmede degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, kunnen tegen de beschikking van de kantonrechter binnen twee weken na de verzending van de mededeling van de beschikking van de kantonrechter hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het beroepschrift wordt ingediend bij de griffie van de rechtbank die de beschikking heeft gegeven.

  • 2 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten. De zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, door storting op de rekening van het Centraal Justitieel Incassobureau. De griffier van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift op de verplichting tot zekerheidstelling en deelt hem mee dat de zekerheidstelling dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling. Indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 3 Degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is eveneens een griffierecht verschuldigd. De griffier van de rechtbank wijst de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie te zijn gestort. Indien het griffierecht niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 4 Nadat de zekerheidstelling en de bijschrijving of de storting van het griffierecht hebben plaatsgevonden of nadat de termijnen voor het stellen van de zekerheid en de betaling van het griffierecht ongebruikt zijn verstreken, zendt de griffier van de rechtbank het beroepschrift met de daarop betrekking hebbende stukken en een afschrift van de beschikking van de kantonrechter onverwijld ter griffie van het gerechtshof in.

  • 7 Afschrift van de beschikking wordt door de griffier van het gerechtshof gezonden aan degenen die tot het instellen van hoger beroep gerechtigd waren.

Artikel 27

  • 1 Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:

    • a. inkomsten in geld uit arbeid van degene aan wie een administratieve sanctie is opgelegd;

    • b. pensioenen, wachtgelden en andere periodieke uitkeringen waarop degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, aanspraak heeft;

    • c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd te eigen bate vermag te beschikken.

  • 2 Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van het openbaar ministerie dat met de inning van de administratieve sanctie is belast. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van het verhaal voldoende aanduiding van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de beschikking nog verschuldigd is, dan wel bij welke rechterlijke uitspraak de administratieve sanctie is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie het verhaal wordt genomen, en betekend aan degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. In het laatste geval zijn de artikelen 529 tot en met 532 en de artikelen 585 tot en met 588, 589 en 590 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie het verhaal wordt genomen, verplicht tot onverwijlde betaling aan de officier van justitie van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. De officier van justitie bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer acht weken na de dag van verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.

  • 4 Degene onder wie het verhaal wordt genomen, kan zich niet tegenover de officier van justitie beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van het Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.

  • 5 Indien verhaal is genomen op een periodieke uitkering die ingevolge enig wettelijk voorschrift niet vatbaar is voor beslag, kan telkens ten hoogste een tiende gedeelte van de uitkering tot betaling van het uit hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag worden bestemd. Overigens strekt het verhaal zich niet uit tot gelden waarvan de wet bepaald heeft, dat zij niet voor inbeslagneming vatbaar zijn.

  • 6 Iedere belanghebbende kan binnen een week na de betekening van de in het tweede lid bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed verzetschrift verzet doen tegen het verhaal. Artikel 26, derde tot en met negende lid, en artikel 26a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Een ieder, behoudens degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, is verplicht desgevorderd onverwijld aan de officier van justitie, die met de inning van de administratieve sanctie is belast, de inlichtingen te verstrekken welke naar het redelijk oordeel van het openbaar ministerie noodzakelijk zijn ten behoeve van de toepassing van het eerste lid van dit artikel. De artikelen 217 en 218 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 8 De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

Artikel 27a

[Treedt in werking op 01-02-2008]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 28

  • 1 De officier van justitie te Leeuwarden kan, indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd een vordering instellen om te worden gemachtigd om per gedraging waarvoor een administratieve sanctie is opgelegd het dwangmiddel gijzeling toe te passen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, voor ten hoogste één week. Indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd ingeschreven staat op een in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres, maar niet op dat adres woonachtig is, dan wel indien degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, geschiedt de instelling van de bovenbedoelde vordering door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden bij de rechtbank te Leeuwarden. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden, worden uitgevoerd.

  • 2 Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de sanctie is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.

  • 3 De officier van justitie te Leeuwarden of de ambtenaar die door hem is belast met de toepassing van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van de betrokkene toegang tot elke plaats.

  • 4 De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het verschuldigde bedrag aan de instantie, belast met deze toepassing, is betaald. De toepassing van het dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 28a

Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie te Leeuwarden het rijbewijs innemen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De inneming van het rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.

Artikel 28b

Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie te Leeuwarden het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken.

Artikel 29

  • 1 Indien degene wiens voertuig buiten gebruik kan worden gesteld door de officier van justitie te Leeuwarden niet terstond voldoet aan het overeenkomstig artikel 23, tweede lid, en artikel 25 verhoogde bedrag van de administratieve sanctie, is de officier van justitie bevoegd het voertuig op kosten van de betrokkene naar een door hem aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen. Het voertuig wordt tussentijds aan de rechthebbende teruggegeven tegen betaling van het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring.

  • 2 De officier van justitie is tevens bevoegd om in het in het eerste lid bedoelde geval aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Het mechanisch hulpmiddel wordt tussentijds niet verwijderd dan nadat het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede de kosten van het aanbrengen en van het verwijderen ervan zijn voldaan.

  • 3 Indien twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling de rechthebbende zijn voertuig niet heeft afgehaald, wordt hij geacht zijn recht op de zaak te hebben opgegeven en is de officier van justitie bevoegd het voertuig om niet aan een derde in eigendom te doen overdragen, te doen verkopen of te doen vernietigen. Gelijke bevoegdheid bestaat ook binnen de bedoelde termijn, zodra het gezamenlijke bedrag van de opgelegde administratieve sanctie, de daarop gevallen verhoging, de kosten van het aanbrengen en het verwijderen, alsmede de kosten van overbrenging en bewaring, vermeerderd met de voor de verkoop, de eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging geraamde kosten, in verhouding tot de waarde van het voertuig naar zijn oordeel onevenredig hoog zou worden.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overbrenging, bewaring, eigendomsoverdracht om niet, verkoop, vernietiging, de berekening van de kosten van overbrenging en bewaring, alsmede omtrent hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel noodzakelijk is.

Artikel 30

  • 1 Degene wiens rijbewijs kan worden ingenomen door de officier van justitie te Leeuwarden, is verplicht op eerste vordering van de officier van justitie het rijbewijs in te leveren op een door de officier van justitie te bepalen tijdstip en aan te wijzen plaats.

  • 2 De termijn, bedoeld in artikel 28a, vangt aan op het tijdstip waarop de inlevering van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien aan de verplichting tot inlevering van het rijbewijs niet wordt voldaan, is de officier van justitie bevoegd dat rijbewijs op kosten van de in het eerste lid bedoelde persoon te doen inleveren. Afdeling 5.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 4 De officier van justitie doet van het tijdstip, bedoeld in het eerste en in het tweede lid, onverwijld mededeling aan de beheerder van het rijbewijzenregister in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie doet op gelijke wijze mededeling van het tijdstip waarop het rijbewijs is teruggegeven.

Hoofdstuk IX. Voorlopige maatregelen

Artikel 31

  • 1 Indien de in artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van de in artikel 3, eerste lid, omschreven bevoegdheid bevinden dat de bestuurder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde administratieve sanctie, kunnen zij vorderen dat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie terstond zal worden voldaan dan wel dat zekerheid wordt gesteld dat het bedrag van de bedoelde sanctie tijdig zal worden voldaan.

  • 2 Indien de in artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren hebben vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is en waarvan aannemelijk is dat de kentekenhouder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel dat de kentekenhouder geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde sanctie, zijn zij bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig naar een door hen aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te stellen, dan wel aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Zij kunnen vorderen dat, alvorens het voertuig aan de bestuurder wordt teruggegeven, naast de kosten van overbrenging en bewaring, eveneens het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie en van de eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde en inmiddels verschuldigde administratieve sanctie zal worden voldaan.

  • 3 Voldoening van het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie laat de bevoegdheid tegen de beschikking van de ambtenaar beroep in te stellen als omschreven in de artikelen 6 en 9 onverlet. Wordt het beroep gegrond verklaard, dan wordt het bedrag van de administratieve sanctie teruggegeven. Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32

Indien aan de in artikel 31, eerste lid, bedoelde vordering niet wordt voldaan, is de ambtenaar bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig in bewaring te stellen, totdat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie, alsmede de inmiddels daarop gevallen kosten van de inbewaringstelling zijn voldaan. Daartoe kan hij op kosten van de bestuurder het voertuig naar een door hem aangewezen nabijgelegen plaats overbrengen of doen overbrengen en aldaar in bewaring doen stellen. Zo nodig roept hij hierbij de hulp van de sterke arm in. Artikel 29, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33

  • 1 Van iedere inbewaringstelling maakt de betrokken ambtenaar proces-verbaal op. Hij zendt dit proces-verbaal binnen vierentwintig uur aan de officier van justitie in het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gelijktijdig uitgereikt of toegezonden aan de bestuurder, alsmede aan degene aan wie het kenteken van het motorrijtuig is opgegeven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 29, derde lid.

  • 2 Tegen een inbewaringstelling kan elke belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank op grond dat

    • a. de inbewaringstelling met een algemeen verbindend voorschrift strijdt;

    • b. de ambtenaar van zijn in artikel 32 omschreven bevoegdheid op een kennelijk onredelijke wijze heeft gebruik gemaakt.

  • 4 Het beroepschrift wordt ingediend bij de officier van justitie in het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied. De officier van justitie brengt het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ter kennis van de rechtbank van het arrondissement waar de inbewaringstelling is geschied.

  • 5 Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen vier dagen nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken.

  • 6 De kantonrechter beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na de dag waarop het beroepschrift bij de officier van justitie is ingediend. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift en de uitspraak zijn de artikelen 11, tweede, derde en vierde lid, 12, 13, 13a en 13b van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Indien de kantonrechter het beroepschrift gegrond acht, gelast hij de onmiddellijke teruggave van het voertuig.

  • 8 Het instellen van beroep schorst de bevoegdheid van de officier van justitie, bedoeld in artikel 29, derde lid, tot de dag na die waarop de kantonrechter zijn beslissing heeft gegeven.

Hoofdstuk X. Overige bepalingen

Artikel 34

  • 1 Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:

    • a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;

    • b. hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft;

    • c. hij die niet voldoet aan de in artikel 30 omschreven verplichting.

  • 2 Het strafbare feit is een overtreding.

Artikel 35

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent hetgeen verder ter uitvoering van deze wet nodig is.

Artikel 36

  • 2 Indien het verzetschrift wordt ingetrokken omdat de officier van justitie geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzetschrift is tegemoetgekomen wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door de desbetreffende officier van justitie. In de overige gevallen kan de desbetreffende officier van justitie, indien het verzet wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.

Hoofdstuk XI. Slotbepalingen

Artikel 44

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 3 juli 1989

Beatrix

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

N. Smit-Kroes

Uitgegeven de zevenentwintigste juli 1989

De Minister van Justitie a.i.,

G. J. M. Braks

Bijlage

     

Afdeling A. Verkeer te land

       
     

Categorie-indeling B:

       
     

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

     

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

     

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

     

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

     

5 – Voetgangers;

     

6 – Overige weggebruikers;

     

7 – Schippers;

     

8 – Een ieder.

       
     

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

     

Feit

Artikel

Tarief in Euro per feit en per categorie

1

2

3

4

5

6

7

8

     

Nummers K 010 – K 175: Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)

                 
                         

K

010

 

als weggebruiker geen gevolg geven aan een aanwijzing door een opsporingsambtenaar gegeven

12 lid 1 WVW 1994

130

130

90

50

35

50

   

K

025

 

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het kentekenbewijs niet behoorlijk leesbaar is

36 lid 3 sub d WVW 1994

25

25

25

         
                         
     

het kenteken niet behoorlijk zichtbaar aanwezig hebben op of aan

40 lid 1 WVW 1994

               

K

030

a

– een motorrijtuig

 

75

75

50

       

75

K

030

b

– de aanhangwagen

 

75

75

50

       

75

K

035

 

het ongeldig verklaarde kentekenbewijs niet binnen de bepaalde termijn inleveren bij de minister van Verkeer en Waterstaat

57 lid 3 WVW 1994

             

130

                         
     

als houder van een kentekenbewijs niet op eerste vordering van een daartoe aangewezen persoon dat bewijs of één of meer delen van dat bewijs overgeven, omdat (voor) het voertuig waarvoor het kentekenbewijs is afgegeven

                 

K

040

a

– de verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan

60 lid 1 sub a WVW 1994

             

75

K

040

b

– niet voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde eisen

60 lid 1 sub b WVW 1994

             

75

K

040

c

– niet voldoet aan de gestelde eisen in de Wet personenvervoer 2000 wat betreft de inrichting en de uitrusting

60 lid 1 sub c WVW 1994

             

75

K

040

d

– niet voldoet aan de gestelde eisen in de Wet ambulancevervoer wat betreft de inrichting en de uitrusting

60 lid 1 sub c WVW 1994

             

75

K

040

e

– niet voldoet aan de in het kentekenbewijs vermelde voorschriften

60 lid 2 WVW 1994

             

75

                         
     

voor een kentekenplichtig motorrijtuig van 3500 kg of minder

                 

K

045

a

– is geen keuringsbewijs afgegeven

72 lid 1 WVW 1994

75

           

75

K

045

b

– heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren

72 lid 2 sub b WVW 1994

75

           

75

                         
     

voor een kentekenplichtig motorrijtuig of aanhangwagen van meer dan 3500 kg

                 

K

046

a

– is geen keuringsbewijs afgegeven

72 lid 1 WVW 1994

320

           

320

K

046

b

– heeft het keuringsbewijs zijn geldigheid verloren

72 lid 2 sub b WVW 1994

320

           

320

                         
     

het afgegeven keuringsbewijs

                 

K

050

a

– voldoet niet aan de vastgestelde eisen inzake inrichting en uitvoering

72 lid 2 sub a WVW 1994

25

           

25

K

050

b

– is niet behoorlijk leesbaar

72 lid 2 sub c WVW 1994

25

           

25

                         
     

als bestuurder van een motorrijtuig rijden terwijl het rijbewijs

                 

K

060

a

– niet voldoet aan de gestelde eisen

107 lid 2 sub a WVW 1994

25

25

           

K

060

e

– zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, waarbij de geldigheidsduur één jaar of minder is verstreken

107 lid 2 sub b WVW 1994

50

50

           

K

060

c

– niet behoorlijk leesbaar is

107 lid 2 sub c WVW 1994

50

50

           

K

065

 

als bestuurder beneden de 18 jaar een motorrijtuig besturen (buitenlander met rijbewijs)

110 lid 1 WVW 1994

75

75

           

K

075

 

rijonderricht geven voor rijbewijs A aan anderen dan aan de bestuurder op wiens motorrijtuig hij zich bevindt

110b WVW 1994 jo. 7 sub a RR

             

150

                         
     

rijonderricht geven voor rijbewijs A, terwijl degene die rijonderricht geeft zich niet achter de bestuurder op het motorrijtuig bevindt

                 

K

080

a

– zonder radiografisch contact

110b WVW 1994 jo. 7 sub b RR

             

150

K

080

b

– aan meer dan twee bestuurders

110b WVW 1994 jo. 7 sub b RR

             

150

                         
     

rijonderricht geven voor rijbewijs A

                 

K

085

a

– terwijl tegelijkertijd rijonderricht wordt gegeven voor een andere rijbewijscategorie

110b WVW 1994 jo. 7 sub c RR

             

150

K

085

b

– terwijl het lesmotorrijtuig niet is voorzien van een op de voorgeschreven wijze aangebrachte aanduiding

110b WVW 1994 jo. 7 sub d RR

             

50

K

085

c

– terwijl degene aan wie rijonderricht wordt gegeven niet in het bezit is van een geldig theorie-certificaat voor de rijbewijscategorie A of van een geldig rijbewijs A (beperkt) en/of B

110b WVW 1994 jo. 7 sub e RR

             

150

                         
     

rijonderricht geven voor rijbewijs B terwijl het lesmotorrijtuig niet is voorzien van

                 

K

090

a

– een dubbele bediening c.q. een onderbreker

110b WVW 1994 jo. 8 sub a RR

             

150

K

090

b

– een binnen en een buitenspiegel ten behoeve van de rij-instructeur

110b WVW 1994 jo. 8 sub b RR

             

150

K

090

c

– een op de voorgeschreven wijze aangebrachte aanduiding

110b WVW 1994 jo. 8 sub c RR

             

50

                         
     

rijonderricht geven voor rijbewijs C, D of E terwijl het lesmotorrijtuig niet is voorzien van

                 

K

095

a

– een dubbele bediening c.q. een onderbreker

110b WVW 1994 jo. 9 lid 1 sub a RR

             

150

K

095

b

– twee of meer buitenspiegels ten behoeve van de rij-instructeur

110b WVW 1994 jo. 9 lid 1 sub b RR

             

150

K

095

c

– een op de voorgeschreven wijze aangebrachte aanduiding

110b WVW 1994 jo. 9 lid 1 sub c RR

             

50

K

100

 

rijonderricht geven voor rijbewijs C of D terwijl de leerling niet in het bezit is van een rijbewijs B

110b WVW 1994 jo. 9 lid 1 sub d RR

             

100

K

105

 

rijonderricht geven voor rijbewijs E terwijl de leerling niet in het bezit is van een rijbewijs geldig voor het besturen van het trekkende motorrijtuig

110b WVW 1994 jo. 9 lid 1 sub e RR

             

100

K

106

 

rijonderricht geven terwijl de leerling de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt

110b WVW lid 1 sub b 1994

             

100

K

107

 

rijonderricht geven met een motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen terwijl de leerling de leeftijd van 21 jaren nog niet heeft bereikt

110b lid 1 sub b WVW 1994

             

100

K

120

 

het niet inleveren van een rijbewijs waarvan de geldigheid is geschorst

131 lid 3 sub b WVW 1994

             

130

K

130

 

als bestuurder van een bromfiets rijden terwijl geen certificaat is afgegeven

135 lid 1 WVW 1994

   

75

         

K

135

 

als bestuurder van een bromfiets rijden terwijl het afgegeven certificaat onjuist is ingericht en uitgevoerd dan wel niet behoorlijk leesbaar is

135 lid 3 WVW 1994

   

25

         

K

140

 

als houder van een ongeldig verklaard bromfietscertificaat dit certificaat niet inleveren zodra de ongeldigverklaring van kracht is geworden

141 lid 3 WVW 1994

             

90

K

145

a

als bestuurder handelen in strijd met één of meer aan een ontheffing verbonden voorschrift(en), niet betrekking hebbend op de begeleiding

150 lid 2 WVW 1994

75

75

50

30

       
                         
     

als bestuurder van een motorrijtuig niet op eerste vordering behoorlijk ter inzage afgeven

160 lid 1/2/3 WVW 1994

               

K

150

a

– het kentekenbewijs

 

25

25

25

         

K

150

b

– het keuringsbewijs

 

25

             

K

150

c

– het rijbewijs

 

50

50

           

K

150

d

– het bromfietscertificaat dan wel het rijbewijs

     

50

         

K

150

e

– de ontheffing

 

25

             

K

155

 

niet meewerken aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht

160 lid 5 WVW 1994

130

130

90

50

     

130

                         
     

zich zodanig gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd door

5 WVW 1994

               

K

175

a

– onvoldoende zicht door de voorruit

 

130

130

90

         

K

175

f

– onvoldoende zicht door de achterruit en/of zijruiten

 

75

 

50

         

K

175

d

– onvoldoende zicht door voor-, achter- en zijruiten

 

200

 

140

         
     

Nummers S 005 – S 010, VA 004 – VR 030: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

       
     

Categorie-indeling C: (maximum snelheid)

       
     

1 – motorvoertuigen (uitgezonderd categorie 2: vrachtauto's, autobussen en motorvoertuigen met aanhangwagen) en brommobielen;

     

2 – vrachtauto's, autobussen en motorvoertuigen met aanhangwagen;

     

3 – bromfietsen, snorfietsen en gehandicaptenvoertuigen met motor;

     

4 – land- of bosbouwtrekkers en motorvoertuigen met beperkte snelheid.

     

Feit

Artikel

Tarief in Euro per feit en per categorie

1

2

3

4

     

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

         
                 
     

VIII. Maximum snelheid

         
                 
     

a. Algemeen

         
                 
     

als bestuurder niet in staat zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is

19 RVV 1990

       
                 

S

005

a

– bij snelheden tot en met 80 km/h

 

150

150

50

 
                 
     

als bestuurder niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. De gedraging/overtreding is geconstateerd met behulp van het Videocontrole systeem (VCS)

19 RVV 1990

       
                 

S

010

a

– bij snelheden tot en met 80 km/h

 

150

150

   
                 
     

Snelheidsoverschrijdingen

         
                 
     

Noot snelheidsoverschrijdingen algemeen

         
     

Indien een feitcode van toepassing is waarbij de snelheidsoverschrijding per kilometer is aangegeven en er wordt een waarde achter de komma gemeten, dan moet deze te allen tijde naar beneden worden afgerond op een hele kilometer.

         
                 
     

b. Binnen de bebouwde kom

         
                 
     

Noot:

* = recidiveregeling snelheid (zie punt 3 Richtlijnen voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen); bij staandehouding wordt bij overschrijding vanaf 50 km/h het rijbewijs ingevorderd en dient het proces-verbaal met het proces-verbaal van invordering te worden ingezonden naar het parket

         
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (gedragsregel)

20 sub a RVV 1990

       

VA

004

 

– met 4 km/h

(cat 1/2),

16

26

16

16

VA

005

 

– met 5 km/h

22 sub c RVV 1990

20

31

20

20

VA

006

 

– met 6 km/h

(cat 1),

23

35

23

23

VA

007

 

– met 7 km/h

20 sub b RVV 1990

27

41

27

27

VA

008

 

– met 8 km/h

(cat 3),

30

46

30

30

VA

009

 

– met 9 km/h

22 sub d RVV 1990

34

51

34

34

VA

010

 

– met 10 km/h

(cat 3),

39

57

39

39

VA

011

 

– met 11 km/h

22 sub b RVV 1990

43

63

43

43

VA

012

 

– met 12 km/h

(cat 4)

48

70

48

48

VA

013

 

– met 13 km/h

 

53

76

53

53

VA

014

 

– met 14 km/h

 

58

83

58

58

VA

015

 

– met 15 km/h

 

63

90

63

63

VA

016

 

– met 16 km/h

 

69

97

69

69

VA

017

 

– met 17 km/h

 

75

105

75

75

VA

018

 

– met 18 km/h

 

81

112

81

81

VA

019

 

– met 19 km/h

 

87

120

87

87

VA

020

 

– met 20 km/h

 

93

128

93

93

VA

021

 

– met 21 km/h

 

100

137

100

100

VA

022

 

– met 22 km/h

 

107

146

107

107

VA

023

 

– met 23 km/h

 

114

154

114

114

VA

024

 

– met 24 km/h

 

121

164

121

121

VA

025

 

– met 25 km/h

 

129

173

129

129

VA

026

 

– met 26 km/h

 

137

183

137

137

VA

027

 

– met 27 km/h

 

145

193

145

145

VA

028

 

– met 28 km/h

 

153

203

153

153

VA

029

 

– met 29 km/h

 

161

213

161

161

VA

030

 

– met 30 km/h

 

170

224

170

170

                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (verkeersbord A1)

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VB

004

 

– met 4 km/h

 

16

26

16

16

VB

005

 

– met 5 km/h

 

20

31

20

20

VB

006

 

– met 6 km/h

 

23

35

23

23

VB

007

 

– met 7 km/h

 

27

41

27

27

VB

008

 

– met 8 km/h

 

30

46

30

30

VB

009

 

– met 9 km/h

 

34

51

34

34

VB

010

 

– met 10 km/h

 

39

57

39

39

VB

011

 

– met 11 km/h

 

43

63

43

43

VB

012

 

– met 12 km/h

 

48

70

48

48

VB

013

 

– met 13 km/h

 

53

76

53

53

VB

014

 

– met 14 km/h

 

58

83

58

58

VB

015

 

– met 15 km/h

 

63

90

63

63

VB

016

 

– met 16 km/h

 

69

97

69

69

VB

017

 

– met 17 km/h

 

75

105

75

75

VB

018

 

– met 18 km/h

 

81

112

81

81

VB

019

 

– met 19 km/h

 

87

120

87

87

VB

020

 

– met 20 km/h

 

93

128

93

93

VB

021

 

– met 21 km/h

 

100

137

100

100

VB

022

 

– met 22 km/h

 

107

146

107

107

VB

023

 

– met 23 km/h

 

114

154

114

114

VB

024

 

– met 24 km/h

 

121

164

121

121

VB

025

 

– met 25 km/h

 

129

173

129

129

VB

026

 

– met 26 km/h

 

137

183

137

137

VB

027

 

– met 27 km/h

 

145

193

145

145

VB

028

 

– met 28 km/h

 

153

203

153

153

VB

029

 

– met 29 km/h

 

161

213

161

161

VB

030

 

– met 30 km/h

 

170

224

170

170

                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom (verkeersbord A3)

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VC

004

 

– met 4 km/h

 

16

26

16

16

VC

005

 

– met 5 km/h

 

20

31

20

20

VC

006

 

– met 6 km/h

 

23

35

23

23

VC

007

 

– met 7 km/h

 

27

41

27

27

VC

008

 

– met 8 km/h

 

30

46

30

30

VC

009

 

– met 9 km/h

 

34

51

34

34

VC

010

 

– met 10 km/h

 

39

57

39

39

VC

011

 

– met 11 km/h

 

43

63

43

43

VC

012

 

– met 12 km/h

 

48

70

48

48

VC

013

 

– met 13 km/h

 

53

76

53

53

VC

014

 

– met 14 km/h

 

58

83

58

58

VC

015

 

– met 15 km/h

 

63

90

63

63

VC

016

 

– met 16 km/h

 

69

97

69

69

VC

017

 

– met 17 km/h

 

75

105

75

75

VC

018

 

– met 18 km/h

 

81

112

81

81

VC

019

 

– met 19 km/h

 

87

120

87

87

VC

020

 

– met 20 km/h

 

93

128

93

93

VC

021

 

– met 21 km/h

 

100

137

100

100

VC

022

 

– met 22 km/h

 

107

146

107

107

VC

023

 

– met 23 km/h

 

114

154

114

114

VC

024

 

– met 24 km/h

 

121

164

121

121

VC

025

 

– met 25 km/h

 

129

173

129

129

VC

026

 

– met 26 km/h

 

137

183

137

137

VC

027

 

– met 27 km/h

 

145

193

145

145

VC

028

 

– met 28 km/h

 

153

203

153

153

VC

029

 

– met 29 km/h

 

161

213

161

161

VC

030

 

– met 30 km/h

 

170

224

170

170

                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A1)

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VD

004

 

– met 4 km/h

 

26

55

26

26

VD

005

 

– met 5 km/h

 

31

63

31

31

VD

006

 

– met 6 km/h

 

35

69

35

35

VD

007

 

– met 7 km/h

 

41

78

41

41

VD

008

 

– met 8 km/h

 

46

85

46

46

VD

009

 

– met 9 km/h

 

51

93

51

51

VD

010

 

– met 10 km/h

 

57

101

57

57

VD

011

 

– met 11 km/h

 

63

110

63

63

VD

012

 

– met 12 km/h

 

70

119

70

70

VD

013

 

– met 13 km/h

 

76

128

76

76

VD

014

 

– met 14 km/h

 

83

137

83

83

VD

015

 

– met 15 km/h

 

90

147

90

90

VD

016

 

– met 16 km/h

 

97

156

97

97

VD

017

 

– met 17 km/h

 

105

167

105

105

VD

018

 

– met 18 km/h

 

112

176

112

112

VD

019

 

– met 19 km/h

 

120

187

120

120

VD

020

 

– met 20 km/h

 

128

197

128

128

VD

021

 

– met 21 km/h

 

137

209

137

137

VD

022

 

– met 22 km/h

 

146

220

146

146

VD

023

 

– met 23 km/h

 

154

231

154

154

VD

024

 

– met 24 km/h

 

164

243

164

164

VD

025

 

– met 25 km/h

 

173

255

173

173

VD

026

 

– met 26 km/h

 

183

267

183

183

VD

027

 

– met 27 km/h

 

193

280

193

193

VD

028

 

– met 28 km/h

 

203

292

203

203

VD

029

 

– met 29 km/h

 

213

305

213

213

VD

030

 

– met 30 km/h

 

224

318

224

224

                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A3)

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VE

004

 

– met 4 km/h

 

26

55

26

26

VE

005

 

– met 5 km/h

 

31

63

31

31

VE

006

 

– met 6 km/h

 

35

69

35

35

VE

007

 

– met 7 km/h

 

41

78

41

41

VE

008

 

– met 8 km/h

 

46

85

46

46

VE

009

 

– met 9 km/h

 

51

93

51

51

VE

010

 

– met 10 km/h

 

57

101

57

57

VE

011

 

– met 11 km/h

 

63

110

63

63

VE

012

 

– met 12 km/h

 

70

119

70

70

VE

013

 

– met 13 km/h

 

76

128

76

76

VE

014

 

– met 14 km/h

 

83

137

83

83

VE

015

 

– met 15 km/h

 

90

147

90

90

VE

016

 

– met 16 km/h

 

97

156

97

97

VE

017

 

– met 17 km/h

 

105

167

105

105

VE

018

 

– met 18 km/h

 

112

176

112

112

VE

019

 

– met 19 km/h

 

120

187

120

120

VE

020

 

– met 20 km/h

 

128

197

128

128

VE

021

 

– met 21 km/h

 

137

209

137

137

VE

022

 

– met 22 km/h

 

146

220

146

146

VE

023

 

– met 23 km/h

 

154

231

154

154

VE

024

 

– met 24 km/h

 

164

243

164

164

VE

025

 

– met 25 km/h

 

173

255

173

173

VE

026

 

– met 26 km/h

 

183

267

183

183

VE

027

 

– met 27 km/h

 

193

280

193

193

VE

028

 

– met 28 km/h

 

203

292

203

203

VE

029

 

– met 29 km/h

 

213

305

213

213

VE

030

 

– met 30 km/h

 

224

318

224

224

                 
     

c. (Auto)wegen buiten de bebouwde kom

         
     

Noot:

         
     

* = recidiveregeling snelheid (zie punt 3 Richtlijnen voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen); bij staandehouding wordt bij overschrijding vanaf 50 km/h het rijbewijs ingevorderd en dient het proces-verbaal met het proces-verbaal van invordering te worden ingezonden naar het parket

         
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom (gedragsregel)

21 sub a RVV 1990

       

VF

004

 

– met 4 km/h

(cat 1),

14

21

14

14

VF

005

 

– met 5 km/h

22 sub a RVV 1990

18

25

18

18

VF

006

 

– met 6 km/h

(cat 2)

21

29

21

21

VF

007

 

– met 7 km/h

21 sub b RVV 1990

24

34

24

24

VF

008

 

– met 8 km/h

(cat 3)

28

39

28

28

VF

009

 

– met 9 km/h

22 sub d RVV 1990

32

43

32

32

VF

010

 

– met 10 km/h

(cat 3)

36

49

36

36

VF

011

 

– met 11 km/h

22 sub b RVV 1990

40

54

40

40

VF

012

 

– met 12 km/h

(cat 4)

45

60

45

45

VF

013

 

– met 13 km/h

22 a RVV 1990 (cat 2

50

65

50

50

VF

014

 

– met 14 km/h

T 100 bussen)

54

71

54

54

VF

015

 

– met 15 km/h

 

60

78

60

60

VF

016

 

– met 16 km/h

 

65

84

65

65

VF

017

 

– met 17 km/h

 

70

91

70

70

VF

018

 

– met 18 km/h

 

76

98

76

76

VF

019

 

– met 19 km/h

 

82

105

82

82

VF

020

 

– met 20 km/h

 

88

112

88

88

VF

021

 

– met 21 km/h

 

94

120

94

94

VF

022

 

– met 22 km/h

 

101

128

101

101

VF

023

 

– met 23 km/h

 

107

136

107

107

VF

024

 

– met 24 km/h

 

114

144

114

114

VF

025

 

– met 25 km/h

 

121

152

121

121

VF

026

 

– met 26 km/h

 

129

161

129

129

VF

027

 

– met 27 km/h

 

136

170

136

136

VF

028

 

– met 28 km/h

 

144

179

144

144

VF

029

 

– met 29 km/h

 

152

188

152

152

VF

030

 

– met 30 km/h

 

160

198

160

160

                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1)

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VG

004

 

– met 4 km/h

 

14

21

   

VG

005

 

– met 5 km/h

 

18

25

   

VG

006

 

– met 6 km/h

 

21

29

   

VG

007

 

– met 7 km/h

 

24

34

   

VG

008

 

– met 8 km/h

 

28

39

   

VG

009

 

– met 9 km/h

 

32

43

   

VG

010

 

– met 10 km/h

 

36

49

   

VG

011

 

– met 11 km/h

 

40

54

   

VG

012

 

– met 12 km/h

 

45

60

   

VG

013

 

– met 13 km/h

 

50

65

   

VG

014

 

– met 14 km/h

 

54

71

   

VG

015

 

– met 15 km/h

 

60

78

   

VG

016

 

– met 16 km/h

 

65

84

   

VG

017

 

– met 17 km/h

 

70

91

   

VG

018

 

– met 18 km/h

 

76

98

   

VG

019

 

– met 19 km/h

 

82

105

   

VG

020

 

– met 20 km/h

 

88

112

   

VG

021

 

– met 21 km/h

 

94

120

   

VG

022

 

– met 22 km/h

 

101

128

   

VG

023

 

– met 23 km/h

 

107

136

   

VG

024

 

– met 24 km/h

 

114

144

   

VG

025

 

– met 25 km/h

 

121

152

   

VG

026

 

– met 26 km/h

 

129

161

   

VG

027

 

– met 27 km/h

 

136

170

   

VG

028

 

– met 28 km/h

 

144

179

   

VG

029

 

– met 29 km/h

 

152

188

   

VG

030

 

– met 30 km/h

 

160

198

   
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom (verkeersbord A3)

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VH

004

 

– met 4 km/h

 

14

21

   

VH

005

 

– met 5 km/h

 

18

25

   

VH

006

 

– met 6 km/h

 

21

29

   

VH

007

 

– met 7 km/h

 

24

34

   

VH

008

 

– met 8 km/h

 

28

39

   

VH

009

 

– met 9 km/h

 

32

43

   

VH

010

 

– met 10 km/h

 

36

49

   

VH

011

 

– met 11 km/h

 

40

54

   

VH

012

 

– met 12 km/h

 

45

60

   

VH

013

 

– met 13 km/h

 

50

65

   

VH

014

 

– met 14 km/h

 

54

71

   

VH

015

 

– met 15 km/h

 

60

78

   

VH

016

 

– met 16 km/h

 

65

84

   

VH

017

 

– met 17 km/h

 

70

91

   

VH

018

 

– met 18 km/h

 

76

98

   

VH

019

 

– met 19 km/h

 

82

105

   

VH

020

 

– met 20 km/h

 

88

112

   

VH

021

 

– met 21 km/h

 

94

120

   

VH

022

 

– met 22 km/h

 

101

128

   

VH

023

 

– met 23 km/h

 

107

136

   

VH

024

 

– met 24 km/h

 

114

144

   

VH

025

 

– met 25 km/h

 

121

152

   

VH

026

 

– met 26 km/h

 

129

161

   

VH

027

 

– met 27 km/h

 

136

170

   

VH

028

 

– met 28 km/h

 

144

179

   

VH

029

 

– met 29 km/h

 

152

188

   

VH

030

 

– met 30 km/h

 

160

198

   
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A1)

62 jo. bord A1 RVV 1990, 22 sub a RVV 1990

       

VI

004

 

– met 4 km/h

 

21

30

   

VI

005

 

– met 5 km/h

 

25

37

   

VI

006

 

– met 6 km/h

 

29

43

   

VI

007

 

– met 7 km/h

 

34

50

   

VI

008

 

– met 8 km/h

 

39

57

   

VI

009

 

– met 9 km/h

 

43

64

   

VI

010

 

– met 10 km/h

 

49

72

   

VI

011

 

– met 11 km/h

 

54

79

   

VI

012

 

– met 12 km/h

 

60

88

   

VI

013

 

– met 13 km/h

 

65

95

   

VI

014

 

– met 14 km/h

 

71

103

   

VI

015

 

– met 15 km/h

 

78

113

   

VI

016

 

– met 16 km/h

 

84

121

   

VI

017

 

– met 17 km/h

 

91

130

   

VI

018

 

– met 18 km/h

 

98

139

   

VI

019

 

– met 19 km/h

 

105

149

   

VI

020

 

– met 20 km/h

 

112

158

   

VI

021

 

– met 21 km/h

 

120

168

   

VI

022

 

– met 22 km/h

 

128

179

   

VI

023

 

– met 23 km/h

 

136

189

   

VI

024

 

– met 24 km/h

 

144

199

   

VI

025

 

– met 25 km/h

 

152

210

   

VI

026

 

– met 26 km/h

 

161

221

   

VI

027

 

– met 27 km/h

 

170

232

   

VI

028

 

– met 28 km/h

 

179

243

   

VI

029

 

– met 29 km/h

 

188

255

   

VI

030

 

– met 30 km/h

 

198

267

   
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op (auto)wegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A3)

62 jo. bord A3 RVV 1990, 22 sub a RVV 1990

       

VK

004

 

– met 4 km/h

 

21

30

   

VK

005

 

– met 5 km/h

 

25

37

   

VK

006

 

– met 6 km/h

 

29

43

   

VK

007

 

– met 7 km/h

 

34

50

   

VK

008

 

– met 8 km/h

 

39

57

   

VK

009

 

– met 9 km/h

 

43

64

   

VK

010

 

– met 10 km/h

 

49

72

   

VK

011

 

– met 11 km/h

 

54

79

   

VK

012

 

– met 12 km/h

 

60

88

   

VK

013

 

– met 13 km/h

 

65

95

   

VK

014

 

– met 14 km/h

 

71

103

   

VK

015

 

– met 15 km/h

 

78

113

   

VK

016

 

– met 16 km/h

 

84

121

   

VK

017

 

– met 17 km/h

 

91

130

   

VK

018

 

– met 18 km/h

 

98

139

   

VK

019

 

– met 19 km/h

 

105

149

   

VK

020

 

– met 20 km/h

 

112

158

   

VK

021

 

– met 21 km/h

 

120

168

   

VK

022

 

– met 22 km/h

 

128

179

   

VK

023

 

– met 23 km/h

 

136

189

   

VK

024

 

– met 24 km/h

 

144

199

   

VK

025

 

– met 25 km/h

 

152

210

   

VK

026

 

– met 26 km/h

 

161

221

   

VK

027

 

– met 27 km/h

 

170

232

   

VK

028

 

– met 28 km/h

 

179

243

   

VK

029

 

– met 29 km/h

 

188

255

   

VK

030

 

– met 30 km/h

 

198

267

   
                 
     

d. Autosnelwegen

         
                 
     

Noot:

* = recidiveregeling snelheid (zie punt 3 Richtlijnen voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen); bij staandehouding wordt bij overschrijding vanaf 50 km/h het rijbewijs ingevorderd en dient het proces-verbaal met het proces-verbaal van invordering te worden ingezonden naar het parket

         
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom (gedragsregel)

21 sub a RVV 1990

       

VL

004

 

– met 4 km/h

(cat 1),

14

19

   

VL

005

 

– met 5 km/h

22 sub a RVV 1990

17

23

   

VL

006

 

– met 6 km/h

(cat 2),

20

27

   

VL

007

 

– met 7 km/h

22 a RVV 1990 (cat 2

23

32

   

VL

008

 

– met 8 km/h

T 100 bussen)

27

36

   

VL

009

 

– met 9 km/h

 

31

41

   

VL

010

 

– met 10 km/h

 

34

46

   

VL

011

 

– met 11 km/h

 

38

51

   

VL

012

 

– met 12 km/h

 

43

57

   

VL

013

 

– met 13 km/h

 

47

62

   

VL

014

 

– met 14 km/h

 

52

68

   

VL

015

 

– met 15 km/h

 

56

74

   

VL

016

 

– met 16 km/h

 

61

80

   

VL

017

 

– met 17 km/h

 

66

87

   

VL

018

 

– met 18 km/h

 

72

93

   

VL

019

 

– met 19 km/h

 

77

100

   

VL

020

 

– met 20 km/h

 

83

107

   

VL

021

 

– met 21 km/h

 

89

114

   

VL

022

 

– met 22 km/h

 

95

122

   

VL

023

 

– met 23 km/h

 

101

129

   

VL

024

 

– met 24 km/h

 

107

137

   

VL

025

 

– met 25 km/h

 

114

145

   

VL

026

 

– met 26 km/h

 

120

153

   

VL

027

 

– met 27 km/h

 

127

162

   

VL

028

 

– met 28 km/h

 

134

170

   

VL

029

 

– met 29 km/h

 

142

179

   

VL

030

 

– met 30 km/h

 

149

188

   

VL

031

a

– met 31 km/h

 

157

     

VL

032

a

– met 32 km/h

 

165

     

VL

033

a

– met 33 km/h

 

173

     

VL

034

a

– met 34 km/h

 

181

     

VL

035

a

– met 35 km/h

 

189

     

VL

036

a

– met 36 km/h

 

198

     

VL

037

a

– met 37 km/h

 

206

     

VL

038

a

– met 38 km/h

 

215

     

VL

039

a

– met 39 km/h

 

224

     

VL

040

a

– met 40 km/h

 

234

     
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom (verkeersbord A1)

62 jo. bord A1 RVV 1990

       

VM

004

 

– met 4 km/h

 

14

19

   

VM

005

 

– met 5 km/h

 

17

23

   

VM

006

 

– met 6 km/h

 

20

27

   

VM

007

 

– met 7 km/h

 

23

32

   

VM

008

 

– met 8 km/h

 

27

36

   

VM

009

 

– met 9 km/h

 

31

41

   

VM

010

 

– met 10 km/h

 

34

46

   

VM

011

 

– met 11 km/h

 

38

51

   

VM

012

 

– met 12 km/h

 

43

57

   

VM

013

 

– met 13 km/h

 

47

62

   

VM

014

 

– met 14 km/h

 

52

68

   

VM

015

 

– met 15 km/h

 

56

74

   

VM

016

 

– met 16 km/h

 

61

80

   

VM

017

 

– met 17 km/h

 

66

87

   

VM

018

 

– met 18 km/h

 

72

93

   

VM

019

 

– met 19 km/h

 

77

100

   

VM

020

 

– met 20 km/h

 

83

107

   

VM

021

 

– met 21 km/h

 

89

114

   

VM

022

 

– met 22 km/h

 

95

122

   

VM

023

 

– met 23 km/h

 

101

129

   

VM

024

 

– met 24 km/h

 

107

137

   

VM

025

 

– met 25 km/h

 

114

145

   

VM

026

 

– met 26 km/h

 

120

153

   

VM

027

 

– met 27 km/h

 

127

162

   

VM

028

 

– met 28 km/h

 

134

170

   

VM

029

 

– met 29 km/h

 

142

179

   

VM

030

 

– met 30 km/h

 

149

188

   

VM

031

a

– met 31 km/h

 

157

     

VM

032

a

– met 32 km/h

 

165

     

VM

033

a

– met 33 km/h

 

173

     

VM

034

a

– met 34 km/h

 

181

     

VM

035

a

– met 35 km/h

 

189

     

VM

036

a

– met 36 km/h

 

198

     

VM

037

a

– met 37 km/h

 

206

     

VM

038

a

– met 38 km/h

 

215

     

VM

039

a

– met 39 km/h

 

224

     

VM

040

a

– met 40 km/h

 

234

     
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom (verkeersbord A3)

62 jo. bord A3 RVV 1990

       

VN

004

 

– met 4 km/h

 

14

19

   

VN

005

 

– met 5 km/h

 

17

23

   

VN

006

 

– met 6 km/h

 

20

27

   

VN

007

 

– met 7 km/h

 

23

32

   

VN

008

 

– met 8 km/h

 

27

36

   

VN

009

 

– met 9 km/h

 

31

41

   

VN

010

 

– met 10 km/h

 

34

46

   

VN

011

 

– met 11 km/h

 

38

51

   

VN

012

 

– met 12 km/h

 

43

57

   

VN

013

 

– met 13 km/h

 

47

62

   

VN

014

 

– met 14 km/h

 

52

68

   

VN

015

 

– met 15 km/h

 

56

74

   

VN

016

 

– met 16 km/h

 

61

80

   

VN

017

 

– met 17 km/h

 

66

87

   

VN

018

 

– met 18 km/h

 

72

93

   

VN

019

 

– met 19 km/h

 

77

100

   

VN

020

 

– met 20 km/h

 

83

107

   

VN

021

 

– met 21 km/h

 

89

114

   

VN

022

 

– met 22 km/h

 

95

122

   

VN

023

 

– met 23 km/h

 

101

129

   

VN

024

 

– met 24 km/h

 

107

137

   

VN

025

 

– met 25 km/h

 

114

145

   

VN

026

 

– met 26 km/h

 

120

153

   

VN

027

 

– met 27 km/h

 

127

162

   

VN

028

 

– met 28 km/h

 

134

170

   

VN

029

 

– met 29 km/h

 

142

179

   

VN

030

 

– met 30 km/h

 

149

188

   

VN

031

a

– met 31 km/h

 

157

     

VN

032

a

– met 32 km/h

 

165

     

VN

033

a

– met 33 km/h

 

173

     

VN

034

a

– met 34 km/h

 

181

     

VN

035

a

– met 35 km/h

 

189

     

VN

036

a

– met 36 km/h

 

198

     

VN

037

a

– met 37 km/h

 

206

     

VN

038

a

– met 38 km/h

 

215

     

VN

039

a

– met 39 km/h

 

224

     

VN

040

a

– met 40 km/h

 

234

     
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A1)

62 jo. bord A1 RVV 1990, 22 sub a RVV 1990

       

VO

004

 

– met 4 km/h

 

19

28

   

VO

005

 

– met 5 km/h

 

23

34

   

VO

006

 

– met 6 km/h

 

27

40

   

VO

007

 

– met 7 km/h

 

32

47

   

VO

008

 

– met 8 km/h

 

36

54

   

VO

009

 

– met 9 km/h

 

41

61

   

VO

010

 

– met 10 km/h

 

46

68

   

VO

011

 

– met 11 km/h

 

51

75

   

VO

012

 

– met 12 km/h

 

57

83

   

VO

013

 

– met 13 km/h

 

62

91

   

VO

014

 

– met 14 km/h

 

68

99

   

VO

015

 

– met 15 km/h

 

74

107

   

VO

016

 

– met 16 km/h

 

80

115

   

VO

017

 

– met 17 km/h

 

87

124

   

VO

018

 

– met 18 km/h

 

93

133

   

VO

019

 

– met 19 km/h

 

100

142

   

VO

020

 

– met 20 km/h

 

107

151

   

VO

021

 

– met 21 km/h

 

114

145

   

VO

022

 

– met 22 km/h

 

122

170

   

VO

023

 

– met 23 km/h

 

129

180

   

VO

024

 

– met 24 km/h

 

137

190

   

VO

025

 

– met 25 km/h

 

145

200

   

VO

026

 

– met 26 km/h

 

153

210

   

VO

027

 

– met 27 km/h

 

162

221

   

VO

028

 

– met 28 km/h

 

170

232

   

VO

029

 

– met 29 km/h

 

179

243

   

VO

030

 

– met 30 km/h

 

188

254

   
                 
     

overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen buiten de bebouwde kom bij wegwerkzaamheden (verkeersbord A3)

62 jo. bord A3 RVV 1990, 22 sub a RVV 1990

       

VP

004

 

– met 4 km/h

 

19

28

   

VP

005

 

– met 5 km/h

 

23

34

   

VP

006

 

– met 6 km/h

 

27

40

   

VP

007

 

– met 7 km/h

 

32

47

   

VP

008

 

– met 8 km/h

 

36

54

   

VP

009

 

– met 9 km/h

 

41

61

   

VP

010

 

– met 10 km/h

 

46

68

   

VP

011

 

– met 11 km/h

 

51

75

   

VP

012

 

– met 12 km/h

 

57

83

   

VP

013

 

– met 13 km/h

 

62

91

   

VP

014

 

– met 14 km/h

 

68

99

   

VP

015

 

– met 15 km/h

 

74

107

   

VP

016

 

– met 16 km/h

 

80

115

   

VP

017

 

– met 17 km/h

 

87

124

   

VP

018

 

– met 18 km/h

 

93

133

   

VP

019

 

– met 19 km/h

 

100

142

   

VP

020

 

– met 20 km/h

 

107

151

   

VP

021

 

– met 21 km/h

 

114

145

   

VP

022

 

– met 22 km/h

 

122

170

   

VP

023

 

– met 23 km/h

 

129

180

   

VP

024

 

– met 24 km/h

 

137

190

   

VP

025

 

– met 25 km/h

 

145

200

   

VP

026

 

– met 26 km/h

 

153

210

   

VP

027

 

– met 27 km/h

 

162

221

   

VP

028

 

– met 28 km/h

 

170

232

   

VP

029

 

– met 29 km/h

 

179

243

   

VP

030

 

– met 30 km/h

 

188

254

   
                 
     

Maatregel na ernstige verstoring olie-aanvoer

         
                 
     

overschrijding van de door de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde maximumsnelheid op autosnelwegen bij ernstige verstoring van de olie-aanvoer

86b jo. 86a RVV 1990

       

VR

004

 

– met 4 km/h

 

16

     

VR

005

 

– met 5 km/h

 

20

     

VR

006

 

– met 6 km/h

 

23

     

VR

007

 

– met 7 km/h

 

27

     

VR

008

 

– met 8 km/h

 

30

     

VR

009

 

– met 9 km/h

 

34

     

VR

010

 

– met 10 km/h

 

39

     

VR

011

 

– met 11 km/h

 

43

     

VR

012

 

– met 12 km/h

 

48

     

VR

013

 

– met 13 km/h

 

53

     

VR

014

 

– met 14 km/h

 

58

     

VR

015

 

– met 15 km/h

 

63

     

VR

016

 

– met 16 km/h

 

69

     

VR

017

 

– met 17 km/h

 

75

     

VR

018

 

– met 18 km/h

 

81

     

VR

019

 

– met 19 km/h

 

87

     

VR

020

 

– met 20 km/h

 

93

     

VR

021

 

– met 21 km/h

 

100

     

VR

022

 

– met 22 km/h

 

107

     

VR

023

 

– met 23 km/h

 

114

     

VR

024

 

– met 24 km/h

 

121

     

VR

025

 

– met 25 km/h

 

129

     

VR

026

 

– met 26 km/h

 

137

     

VR

027

 

– met 27 km/h

 

145

     

VR

028

 

– met 28 km/h

 

153

     

VR

029

 

– met 29 km/h

 

161

     

VR

030

 

– met 30 km/h

 

170

     
     

Nummers R 301 – R 630: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

       
     

Categorie-indeling B:

       
     

1 – Bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, en bestuurders van brommobielen voor zover het de bepalingen van het RVV 1990 betreft;

     

2 – Bestuurders van motorvoertuigen op twee wielen;

     

3 – Bromfietsers en snorfietsers;

     

4 – Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen met of zonder motor;

     

5 – Voetgangers;

     

6 – Overige weggebruikers;

     

7 – Schippers;

     

8 – Een ieder.

       
     

NB De categorieën 1 tot en met 4 gelden in voorkomend geval mede voor bestuurders van één van de op die categorieën betrekking hebbende voertuigen, indien daarmee een aanhangwagen wordt voortbewogen

     

Feit

Artikel

Tarief in Euro per feit en per categorie

1

2

3

4

5

6

7

8

     

Hoofdstuk 2. Verkeersregels

                 
                         
     

I. Plaats op de weg

                 
                         

R

301

 

als bestuurder van een motorvoertuig niet zoveel mogelijk rechts houden op een autoweg of autosnelweg

3 lid 1 RVV 1990

75

75

           

R

303

a

als bestuurder van een voertuig niet zoveel mogelijk rechts houden op een andere weg dan autoweg of autosnelweg

3 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

305

 

als voetganger niet het voetpad of trottoir gebruiken

4 lid 1 RVV 1990

       

20

     

R

306

 

als voetganger bij gebreke van een voetpad of trottoir niet het fietspad of het fiets/bromfietspad gebruiken

4 lid 2 RVV 1990

       

20

     

R

307

 

als voetganger bij gebreke van een voetpad, een trottoir en een fietspad of fiets/bromfietspad niet de berm of de uiterste zijde van de rijbaan gebruiken

4 lid 3 RVV 1990

       

20

     

R

308

 

als (snor)fietser niet het verplichte fietspad of fiets/bromfietspad gebruiken

5 lid 1 RVV 1990

   

50

30

       

R

309

 

als (snor) fietser bij gebreke van een verplicht fietspad of fiets/bromfietspad niet de rijbaan gebruiken

5 lid 2 RVV 1990

   

50

30

       

R

310

 

als bromfietser niet het fiets/bromfietspad gebruiken

6 lid 1 RVV 1990

   

50

         

R

311

 

als bromfietser niet de rijbaan gebruiken bij ontbreken van een fiets/bromfietspad (bord G 12a)

6 lid 2 RVV 1990

   

50

         

R

312

b

als snorfietser met ingeschakelde motor het onverplichte fietspad gebruiken

5 lid 3 RVV 1990

   

50

         

R

313

 

als ruiter niet het ruiterpad gebruiken

8 lid 1 RVV 1990

         

30

   

R

314

 

als ruiter bij gebreke van een ruiterpad niet de berm of de rijbaan gebruiken

8 lid 2 RVV 1990

         

30

   
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

               

R

315

a

– rijdend

 

75

75

           

R

315

b

– stilstaand

 

50

50

           

R

316

 

als bestuurder van een bespannen wagen niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

         

30

   

R

317

 

als bestuurder van een onbespannen wagen niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

         

30

   

R

318

 

als geleider van rij- of trekdieren of vee niet de rijbaan gebruiken

10 lid 1 RVV 1990

         

30

   

R

319

 

als bestuurder van een motorvoertuig een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

75

75

           

R

320

 

als bestuurder van een bespannen wagen een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

         

30

   

R

321

 

als bestuurder van een onbespannen wagen een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

         

30

   

R

322

 

als geleider van rij- of trekdieren of vee een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

         

30

   

R

323

 

als bromfietser een met een doorgetrokken streep gemarkeerde fietsstrook gebruiken

10 lid 2 RVV 1990

   

50

         
                         
     

II. Inhalen

                 

R

326

 

als bestuurder niet links inhalen

11 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

327

 

als bestuurder een andere bestuurder die links heeft voorgesorteerd en een teken geeft linksaf te willen slaan, links inhalen

11 lid 2 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

328

 

als bestuurder een voertuig inhalen vlak voor of op een voetgangersoversteekplaats

12 RVV 1990

200

200

140

80

 

80

   
                         
     

IV. Oprijden van kruispunten

                 

R

331

 

als bestuurder een kruispunt blokkeren

14 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

V. Verlenen van voorrang

                 

R

336

 

als bestuurder op een kruispunt geen voorrang verlenen aan bestuurders van rechts

15 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

337

 

als bestuurder op een onverharde weg geen voorrang verlenen aan bestuurders op een verharde weg

15 lid 2 sub a RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

338

 

als bestuurder geen voorrang verlenen aan bestuurders van een tram

15 lid 2 sub b RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

340

a

als weggebruiker een overweg opgaan, terwijl men niet direct kan doorgaan en de overweg niet geheel vrij kan maken

15a lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

340

b

als weggebruiker bij een overweg een spoorvoertuig niet voor laten gaan en daarbij de overweg niet geheel vrij laten

15a lid 2 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

VI. Doorsnijden militaire kolonnes

                 

R

341

 

als weggebruiker een militaire kolonne doorsnijden

16 RVV 1990

50

50

35

20

15

20

   
                         
     

VII. Afslaan

                 

R

346

 

als bestuurder afslaan zonder een teken met de richtingaanwijzer of met de arm te geven

17 lid 2 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

347

a

als bestuurder bij het afslaan niet het verkeer voor laten gaan, dat hen op dezelfde weg tegemoet komt

18 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

347

b

als bestuurder bij het afslaan niet het verkeer voor laten gaan, dat zich naast dan wel links dicht achter hem bevindt

18 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

347

c

als bestuurder bij het afslaan niet het verkeer voor laten gaan, dat zich naast dan wel rechts dicht achter hem bevindt

18 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

348

 

als bestuurder links afslaan zonder tegemoetkomende bestuurders die op hetzelfde kruispunt rechts afslaan, voor laten gaan

18 lid 2 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

VIII. Maximumsnelheid (zie feitcodes VA t/m VR)

                 
                         
     

Noot stilstaan en parkeren:

                 
     

In dit onderdeel zijn tevens enkele parkeerfeiten uit de plaatselijke verordeningen en de WVW 1994 opgenomen.

                 
                         
     

IX. Stilstaan

                 

R

395

 

een voertuig op een zodanige wijze laten staan waardoor op de weg gevaar wordt/kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt/kan worden gehinderd

5 WVW 1994

75

75

     

30

   
                         
     

als bestuurder een voertuig laten stilstaan

23 lid 1

               

R

396

a

– op een kruispunt

sub a RVV 1990

75

75

     

30

   

R

396

b

– op een fietsstrook

sub b RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

c

– op de rijbaan langs een fietsstrook

sub b RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

d

– op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan

sub c RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

e

– in een tunnel

sub d RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

f

– bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering

sub e RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

g

– bij een bord bushalte op een afstand van minder dan twaalf meter van dat bord terwijl de geblokte markering niet is aangebracht

sub e RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

h

– op de rijbaan langs een busstrook

sub f RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

i

– langs een gele doorgetrokken streep

62 jo. 23 lid 1 sub g RVV 1990

50

50

     

20

   

R

396

j

– op een overweg

23 lid 1 sub a RVV 1990

50

50

     

20

   
                         
     

X. Parkeren

                 
                         
     

als bestuurder een voertuig parkeren

24 lid 1

               

R

397

a

– bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan

sub a RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

b

– voor een inrit of uitrit

sub b RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

c

– buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg

sub c RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

d

– op een parkeergelegenheid terwijl blijkens de aanduiding onder het bord, dat voertuig niet behoort tot de aangegeven categorie of groep voertuigen

sub d RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

e

– op een parkeergelegenheid, terwijl blijkens de aanduiding onder het bord, dat voertuig staat geparkeerd op een andere dan de aangegeven wijze

sub d RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

f

– op een parkeergelegenheid, terwijl blijkens de aanduiding onder het bord, dat voertuig staat geparkeerd op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden

sub d RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

g

– langs een gele onderbroken streep

sub e RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

h

– op een gelegenheid bestemd voor onmiddellijk laden en lossen van goederen

sub f RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

i

– op een parkeerplaats voor vergunninghouders aangeduid door verkeersbord E9, zonder dat voor dat voertuig een vergunning tot parkeren op die plaats was verleend

sub g RVV 1990

50

50

     

20

   

R

397

j

– op een parkeergelegenheid (borden E4 tot en met E13 bijlage I), buiten de aangegeven parkeervakken

24 lid 4 RVV 1990

50

50

     

20

   

R

398

 

als bestuurder een voertuig dubbel parkeren

24 lid 3 RVV 1990

50

50

     

20

   
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep, terwijl dat motorvoertuig

25 lid 2 RVV 1990

               

R

400

aa

– niet is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf, waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen

25 lid 2 RVV 1990

50

             

R

400

ab

– is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf en de toegestane parkeertijd is verstreken

25 lid 2 RVV 1990

50

             

R

401

 

als bestuurder een voertuig parkeren in een parkeerschijfzone (geldt niet voor parkeerplaatsen, die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven of die zijn voorzien van een blauwe streep)

25 lid 1 RVV 1990

50

50

     

20

   

R

402

a

als bestuurder op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren anders dan met een gehandicaptenvoertuig

26 RVV 1990

130

130

     

50

   

R

402

b

als bestuurder op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren anders dan met een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin duidelijk zichtbaar is aangebracht een geldige gehandicaptenparkeerkaart

26 RVV 1990

130

130

     

50

   

R

402

c

als bestuurder op een gehandicaptenparkeerplaats parkeren anders dan met een voertuig dat voor die gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats bestemd is

26 RVV 1990

130

130

     

50

   

R

403

a

als bestuurder een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij een parkeermeter tijdens een aangegeven tijdvak, terwijl de parkeermeter niet in werking is gesteld of aangeeft dat de parkeerduur is verstreken

Pl.V

50

             

R

403

b

als bestuurder een motorvoertuig op meer dan twee wielen parkeren bij een parkeermeter tijdens een aangegeven tijdvak, terwijl aldaar reeds een motorvoertuig staat geparkeerd

Pl.V

50

             

R

404

 

een muntstuk in een parkeermeter werpen op een tijdstip dat niet samenvalt met of onmiddellijk volgt op de feitelijke aanvang van het parkeren

Pl.V

             

50

R

405

 

als bestuurder een motorvoertuig op twee wielen, een bromfiets dan wel een fiets parkeren op een parkeervak behorende bij een parkeermeter

Pl.V

 

50

35

20

       

R

406

 

een voertuig te doen of laten staan in een park of plantsoen, op openbare beplantingen of groenstroken

Pl.V

50

50

     

20

   
                         
     

als bestuurder een voertuig parkeren op een parkeerterrein waar dit slechts met gebruikmaking van een ter plaatse aangebrachte parkeerautomaat is toegestaan

Pl.V

               

R

409

a

– anders dan voorzien van een door de parkeerautomaat afgegeven parkeerkaart, aangebracht op de voorgeschreven wijze

 

50

50

     

20

   

R

409

b

– terwijl de op de parkeerkaart aangegeven parkeertijd is verstreken

 

50

50

     

20

   

R

409

c

– zonder de aangebrachte parkeerautomaat in werking te stellen

 

50

50

     

20

   

R

409

d

– terwijl de op de parkeerautomaat aangegeven parkeertijd is verstreken

 

50

50

     

20

   
                         
     

een voertuig dat, met inbegrip van de lading

                 

R

414

a

– langer is dan 6 meter of hoger is dan 2,4 meter parkeren op een plaats, die als schadelijk voor het aanzien van de gemeente is aangewezen

Pl.V

50

       

20

   

R

414

b

– langer is dan 6 meter, buiten de vastgestelde tijden, parkeren op een aangewezen weg, waar dit parkeren buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte

Pl.V

50

       

20

   

R

592

 

als bestuurder een voertuig parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder (duidelijk zichtbare) parkeervergunning, dan wel in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarden

Pl.V

50

50

     

20

   
                         
     

XII. Signalen

                 

R

418

 

als bestuurder van een motorvoertuig geen zwaai- of knipperlicht voeren bij werkzaamheden en omstandigheden, waarbij dit, ingevolge artikel 5 van de Regeling optische en geluidssignalen, verplicht is indien de kans bestaat dat dit motorvoertuig niet tijdig wordt opgemerkt

30 lid 1 RVV 1990

50

50

           

R

419

 

signalen geven in andere gevallen of op andere wijze dan is toegestaan

31 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

 

50

                         
     

XIII. Gebruik van lichten tijdens het rijden

                 
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfietser, snorfietser of als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig geen dim- of grootlicht voeren

32 lid 1 RVV 1990

               

R

421

a

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

50

50

35

20

       

R

421

b

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

75

75

50

30

       

R

421

c

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

75

75

50

30

       

R

425

 

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfietser, snorfietser of als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig groot licht voeren bij dag, bij het tegenkomen van een andere weggebruiker, dan wel bij het op korte afstand volgen van een ander voertuig

32 lid 2 RVV 1990

75

75

50

30

       
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig, bromfietser, snorfietser of als bestuurder van een gehandicaptenvoertuig rijden terwijl niet gelijktijdig met het groot licht, het dimlicht, het stadslicht of het mistlicht, het achterlicht brandt

32 lid 3 RVV 1990

               

R

426

a

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

50

50

35

20

       

R

426

b

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

75

75

50

30

       

R

426

c

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

75

75

50

30

       
                         
     

als bestuurder rijden terwijl niet gelijktijdig met het groot licht, het dimlicht, het stadslicht of het mistlicht, de verlichting van de achterkentekenplaat brandt

                 

R

428

a

– van een motorvoertuig, bromfiets of snorfiets

32 lid 3 RVV 1990

25

25

15

         

R

428

b

– van een motorvoertuig met aanhangwagen

33 RVV 1990

25

25

           
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig met aanhangwagen geen achterlicht voeren

33 RVV 1990

               

R

431

d

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

50

50

           

R

431

e

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

75

75

           

R

431

f

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

75

75

           
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig met aanhangwagen niet het in het Voertuigreglement voorgeschreven stadslicht voeren

33 RVV 1990

               

R

432

d

– bij nacht, binnen de bebouwde kom

 

50

50

           

R

432

e

– bij nacht, buiten de bebouwde kom

 

75

75

           

R

432

f

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

75

75

           

R

434

 

als bestuurder van een motorvoertuig of een gehandicaptenvoertuig anders dan bij mist, sneeuwval of regen, die het zicht ernstig belemmert mistlicht(en) aan de voorzijde voeren

34 lid 1 RVV 1990

50

50

35

20

       

R

436

 

als bestuurder van een motorvoertuig of een gehandicaptenvoertuig mistachterlicht voeren, indien het zicht door mist of sneeuwval niet beperkt is tot een afstand van minder dan 50 meter

34 lid 2 RVV 1990

75

75

50

30

       
                         
     

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd geen voor- en/of achterlicht voeren

35 RVV 1990

               

R

438

h

– als fietser

       

20

       

R

438

i

– als bestuurder van een wagen

           

20

   
                         
     

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd niet een lantaarn meevoeren die naar voren wit of geel licht en naar achteren rood licht straalt

36 RVV 1990

               

R

445

c

– als ruiter

           

20

   

R

445

d

– als geleider van rij-, trekdieren of vee

           

20

   
                         
     

XIV. Gebruik van lichten tijdens het stilstaan

                 
                         
     

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd buiten de bebouwde kom op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens geen stadslicht en achterlicht voeren

                 

R

451

c

– als bestuurder van een stilstaand motorvoertuig

38 RVV 1990

75

             

R

451

d

– op een stilstaande aanhangwagen

39 RVV 1990

             

75

R

453

 

bij nacht of bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd op de rijbaan buiten de bebouwde kom geen voor- en achterlicht voeren op een stilstaande wagen

40 RVV 1990

             

30

                         
     

XV. Bijzondere lichten

                 
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig aan de voorzijde naast het dimlicht of het mistlicht andere verlichting voeren dan bermlicht, richtlicht of markeringslichten

41 RVV 1990

               

R

456

a

– bij nacht

 

75

75

           

R

456

b

– bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd

 

75

75

           
                         
     

XVI. Autosnelwegen en autowegen

                 
                         
     

a. Autosnelwegen

                 

R

461

 

anders dan als bestuurder van een motorvoertuig waarmee sneller mag of kan worden gereden dan 60 kilometer per uur, een autosnelweg gebruiken

42 lid 1 RVV 1990

200

200

140

80

60

80

 

200

                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig op een autosnelweg

                 

R

462

 

– keren

43 lid 1 RVV 1990

200

200

           

R

463

 

– achteruitrijden

43 lid 1 RVV 1990

200

200

           

R

464

 

– deze op de rijbaan laten stilstaan

43 lid 2 RVV 1990

200

200

           
                         
     

behoudens in noodgevallen als weggebruiker op een autosnelweg

43 lid 3 RVV 1990

               

R

465

a

– over de vluchtstrook of vluchthaven rijden

 

200

200

           

R

465

b

– gebruik maken van de berm

 

75

75

           

R

465

c

– op de vluchtstrook of vluchthaven stilstaan

 

130

130

           

R

466

 

als bestuurder van een samenstel van voertuigen dat langer is dan 7 meter, op een autosnelweg met drie of meer rijstroken in dezelfde richting een andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken gebruiken

43 lid 4 RVV 1990

130

             

R

467

 

als bestuurder van een vrachtauto, op een autosnelweg met drie of meer rijstroken in dezelfde richting een andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken gebruiken

43 lid 4 RVV 1990

130

             
                         
     

b. Autowegen

                 

R

468

 

anders dan als bestuurder van een motorvoertuig waarmee sneller mag of kan worden gereden dan 50 kilometer per uur, een autoweg gebruiken

42 lid 2 RVV 1990

200

200

140

80

60

80

 

200

                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig op een autoweg

                 

R

469

 

– keren

43 lid 1 RVV 1990

200

200

           

R

470

 

– achteruitrijden

43 lid 1 RVV 1990

200

200

           

R

471

 

– deze op de rijbaan laten stilstaan

43 lid 2 RVV 1990

200

200

           
                         
     

behoudens in noodgevallen als weggebruiker op een autoweg

43 lid 3 RVV 1990

               

R

472

a

– over de vluchtstrook of vluchthaven rijden

 

200

200

           

R

472

b

– gebruik maken van de berm

 

75

75

           

R

472

c

– op de vluchtstrook of vluchthaven stilstaan

 

130

130

           
                         
     

XVII. Erven

                 

R

476

 

als bestuurder binnen een erf sneller rijden dan stapvoets

45 RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   

R

478

 

als bestuurder een motorvoertuig binnen een erf parkeren anders dan op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven

46 RVV 1990

50

50

           
                         
     

XIX. Voetgangers

                 

R

481

a

als bestuurder een blinde, voorzien van een blindenstok niet voor laten gaan

49 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

481

b

als bestuurder een blinde of een persoon die zich moeilijk voortbeweegt niet voor laten gaan

49 lid 1 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

482

 

als bestuurder een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats oversteekt of kennelijk op het punt staat over te steken, niet voor laten gaan

49 lid 2 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

483

 

als bestuurder een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteekt of kennelijk op het punt staat over te steken, niet voor laten gaan

49 lid 2 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

XX. Voorrangsvoertuigen

                 

R

486

 

als weggebruiker een voorrangsvoertuig niet voor laten gaan

50 RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   
                         
     

XXI. Loslopend vee

                 

R

491

 

rij-, trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los laten lopen

51 lid 1 RVV 1990

             

75

                         
     

XXII. In- en uitstappende passagiers

                 

R

492

 

als bestuurder een tram of autobus voorbij rijden aan de zijde waar passagiers in- en uitstappen zonder hen daartoe de gelegenheid te geven

52 RVV 1990

200

200

140

80

 

80

   
                         
     

XXIII. Slepen

                 

R

501

 

als bestuurder van een motorvoertuig een ander motorvoertuig slepen, terwijl de onderlinge afstand meer dan vijf meter bedraagt

53 RVV 1990

50

50

           
                         
     

XXIV. Bijzondere manoeuvres

                 

R

505

 

als bestuurder wegrijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

506

 

als bestuurder achteruitrijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

507

 

als bestuurder uit een uitrit de weg oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

508

 

als bestuurder vanaf een weg een inrit oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

509

 

als bestuurder keren zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

510

 

als bestuurder van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

511

 

als bestuurder van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

512

 

als bestuurder van rijstrook wisselen zonder het overige verkeer voor te laten gaan

54 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

513

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het wegrijden geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

50

50

35

         

R

514

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het inhalen van een ander voertuig geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

50

50

35

         

R

515

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het oprijden van de doorgaande rijbaan geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

50

50

35

         

R

516

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het verlaten van de doorgaande rijbaan geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

50

50

35

         

R

517

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij het wisselen van rijstrook geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

50

50

35

         

R

518

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser bij een andere belangrijke zijdelingse verplaatsing geen teken met de richtingaanwijzer of arm geven

55 RVV 1990

50

50

35

         

R

519

 

als bestuurder binnen de bebouwde kom geen gelegenheid geven aan een autobus weg te rijden van een halte wanneer de bestuurder van die autobus door het geven van een teken met zijn richtingaanwijzer zijn voornemen daartoe kenbaar maakt

56 lid 1 RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   
                         
     

XXV. Onnodig geluid

                 

R

522

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser c.q. snorfietser onnodig geluid veroorzaken

57 RVV 1990

130

130

90

         
                         
     

XXVI. Gevarendriehoek

                 

R

526

 

het niet plaatsen van een gevarendriehoek in de voorgeschreven gevallen, op de voorgeschreven wijze bij een stilstaand motorvoertuig op meer dan twee wielen en aanhangwagens, zijnde een obstakel, terwijl geen knipperend waarschuwingslicht wordt gevoerd

58 RVV 1990

75

           

75

                         
     

XXVII. Autogordels en kinderbeveiligingssystemen

                 

R

533

 

als bestuurder van een motorvoertuig of bromfiets of (de naast hen gezeten) passagier geen gebruik maken van de voor hen beschikbare autogordel

59 lid 1 RVV 1990

75

75

         

75

R

534

 

als niet naast de bestuurder van een motorvoertuig gezeten passagier, geen gebruik maken van de voor hem beschikbare autogordel

59 lid 2 RVV 1990

             

75

                         
     

als bestuurder

                 

R

535

a

– de naast hem gezeten passagier(s) jonger dan 12 jaren en korter dan 1.50 meter vervoeren, zonder dat er gebruik wordt gemaakt van een voor hem/hen geschikt en goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem

59 lid 4 jo. 59 lid 1 RVV 1990

75

             

R

535

b

– de niet naast hem gezeten passagier(s) jonger dan 12 jaren en korter dan 1.50 meter vervoeren, zonder dat er gebruik wordt gemaakt van een voor hem/hen geschikt en goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem, terwijl dit aanwezig is

59 lid 4 jo. 59 lid 2 RVV 1990

75

             

R

535

c

– de niet naast hem gezeten passagier(s) van 3 tot 12 jaren en korter dan 1.50 meter vervoeren, zonder dat er gebruik wordt gemaakt van de voor hem/hen beschikbare autogordel omdat voor hem/hen geen geschikt en goedgekeurd kinderbeveiligingssysteem aanwezig is

59 lid 4 jo. 59 lid 2 RVV 1990

75

             

R

535

d

– passagier(s) jonger dan 12 jaren met een lengte van 1.50 meter of meer vervoeren, zonder dat er gebruik wordt gemaakt van de voor hem/hen beschikbare autogordel

59 lid 4 jo. 59 lid 1 en 2 RVV 1990

75

             
                         
     

XXVIII. Helmen

                 

R

536

a

als bestuurder of passagier van een bromfiets geen goedpassende helm dragen, die middels een sluiting op deugdelijke wijze is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk

60 lid 1 RVV 1990

   

50

       

50

R

536

c

als bestuurder of passagier van een motorfiets dan wel driewielig motorvoertuig geen goedpassende helm dragen, die middels een sluiting op deugdelijke wijze is bevestigd en is voorzien van een goedkeuringsmerk

60 lid 1 RVV 1990

75

75

         

75

R

537

 

als bestuurder van een motorfiets, bromfiets dan wel driewielig motorvoertuig een passagier beneden de twaalf jaren vervoeren, die geen goedpassende helm draagt, die middels een sluiting op deugdelijke wijze is bevestigd en die is voorzien van een goedkeuringsmerk

60 lid 3 RVV 1990

75

75

50

         
                         
     

XXIX. Zitplaats kinderen op fietsen en bromfietsen

                 

R

541

 

als bromfietser of fietser een kind beneden acht jaren vervoeren anders dan op een doelmatige en veilige zitplaats met voldoende steun voor rug, handen en voeten

61 RVV 1990

   

50

30

       
                         
     

XXX Gebruik van mobiele telecommunicatieapparatuur

                 

R

545

 

als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vast houden (geldt niet voor snorfietsen)

61a RVV 1990

130

130

90

         
                         
     

XXXI Vervoer van personen in of op aanhangwagens en in laadruimten

                 
                         
     

personen vervoeren

61b lid 1 RVV 1990

               

R

539

a

– in de gesloten laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets

 

75

             

R

539

b

– in de open laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets, dan wel in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig of bromfiets

 

130

130

90

         
                         
     

Hoofdstuk 3. Verkeerstekens

                 
                         
     

II. Verkeersborden

                 

R

548

 

als bestuurder in strijd met bord B6 geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

62 jo. bord B6 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

als bestuurder in strijd met bord B7

62 jo. bord B7 RVV 1990

               

R

549

a

– niet stoppen

 

75

75

50

30

 

30

   

R

549

b

– geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

 

130

130

90

50

 

50

   

R

549

c

– niet stoppen en geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

 

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

als bestuurder een weg gebruiken in strijd met bord C1 (gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij-, trekdieren of vee)

62 jo. bord C1 RVV 1990

               

R

550

a

– een weg gebruiken

 

50

50

35

20

 

20

   

R

550

b

– een weg(gedeelte) bestemd voor aangewezen categorie(ën) voertuigen gebruiken (doelgroepstroken)

 

75

75

50

30

 

30

   
                         
     

als bestuurder een weg gebruiken in strijd met bord C2 (eenrichtingsweg, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij-, trekdieren of vee)

62 jo. bord C2 RVV 1990

               

R

551

b

– op andere weg dan autoweg of autosnelweg

 

75

75

50

30

 

30

   
                         
     

als bestuurder een weg gebruiken in strijd met bord

                 

R

552

a

– C3 (eenrichtingsweg)

62 jo. bord C3 RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   

R

552

b

– C4 (eenrichtingsweg)

62 jo. bord C4 RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   
                         
     

als bestuurder van een motorvoertuig op meer dan twee wielen in strijd met bord C6 (geslotenverklaring voor motorvoertuig op meer dan twee wielen)

62 jo. bord C6 RVV 1990

               

R

553

b

– een weg gebruiken

 

50

             

R

554

 

als bestuurder van een vrachtauto een weg gebruiken in strijd met bord C7 (geslotenverklaring voor vrachtauto's)

62 jo. bord C7 RVV 1990

50

             

R

555

 

als bestuurder van een motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 kilometer per uur een weg gebruiken in strijd met bord C8 (geslotenverklaring voor motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 kilometer per uur)

62 jo. bord C8 RVV 1990

50

             

R

556

 

als ruiter, geleider van rij-, trekdieren of vee, bestuurder van een wagen, een motorvoertuig dat niet sneller kan of mag rijden dan 25 kilometer per uur, een brommobiel, een fiets, een bromfiets of een gehandicaptenvoertuig in strijd met bord C9 een weg gebruiken (geslotenverklaring)

62 jo. bord C9 RVV 1990

50

 

35

20

 

20

   

R

557

 

als bestuurder van een motorvoertuig met aanhangwagen een weg gebruiken in strijd met bord C10 (geslotenverklaring voor motorvoertuig met aanhangwagen)

62 jo. bord C10 RVV 1990

50

50

           

R

558

 

als bestuurder van een motorfiets een weg gebruiken in strijd met bord C11 (geslotenverklaring motorfiets)

62 jo. bord C11 RVV 1990

 

50

           

R

559

 

als bestuurder van een motorvoertuig een weg gebruiken in strijd met bord C12 (geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen)

62 jo. bord C12 RVV 1990

50

50

           

R

560

 

als bestuurder van een bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig met motor een weg gebruiken in strijd met bord C13 (geslotenverklaring voor bromfiets, snorfiets of gehandicaptenvoertuig met motor)

62 jo. bord C13 RVV 1990

   

35

20

       

R

561

 

als bestuurder van een fiets of gehandicaptenvoertuig zonder motor een weg gebruiken in strijd met bord C14 (geslotenverklaring voor fiets of gehandicaptenvoertuig zonder motor) (categorie 3 betreft alleen snorfiets met uitgeschakelde motor)

62 jo. bord C14 RVV 1990

   

20

20

       

R

562

 

als bestuurder van een fiets, een bromfiets of gehandicaptenvoertuig een weg gebruiken in strijd met bord C15 (geslotenverklaring voor fiets, bromfiets of gehandicaptenvoertuig)

62 jo. bord C15 RVV 1990

   

35

20

       

R

563

 

als voetganger een weg gebruiken in strijd met bord C16 (geslotenverklaring voor voetgangers)

62 jo. bord C16 RVV 1990

       

15

     

R

564

 

als bestuurder van een voertuig of samenstel van voertuigen een weg gebruiken in strijd met bord C17 (geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen die, met inbegrip van de lading, langer zijn dan op het bord C17 is aangegeven)

62 jo. bord C17 RVV 1990

75

       

30

   

R

565

 

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C18 (geslotenverklaring voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, breder zijn dan op het bord C18 is aangegeven)

62 jo. bord C18 RVV 1990

75

       

30

   

R

566

 

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C19 (geslotenverklaring voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, hoger zijn dan op het bord C19 is aangegeven)

62 jo. bord C19 RVV 1990

75

       

30

   
                         
     

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C20 (geslotenverklaring voor voertuigen waarvan de aslast hoger is dan op het bord C20 is aangegeven) met een overschrijding van

62 jo. bord C20 RVV 1990

               

R

567

a

– niet meer dan 10%

 

75

       

30

   

R

567

b

– 11 tot en met 20%

 

110

       

45

   

R

567

c

– 21 tot en met 30%

 

160

       

65

   
                         
     

als bestuurder van een voertuig een weg gebruiken in strijd met bord C21 (geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord C21 is aangegeven) met een overschrijding van

62 jo. bord C21 RVV 1990

               

R

568

a

– niet meer dan 10%

 

75

       

30

   

R

568

b

– 11 tot en met 20%

 

110

       

45

   

R

568

c

– 21 tot en met 30%

 

160

       

65

   
                         
     

als bestuurder van een samenstel van voertuigen een weg gebruiken in strijd met bord C21 (geslotenverklaring voor voertuigen en samenstellen van voertuigen waarvan de totaalmassa hoger is dan op het bord C21 is aangegeven) met een overschrijding van

62 jo. bord C21 RVV 1990

               

R

569

a

– niet meer dan 10%

 

75

       

30

   

R

569

b

– 11 tot en met 20%

 

110

       

45

   

R

569

c

– 21 tot en met 30%

 

160

       

65

   

R

574

 

als bestuurder rijden in strijd met de door bord D1 aangegeven rijrichting (rotonde; verplichte rijrichting)

62 jo. bord D1 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

575

 

als bestuurder rijden in strijd met bord D2 aan de andere zijde dan het bord aangeeft (gebod voor alle bestuurders het bord D2 voorbij te gaan aan de zijde die de pijl aangeeft)

62 jo. bord D2 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

576

 

als bestuurder in strijd met bord D4 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord D4 is aangegeven)

62 jo. bord D4 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

577

 

als bestuurder in strijd met bord D5 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van de rijrichting die op het bord D5 is aangegeven)

62 jo. bord D5 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

578

 

als bestuurder in strijd met bord D6 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord D6 zijn aangegeven)

62 jo. bord D6 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

579

 

als bestuurder in strijd met bord D7 een andere rijrichting volgen dan op het bord is aangegeven (gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord D7 zijn aangegeven)

62 jo. bord D7 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

580

c

als bestuurder in strijd met bord 46/47 links- of rechtsaf slaan op autoweg of autosnelweg

62 jo. bord 46/47 Rvv 1966

75

75

           

R

581

a

als bestuurder in strijd met bord 46/47 links- of rechtsaf slaan op andere weg dan autoweg of autosnelweg

62 jo. bord 46/47 Rvv 1966

50

50

35

20

 

20

   

R

584

 

als bestuurder een voertuig parkeren in strijd met (zone) bord E1 (parkeerverbod(szone))

62 jo. bord E1 RVV 1990

50

50

     

20

   

R

585

 

als bestuurder een voertuig laten stilstaan in strijd met bord E2 (verbod stilstaan)

62 jo. bord E2 RVV 1990

50

50

     

20

   

R

593

 

als bestuurder van een motorvoertuig in strijd met bord F1 een motorvoertuig inhalen (verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen)

62 jo. bord F1 RVV 1990

130

130

           

R

594

 

als bestuurder van een vrachtauto in strijd met bord F3 een motorvoertuig inhalen (verbod voor vrachtauto's om motorvoertuigen in te halen)

62 jo. bord F3 RVV 1990

130

             

R

595

 

als bestuurder in strijd met bord F5 doorgaan bij nadering van verkeer uit tegengestelde richting (verbod voor bestuurders door te gaan bij nadering van verkeer uit tegengestelde richting)

62 jo. bord F5 RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   

R

596

 

als bestuurder in strijd met bord F7 keren

62 jo. bord F7 RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   

R

597

 

als bestuurder in strijd met bord F10 niet stoppen

62 jo. bord F10 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   
                         
     

III. Verkeerslichten

                 

R

601

 

als weggebruiker niet doorgaan bij groen licht bij een driekleurig verkeerslicht

62 jo. 68 lid 1 sub a RVV 1990

75

75

           

R

602

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood licht bij een driekleurig verkeerslicht

62 jo. 68 lid 1 sub c RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   

R

603

 

als fietser, bromfietser of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij geel of rood licht bij een driekleurig verkeerslicht rechts afslaan zonder het overige verkeer ter plaatse voor te laten gaan

62 jo. 68 lid 6 RVV 1990

   

90

50

       

R

604

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood licht bij tweekleurig verkeerslicht

62 jo. 69 lid 1 sub b RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   

R

605

 

als fietser, bromfietser of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij geel of rood licht bij een tweekleurig verkeerslicht rechts afslaan zonder het overige verkeer ter plaatse voor te laten gaan

62 jo. 69 lid 2 ivm 68 lid 6 RVV 1990

   

90

50

       

R

606

 

als bestuurder van een tram, autobus of lijnbus niet stoppen voor rood tram-/buslicht

62 jo. 70 lid 1 sub c ivm 70 lid 3, 4 RVV 1990

130

       

130

   

R

607

 

als bestuurder van een tram niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht

62 jo. 68 lid 1 sub c RVV 1990

         

130

   

R

608

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood knipperlicht bij overweglichten

62 jo. 71 sub b RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   

R

609

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood (knipper)licht bij bruglichten

62 jo. 72 RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   

R

610

 

als weggebruiker bij verlicht rood kruis een rijstrook gebruiken

62 jo. 73 sub b RVV 1990

130

130

           

R

611

 

als bestuurder van een ander voertuig dan een lijnbus een door een verlichte afbeelding van «BUS» gemarkeerde rijstrook gebruiken

62 jo. 73 sub d RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   

R

612

 

als voetganger of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig beginnen over te steken bij rood voetgangerslicht

62 jo. 74 lid 1 sub c RVV 1990

     

50

35

     

R

613

 

als voetganger of bestuurder van een gehandicaptenvoertuig bij het oversteken het overige verkeer ter plaatse niet voor laten gaan, indien het rode licht is vervangen door een geel knipperlicht als bedoeld in artikel 75 van het RVV 1990

62 jo. 74 lid 2 RVV 1990

     

50

35

     

R

614

 

als weggebruiker niet stoppen voor rood licht bij toeritdosering

62 jo. 68 lid 1 sub c c.q. 69 lid 1 sub b RVV 1990

50

50

           
                         
     

IV. Verkeerstekens op het wegdek

                 

R

616

a

als bestuurder de doorgetrokken streep tussen rijstroken dan wel op paden met verkeer in beide richtingen naar links overschrijden

62 jo. 76 lid 1 sub a RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

616

b

als bestuurder zich bevinden links van de doorgetrokken streep tussen rijstroken dan wel op paden met verkeer in beide richtingen

62 jo. 76 lid 1 sub a RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

617

 

als bestuurder de doorgetrokken streep tussen rijstroken dan wel op paden met verkeer in één richting overschrijden

62 jo. 76 lid 1 sub b RVV 1990

75

75

50

30

 

30

   

R

618

 

als bestuurder een verdrijvingsvlak gebruiken

62 jo. 77 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

619

 

als bestuurder van een motorvoertuig of als bromfietser die de rijbaan volgt op een kruispunt niet de richting volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft

62 jo. 78 RVV 1990

130

130

90

         

R

620

 

als bestuurder niet stoppen voor stopstreep daar waar dit op grond van het RVV 1990 verplicht is

62 jo. 79 RVV 1990

50

50

35

20

 

20

   

R

621

 

als bestuurder in strijd met op het wegdek aangebrachte haaietanden geen voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg

62 jo. 80 RVV 1990

130

130

90

50

 

50

   

R

622

 

als weggebruiker, anders dan als bestuurder van een lijnbus of autobus, gebruik maken van een busbaan of -strook aangeduid met «Bus»

62 jo. 81 RVV 1990

75

75

50

30

20

30

   

R

622

a

als weggebruiker, anders dan als bestuurder van een lijnbus, gebruik maken van een busbaan of - strook aangeduid met: «lijnbus»

62 jo. 81 RVV 1990

75

75

50

30

20

30

   
                         
     

Hoofdstuk 4. Aanwijzingen

                 
                         
     

I. Verplichtingen weggebruikers

                 
                         

R

628

a

als weggebruiker niet stoppen voor een stopteken, gegeven door middel van een rode lamp

83 RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   

R

628

b

als weggebruiker niet stoppen voor een stopteken, gegeven met een aan een politievoertuig aangebrachte transparant

83 RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   
                         
     

als weggebruiker niet opvolgen van de in de Bijlage II RVV 1990 vastgestelde aanwijzingen

                 

R

630

a

– gegeven door daartoe bevoegde en als zodanig kenbare ambtenaren

82 lid 1 ivm Bijlage II RVV 1990

130

130

90

50

35

50

   
                         
     

Nummers R 701 - R 703: Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW)

                 

R

701

 

zonder daartoe krachtens het Besluit bevoegd te zijn verkeerstekens op, langs of boven de wegen aan te brengen, te doen aanbrengen, aangebracht houden, te verwijderen, dan wel de zichtbaarheid daarvan weg te nemen

1a BABW

             

75

R

702

 

voorwerpen, inrichting of borden, van welke aard ook, die het verkeer in verwarring zouden kunnen brengen op, langs of boven de wegen aan te brengen, te doen aanbrengen of aangebracht houden

2 BABW

             

75

R

703

 

niet zo spoedig mogelijk op de juiste wijze inleveren van ongeldige gehandicaptenparkeerkaart

55 jo. 51 BABW

             

50

                         
     

Nummers K 405 - K 550: Kentekenreglement (KR)

                 

K

405

 

de kentekenplaat voldoet niet aan de gestelde eisen

5 lid 1 en 3 Kr

             

75

                         
     

Wijziging van de tenaamstelling: overdracht tussen particulieren

                 
     

Kentekenbewijzen afgegeven na 31 mei 2004

                 

K

417

 

deel I B en deel II niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder overdragen

26 lid 1 sub a Kr

             

25

K

418

 

deel I A afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B nog niet is ontvangen

26 lid 1 sub b Kr

             

75

K

419

 

het ontvangstbewijs afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B nog niet is ontvangen

26 lid 1 sub b jo. 18 Kr

             

75

K

420

 

als nieuwe eigenaar of houder niet binnen een week op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs overschrijven

26 lid 2 Kr

             

190

K

421

 

het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B niet terstond aan de vorige eigenaar of houder afgeven

26 lid 4 Kr

             

25

K

422

 

deel I A niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B

26 lid 5 Kr

             

50

K

423

 

het ontvangstbewijs niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B

26 lid 5 jo. 18 Kr

             

25

                         
     

Driedelige kentekenbewijzen en kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs

                 

K

431

 

deel II of deel I B en het overschrijvingsbewijs niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder overdragen

58b lid 1 sub a Kr

             

25

K

432

 

deel I afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B nog niet is ontvangen

58b lid 1 sub b Kr

             

75

K

433

 

het ontvangstbewijs afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B nog niet is ontvangen

58b lid 1 sub b jo. 18 Kr

             

75

K

434

 

als nieuwe eigenaar of houder niet binnen een week op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs overschrijven

58b lid 2 Kr

             

190

K

436

 

het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B niet terstond aan de vorige eigenaar of houder afgeven

58b lid 4 Kr

             

25

K

437

 

deel I niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B

58b lid 5 Kr

             

50

K

438

 

het ontvangstbewijs niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B

58b lid 5 jo. 18 Kr

             

25

                         
     

Wijziging van de tenaamstelling: overdracht ten behoeve van een bedrijfsvoorraad

                 
     

Kentekenbewijzen afgegeven na 31 mei 2004

                 

K

441

 

deel I B en deel II niet terstond aan het erkende bedrijf overdragen

27 lid 2 sub a Kr

             

25

K

442

 

deel I A afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B nog niet is ontvangen

27 lid 2 sub b Kr

             

75

K

443

 

het ontvangstbewijs afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B nog niet is ontvangen

27 lid 2 sub b jo. 18 Kr

             

75

K

444

 

deel I A niet terstond aan het erkende bedrijf afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B

27 lid 6 Kr

             

25

K

446

 

het ontvangstbewijs niet terstond aan het erkende bedrijf afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B

27 lid 6 jo. 18 Kr

             

25

                         
     

Driedelige kentekenbewijzen en kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs

                 

K

447

 

deel I B en deel II niet terstond aan het erkende bedrijf overdragen

58c lid 2 sub a Kr

             

25

K

448

 

deel I afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B nog niet is ontvangen

58c lid 2 sub b Kr

             

75

K

449

 

het ontvangstbewijs afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B nog niet is ontvangen

58c lid 2 sub b jo. 18 Kr

             

75

K

451

 

deel I niet terstond aan het erkende bedrijf afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B

58c lid 6 Kr

             

25

K

452

 

het ontvangstbewijs niet terstond aan het erkende bedrijf afgeven na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B

58c lid 6 jo. 18 Kr

             

25

                         
     

Wijziging van de tenaamstelling: overdracht van een voertuig uit bedrijfsvoorraad

                 
                         
     

Kentekenbewijzen afgegeven na 31 mei 2004

                 
                         
     

bedrijfsvoorraad deel I B en deel II niet terstond overdragen aan

28 lid 1 jo.

               

K

456

a

– de nieuwe eigenaar of houder (particulier)

26 lid 1 sub a Kr

             

50

K

456

b

– het erkende bedrijf

27 lid 2 sub a Kr

             

50

                         
     

als erkend bedrijf deel I A afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel I B nog niet is ontvangen, van

28 lid 1 jo.

               

K

457

a

– een particulier

26 lid 1 sub b Kr

             

75

K

457

b

– een erkend bedrijf

27 lid 2 sub b Kr

             

75

K

465

 

als nieuwe eigenaar of houder (particulier) niet binnen een week op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs overschrijven

28 lid 1 jo. 26 lid 2 Kr

             

190

K

471

 

als particulier het vrijwaringsbewijs en het oude bedrijfsvoorraad deel I B niet terstond aan de vorige eigenaar of houder afgeven

28 lid 1 jo. 26 lid 4 Kr

             

25

                         
     

deel I A na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude bedrijfsvoorraad deel I B niet terstond afgeven aan

28 lid 1 jo.

               

K

472

a

– de nieuwe eigenaar of houder (particulier)

26 lid 5 Kr

             

50

K

472

b

– het erkende bedrijf

27 lid 6 Kr

             

50

K

480

 

als erkend bedrijf niet binnen een week op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs overschrijven (voertuig bestemd voor eigen gebruik)

28 lid 2 Kr

             

190

                         
     

Driedelige kentekenbewijzen en kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs

                 
                         
     

bedrijfsvoorraad deel II of I B en het overschrijvingsbewijs niet terstond overdragen aan

58d lid 1 jo.

               

K

478

a

– de nieuwe eigenaar of houder (particulier)

58b lid 1 sub a Kr

             

50

K

478

b

– het erkende bedrijf

58c lid 2 sub a Kr

             

50

                         
     

als erkend bedrijf deel I afgeven terwijl het vrijwaringsbewijs en het oude deel II of I B nog niet is ontvangen, van

58d lid 1 jo.

               

K

479

a

– een particulier

58b lid 1 sub b Kr

             

75

K

479

b

– een erkend bedrijf

58c lid 2 sub b Kr

             

75

K

481

 

als nieuwe eigenaar of houder (particulier) niet binnen een week op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs overschrijven

58d lid 1 jo. 58b lid 2 Kr

             

190

K

482

 

als particulier het vrijwaringsbewijs en het oude bedrijfsvoorraad deel II of I B niet terstond aan de vorige eigenaar of houder afgeven

58d lid 1 jo. 58b lid 4 Kr

             

25

                         
     

deel I na ontvangst van het vrijwaringsbewijs en het oude bedrijfsvoorraad deel II of I B niet terstond afgeven aan

58d lid 1 jo.

               

K

483

a

– de nieuwe eigenaar of houder (particulier)

58b lid 5 Kr

             

50

K

483

b

– het erkende bedrijf

58c lid 6 Kr

             

50

K

484

 

als erkend bedrijf niet binnen een week op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs overschrijven (voertuig bestemd voor eigen gebruik)

58d lid 2 Kr

             

190

                         
     

Wijziging van de tenaamstelling: overlijden van een kentekenhouder

                 
                         
     

Kentekenbewijzen afgegeven na 31 mei 2004

                 

K

485

 

als meerderjarige eigenaar of houder na overlijden van de kentekenhouder niet binnen vijf weken op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs op zijn naam overschrijven

29 lid 1 Kr

             

190

                         
     

Driedelige kentekenbewijzen en kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs

                 

K

486

 

als meerderjarige eigenaar of houder na overlijden van de kentekenhouder niet binnen vijf weken op de voorgeschreven wijze het kentekenbewijs op zijn naam overschrijven

58f lid 1 Kr

             

190

                         
     

Verval van de tenaamstelling: overdracht van een voertuig aan een persoon in het buitenland

                 
                         
     

Kentekenbewijzen afgegeven na 31 mei 2004

                 

K

491

 

het (bedrijfsvoorraad) deel I B en deel II niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder overdragen

31 lid 1 sub a en 31 lid 6 jo. lid 1 Kr

             

25

K

492

 

deel I A afgeven terwijl het afschrift van de uitvoerverklaring nog niet is ontvangen

31 lid 1 sub b Kr

             

75

K

493

 

als eigenaar of houder deel I A niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het afschrift van de uitvoerverklaring

31 lid 5 Kr

             

50

                         
     

Driedelige kentekenbewijzen en kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs

                 

K

490

a

het (bedrijfsvoorraad) deel II (of I B) en het overschrijvingsbewijs niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder overdragen

31 lid 1 sub a en 31 lid 6 jo. lid 1 Kr

             

25

K

490

b

deel I afgeven terwijl het afschrift van de uitvoerverklaring nog niet is ontvangen

31 lid 1 sub b Kr

             

75

K

505

 

als eigenaar of houder deel I niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het afschrift van de uitvoerverklaring

31 lid 5 Kr

             

50

                         
     

Alle kentekenbewijzen

                 

K

490

c

het ontvangstbewijs afgeven terwijl het afschrift van de uitvoerverklaring nog niet is ontvangen

31 lid 1 sub b jo. 18 Kr

             

75

K

495

 

als nieuwe eigenaar of houder niet binnen een week de vereiste documenten bij de Minister van Verkeer en Waterstaat inleveren

31 lid 2 en 31 lid 6 jo. lid 2 Kr

             

190

K

500

 

als nieuwe eigenaar of houder het afschrift van de uitvoerverklaring niet terstond aan de vorige eigenaar of houder afgeven

31 lid 4 Kr

             

50

K

510

 

als eigenaar of houder het ontvangstbewijs niet terstond aan de nieuwe eigenaar of houder afgeven na ontvangst van het afschrift van de uitvoerverklaring

31 lid 5 jo. 18 Kr

             

25

K

515

 

als nieuwe eigenaar of houder niet terstond een aangewezen legitimatiebewijs en de uitvoerverklaring inleveren bij het erkende bedrijf dat de uitvoer geautomatiseerd registreert

32 lid 2 Kr

             

190

K

520

 

als kentekenhouder/bij overlijden zijn erfgenaam, niet de vereiste documenten inleveren bij de Minister van Verkeer en Waterstaat, wanneer het voertuig voorgoed buiten Nederland wordt gebracht

33 lid 1 Kr en 33 lid 3 jo. lid 1 Kr

             

190

                         
     

Aanvraag nieuw deel I (A)

                 
                         
     

Kentekenbewijzen afgegeven na 31 mei 2004

                 

K

526

 

niet op de voorgeschreven wijze een nieuw deel I A aanvragen, indien het voertuig niet meer overeenstemt met de gegevens op het afgegeven deel I A

34 lid 1 Kr

             

50

                         
     

Driedelige kentekenbewijzen en kentekenbewijzen die bestaan uit een deel I afgegeven voor 31 mei 2004, een deel IB en een overschrijvingsbewijs

                 

K

527

 

niet op de voorgeschreven wijze een nieuw kentekenbewijs aanvragen, indien het voertuig niet meer overeenstemt met de gegevens op het afgegeven deel I

58h lid 1 Kr

             

50

                         
     

Handelaarskenteken(bewijs)

                 

K

535

 

als kentekenhouder het handelaarskenteken niet op de voorgeschreven wijze gebruiken

44 Kr

             

150

K

540

 

het ongeldig verklaarde handelaarskentekenbewijs niet onverwijld inleveren

45 lid 2 Kr

             

150

                         
     

Intrekking erkenning

                 

K

545

 

de verstrekte formulieren en bedrijfsvoorraadpassen niet onverwijld inleveren

49 lid 1 Kr

             

150

                         
     

Inleverplicht oude bewijzen (overgangsbepaling)

                 

K

550

 

kentekenbewijzen en duplicaten afgegeven op basis van de (oude) Wegenverkeerswet en die hun geldigheid hebben verloren, niet onverwijld inleveren

54 lid 2 Kr

             

190

                         
     

Nummer K 600: Reglement rijbewijzen (RR)

                 

K

600

 

als bestuurder van een motorrijtuig van de rijbewijscategorie A niet op eerste vordering het theoriecertificaat dan wel de oproep voor het examen ter inzage geven

2 lid 2 RR

 

50

           
     

Nummers N 004 – P 600: Voertuigreglement (VR)

       
     

Categorie-indeling A: (voertuigreglement)

       
     

2 – personenauto's;

     

3 – bedrijfsauto's;

     

4 – motorfietsen;

     

5 – driewielige motorrijtuigen;

     

6 – bromfietsen;

     

7 – motorrijtuigen met beperkte snelheid;

     

8 – land- of bosbouwtrekkers;

     

9 – fietsen;

     

10 – gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een verbrandingsmotor of een elektromotor en voorzien van een gesloten carrosserie;

     

11 – gehandicaptenvoertuigen, uitgerust met een elektromotor en niet voorzien van een gesloten carrosserie;

     

12 – aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg achter personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen;

     

13 – aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg achter personenauto's, bedrijfsauto's en driewielige motorrijtuigen;

     

14 – aanhangwagens achter landbouw- of bosbouwtrekkers en achter motorrijtuigen met beperkte snelheid;

     

15 – aanhangwagens achter motorfietsen (15a) of bromfietsen (15b);

     

16 – aanhangwagens achter fietsen op twee wielen;

     

17 – wagens.

       
     

Noot Voertuigreglement (VR)

       
     

– De feiten met betrekking tot het VR zijn in 16 categorieën onderverdeeld en zijn genummerd van 2 t/m 17. Deze categorie-indeling komt overeen met de indeling van het VR.

     

– Indien bij artikel een * staat vermeld, dan dient dit teken vervangen te worden door het nummer van de categorie, waarop de feitcode betrekking heeft, om het op die categorie betrekking hebbende artikel van het Voertuigreglement te verkrijgen.

     

– Bij categorie 15 kan het trekkende voertuig verschillend zijn (motor of bromfiets). Voor deze voertuigen gelden verschillende tarieven. Achter de categorie aanduiding moet daarom voor de motorfiets een A en voor de bromfiets een B worden vermeld.

     

categorie: 15A – motorfiets

     

categorie: 15B – bromfiets.

     

– Op de kennisgeving/aankondiging moet een nadere toelichting op het feit worden vermeld, omdat de bepalingen van het VR in algemene feitomschrijvingen zijn weergegeven.

     

– De feiten die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as gelden uitsluitend voor particulieren. Indien sprake is van beroepsmatig vervoer is de Wet op de economische delicten van toepassing. Zie hiervoor de feitcodeseries E 850 t/m E 856.

     

Feit

Artikel

Tarief in Euro per feit en per categorie

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

     

Als bestuurder van een voertuig rijden terwijl:

                                 
                                         
     

0 – Algemeen

                                 
                                         

N

004

 

dan wel stilstaan terwijl ten onrechte een gele, een oranje of een daarop lijkende plaat wordt gevoerd dan wel vlakken wordt gevoerd (vervalt m.i.v. 01-01-2007)

5.1.4 VR

   

75

75

50

                     

N

010

a

het niet in overeenstemming is met de gegevens op het kentekenbewijs of met de in het kentekenregister vermelde gegevens

5.*.1 VR

130

130

130

130

90

         

130

         

N

010

b

het identificatienummer niet is ingeslagen of goed leesbaar is

5.*.1 VR

130

130

130

130

90

130

130

 

50

 

130

         

N

010

c

de kentekenpla(a)t(en) niet voorzien is/zijn van het goedkeuringsmerk, dan wel niet deugdelijk aan de voor en/of achterzijde is/zijn bevestigd

5.*.1 VR

50

50

50

50

35

         

50

         

N

010

d

het kenteken niet goed leesbaar is of de kentekenpla(a)t(en) is /zijn afgeschermd

5.*.1 VR

75

75

75

75

50

         

75

         

N

010

e

het na 31-12-1995 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed leesbare constructieplaat, waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister

5.*.1 VR

 

50

               

50

         

N

010

f

het merk of de fabrieksaanduiding niet aanwezig is

5.*.1 VR

   

50

 

35

                     

N

010

k

het niet is voorzien van een gele of oranje plaat dan wel vlakken (vervalt m.i.v. 01-01-2007)

5.6.1 VR

       

35

                     

N

010

m

de brommobiel is voorzien van een gele of oranje plaat dan wel vlakken (vervalt m.i.v. 01-01-2007)

5.6.1 VR

       

15

                     
                                         
     

1 – Algemene bouwwijze van het voertuig

                                 

N

020

a

het meerassig is

5.15.2 lid 1 VR

                         

75/50

   

N

020

b

het wiel niet zodanig is bevestigd dat het uitsluitend draaibaar is om de eigen as

5.15.2 lid 2 VR

                         

75/50

   

N

030

a

het chassis dan wel de mee of zelfdragende carrosserie breuken en of scheuren vertoont

5.*.3 VR

130

130

 

130

90

130

130

     

130

130

130

130/90

 

50

N

030

b

het chassis dan wel de mee of zelfdragende carrosserie is zodanig bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast dat de stijfheid en de sterkte in gevaar worden gebracht

5.*.3 VR

130

130

 

130

90

130

130

     

130

130

130

130/90

 

50

                                         
     

het frame of de zelfdragende constructie alsmede de voor- en achtervork

                                 

N

030

c

– breuken en of scheuren vertoont

5.*.3 lid 1 VR

   

130

                         

N

030

d

– is doorgeroest

5.*.3 lid 1 VR

   

130

                         

N

030

e

– is vervormd

5.*.3 lid 1 VR

   

130

                         

N

030

f

de onderdelen van het frame of de zelfdragende constructie niet deugdelijk zijn bevestigd

5.*.3 VR

   

130

130

90

     

50

             

N

030

g

het frame met voor- en achtervork breuken en of scheuren vertonen, is doorgeroest of is vervormd

5.*.3 lid 2 VR

     

130

90

                     
                                         
     

het frame

                                 

N

030

h

– breuken en of scheuren vertoont

5.9.3 VR

             

30

               

N

030

i

– is doorgeroest

5.9.3 VR

             

30

               

N

030

j

– is vervormd

5.9.3 VR

             

30

               
                                         
     

het chassis, de zelfdragende constructie of het frame met voor- en achtervork

                                 

N

030

k

– breuken en of scheuren vertoont

5.10.3 VR

               

30

             

N

030

l

– is doorgeroest

5.10.3 VR

               

30

             

N

030

m

– is vervormd

5.10.3 VR

               

30

             
                                         
     

het frame dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen of het frame met voor- en achtervork

                                 

N

030

n

– breuken en of scheuren vertoont

5.11.3 VR

                 

30

           

N

030

o

– is doorgeroest

5.11.3 VR

                 

30

           

N

030

p

– is vervormd

5.11.3 VR

                 

30

           

N

030

q

de onderdelen van het frame of de daarvoor in de plaats tredende constructie niet deugdelijk zijn bevestigd

5.11.3 lid 3 VR

                 

30

           

N

040

a

de bovenbouw ondeugdelijk op het onderstel is bevestigd

5.*.4 VR

75

75

 

75

50

75

   

30

 

75

75

75

75/50

 

30

N

040

b

de ondersteuning van de laadvloer/laadruimte niet deugdelijk is

5.*.4 VR

 

75

     

75

       

75

75

75

75/50

 

30

N

040

c

de gekoppelde zijspanwagen niet deugdelijk is bevestigd

5.*.4 VR

   

75

 

50

                     

N

050

 

de bedrading niet deugdelijk is bevestigd en niet goed is geïsoleerd

5.*.5 VR

                   

75

75

75

     
                                         
     

2 – Afmetingen en massa's

                                 

N

060

a

het langer is dan 12 m (geldt niet voor bussen; cat. 5; ingebruikname voor 01-11-1997)

5.*.6 VR

75

75

 

75

 

75

75

         

75

     

N

060

aa

de bus met 2 assen, in gebruik genomen na 09-09-2003, langer is dan 13,50 m

5.3.6 lid 2 VR

 

75

                           

N

060

ab

de bus met 2 assen, in gebruik genomen voor 10-09-03, langer is dan 15 m

5.3.6 lid 2 VR

 

75

                           

N

060

ac

de bus met meer dan 2 assen langer is dan 15 m

5.3.6 lid 2 VR

 

75

                           

N

060

b

het breder is dan 2,55 m (cat. 5; ingebruikname voor 01-11-1997)

5.*.6 VR

75

75

 

75

           

75

75

       

N

060

c

het hoger is dan 4 m (cat. 5; ingebruikname voor 01-11-1997)

5.*.6 VR

75

75

 

75

 

75

75

     

75

75

75

   

30

N

060

d

het rijdende werktuig langer is dan 20 m

5.3.6 lid 2 VR

 

75

                           

N

060

e

de gelede bus langer is dan 18,75 m

5.3.6 lid 2 VR

 

75

                           

N

060

f

het kermis- of circusvoertuig langer is dan 14 m

5.*.6 lid 2 VR

 

75

               

75

         

N

060

g

het geconditioneerde voertuig breder is dan 2,60 m

5.*.6 VR

 

75

               

75

         

N

060

h

het rijdend werktuig breder is dan 3 m

5.*.6 VR

 

75

     

75

                   

N

060

m

het breder is dan 2,60 m

5.*.6 VR

         

75

           

75

     

N

060

n

de landbouw- of bosbouwtrekker breder is dan 3 m

5.8.6 VR

           

75

                 

N

060

o

het gehandicaptenvoertuig langer is dan 3,50 m

5.*.6 VR

               

30

30

           

N

060

p

het gehandicaptenvoertuig breder is dan 1,10 m, geldt niet voor motorrijtuigen (cat. 10) die voor 01-01-2000 in het verkeer zijn gebracht

5.*.6 VR

               

30

30

           

N

060

q

het gehandicaptenvoertuig hoger is dan 2 m

5.*.6 VR

               

30

30

           

N

060

r

de fiets breder is dan 0,75 m

5.9.6 lid 1 VR

             

30

               

N

060

s

de fiets op meer dan twee wielen of met zijspanwagen breder is dan 1,50 m

5.9.6 lid 2 VR

             

30

               

N

060

t

het langer is dan 4 m (cat. 5; ingebruikname na 31-10-1997)

5.*.6 VR

   

75

75

50

                     

N

060

u

het breder is dan 2 m (cat. 5; ingebruikname na 31-10-1997, cat. 6; op meer dan 2 wielen)

5.*.6 VR

   

75

75

50

                     

N

060

v

het hoger is dan 2,5 m (cat. 5; ingebruikname na 31-10-1997)

5.*.6 VR

   

75

75

50

                     

N

060

w

de tweewielige bromfiets breder is dan 1 m

5.6.6 VR

       

50

                     

N

061

a

de aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, langer is dan 12 m

5.12.6 lid 1 VR

                   

75

         

N

061

c

de middenasaanhangwagen die voor 01-07-1967 in gebruik is genomen langer is dan 10 m

5.12.6 lid 2 VR

                   

75

         

N

061

d

de middenasaanhangwagen die na 30-06-1967 maar voor 01-01-1987 in gebruik is genomen en waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 2500 kg maar niet meer dan 3500 kg langer is dan 10 m

5.12.6 lid 2 VR

                   

75

         

N

061

e

bij de na 31-12-1997 in gebruik genomen oplegger, niet zijnde een kermis- of circusvoertuig, bedraagt de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger meer dan 2,04 m en de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger bedraagt meer dan 12 m

5.12.6 lid 3 VR

                   

75

         

N

061

g

de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger van het kermis- of circusvoertuig meer bedraagt dan 17,50 m

5.12.6 lid 5 VR

                   

75

         

N

061

h

de aanhangwagen, niet zijnde een middenasaanhangwagen, langer is dan 12 m

5.13.6 VR

                     

75

       

N

061

i

de middenasaanhangwagen langer is dan 8 m

5.13.6 VR

                     

75

       

N

061

j

de aanhangwagen ten behoeve van de landbouw breder is dan 3 m

5.14.6 VR

                       

75

     

N

061

k

de aanhangwagen breder is dan 1 m

5.*.6 VR

                         

75/50

30

 

N

061

l

de aanhangwagen hoger is dan 1 m

5.15.6 VR

                         

75/50

   

N

061

m

de bespannen wagen breder is dan 2,60 m

5.17.6 lid 1 VR

                             

30

N

061

n

de onbespannen wagen is breder dan 1,50 m

5.17.6 lid 2 VR

                             

30

                                         
     

de toegestane asdruk, massa of som van de aslasten wordt overschreden met

                                 

N

070

a

– meer dan 10 %

5.*.7 VR

150

150

       

150

     

150

         

N

070

b

– meer dan 25 %

5.*.7 VR

220

220

       

220

     

220

         

N

070

c

– meer dan 50 %

5.*.7 VR

330

330

       

330

     

330

         
                                         
     

de toegestane wieldruk, massa of som van de aslasten wordt overschreden met

                                 

N

070

e

– meer dan 10 %

5.*.7 VR

         

150

           

150

   

60

N

070

f

– meer dan 25 %

5.*.7 VR

         

220

           

220

   

90

N

070

g

– meer dan 50 %

5.*.7 VR

         

330

           

330

   

130

                                         
     

van het rijdende werktuig de toegestane massa of som van de aslasten wordt overschreden met

                                 

N

071

a

– meer dan 5 en t/m 10 %

5.3.7 lid 2 VR

 

150

                           

N

071

b

– meer dan 10 en t/m 15 %

5.3.7 lid 2 VR

 

220

                           
                                         
     

3 – Motor

                                 
                                         
     

de bromfiets (constructiesnelheid max. 45 km/h) de maximumconstructiesnelheid overschrijdt (gelet op Europese regelgeving is constructiesnelheid van 50 km/h toegestaan; derhalve handhaven bij constructiesnelheid >50 km/h)

                                 

N

081

a

– t/m 10 km/h

5.6.8 lid 1 VR

       

35

                     

N

081

b

– meer dan 10 en t/m 15 km/h

5.6.8 lid 1 VR

       

50

                     
                                         
     

de bromfiets (constructiesnelheid max. 25 km/h) de maximumconstructiesnelheid overschrijdt (gelet op Europese regelgeving is constructiesnelheid van 30 km/h toegestaan; derhalve handhaven bij constructiesnelheid >30 km/h)

                                 

N

082

a

– t/m 10 km/h

5.6.8.lid 2 VR

       

35

                     

N

082

b

– meer dan 10 en t/m 15 km/h

5.6.8 lid 2 VR

       

50

                     
                                         
     

de bromfiets de op het kentekenbewijs of in het kentekenregister vermelde maximumconstructiesnelheid, vermeerderd met 5 km/h overschrijdt

                                 

N

083

a

– t/m 10 km/h

5.6.8.lid 1 VR

       

35

                     

N

083

b

– meer dan 10 en t/m 15 km/h

5.6.8 lid 1 VR

       

50

                     
                                         

N

090

a

het brandstofsysteem niet veilig is of deugdelijk is bevestigd

5.*.9 lid 1 VR

130

130

130

   

130

130

                 

N

090

b

het brandstofsysteem of de elektrische aandrijving niet veilig is of deugdelijk is bevestigd

5.*.9 lid 1 VR

     

130

90

     

50

             

N

090

c

het brandstofsysteem lekkage vertoont

5.*.9 lid 2 VR

130

130

130

130

90

130

130

 

50

             

N

090

d

het brandstofsysteem niet deugdelijk is afgesloten

5.*.9 lid 3 VR

130

130

130

130

90

130

130

 

50

             

N

090

e

het gehandicaptenvoertuig niet is voorzien van een gaspedaal/gashendel

5.10.9 lid 4 VR

               

20

             

N

090

f

het gehandicaptenvoertuig niet is voorzien van een brandstofniveaumeter (niet verplicht indien voertuig is voorzien van brandstoftank met reservestand)

5.10.9 lid 4 VR

               

20

             

N

090

g

het gehandicaptenvoertuig dat is uitgerust met een elektromotor niet is voorzien van de vereiste schakelaars en indicatoren

5.*.9 VR

               

20

20

           

N

090

h

de elektrische aandrijving niet veilig is of deugdelijk is bevestigd

5.11.9 lid 1 VR

                 

20

           

N

100

 

de LPG-installatie niet voldoet aan de eisen

5.*.10 VR

130

130

130

130

                       

N

101

 

de CNG-installatie niet voldoet aan de eisen

5.*.10a VR

130

130

130

130

                       

N

110

a

deze niet is voorzien van een over de gehele lengte gasdichte uitlaat

5.*.11 lid 1 VR

150

150

150

150

100

150

150

 

60

             

N

110

b

het uitlaatsysteem niet deugdelijk is bevestigd

5.*.11 lid 2 VR

75

75

75

75

50

75

75

 

30

             

N

110

c

het niet voldoet aan de eisen gesteld ten aanzien van luchtverontreiniging, geluidsproductie, geluidsniveau, uitlaatgassen of het stationaire mengsel (geluidsniveau cat. 2, 4 en 6 zie N110 h t/m k)

5.*.11 VR

150

150

150

150

100

                     

N

110

e

het uitlaatsysteem niet behoorlijk geluiddempend is

5.*.11 VR

     

150

 

150

150

 

60

             
                                         
     

het niet voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van het geluidsniveau

                                 

N

110

h

– overschrijding van het niveau tot en met 9 dB(A)

5.*.11 VR

150

 

150

 

100

                     

N

110

j

– overschrijding tot en met het niveau van 101 dB(A)

5.6.11 VR

       

100

                     

N

110

l

– overschrijding van het op de constructieplaat vermelde niveau tot en met 9 dB(A)

5.6.11 VR

       

100

                     

N

120

a

de accu of tractiebatterij niet deugdelijk is bevestigd

5.*.12 lid 1 VR

75

75

75

75

50

75

75

 

30

30

           

N

120

b

de bedrading niet deugdelijk is bevestigd/goed is geïsoleerd

5.*.12 VR

75

75

75

75

50

75

75

 

30

30

           

N

120

c

het gehandicaptenvoertuig, dat is uitgerust met een elektrische aandrijving, niet is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die door middel van een binnen bereik bevindende schakelaar de stroomvoorziening herstelt

5.*.12 lid 3 VR

               

20

20

           

N

130

a

de motorsteunen niet deugdelijk zijn bevestigd/in ernstige mate zijn beschadigd

5.*.13 VR

75

75

 

75

 

75

   

30

             

N

130

b

de rubbers zijn doorgescheurd/de vulcanisatie is losgeraakt

5.*.13 VR

75

75

 

75

 

75

   

30

             

N

130

c

de motor niet deugdelijk is bevestigd

5.*.13 VR

   

75

 

50

                     
                                         
     

4 – Krachtoverbrenging

                                 

N

140

a

het met een ledige massa van meer dan 400 kg niet is voorzien van een achteruitrijinrichting

5.7.14 VR

         

50

                   

N

140

b

het niet is voorzien van een achteruitrijinrichting

5.*.14 VR

           

50

 

20

             

N

150

a

het na 30-06-1967 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende, ook bij nacht, afleesbare snelheidsmeter

5.*.15 VR

50

50

                           

N

150

e

het na 26-11-1975, doch voor 31-12-1994 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende, ook bij nacht afleesbare snelheidsmeter

5.*.15 VR

   

50

50

                       

N

150

f

de na 31-12-2006 in gebruik genomen bromfiets niet is voorzien van een goed werkende, ook bij nacht afleesbare snelheidsmeter

5.6.15 VR

       

35

                     

N

160

a

de onderdelen van de aandrijving of transmissie niet deugdelijk bevestigd zijn

5.*.16 VR

75

75

75

75

50

75

75

 

30

             

N

160

b

de koppeling niet deugdelijk is

5.*.16 VR

75

75

 

75

   

75

                 

N

170

a

de krachtoverbrenging niet op eenvoudige wijze kan worden onderbroken

5.10.17 VR

               

20

             

N

170

b

de snelheid niet regelbaar is

5.11.17 VR

                 

30

           
                                         
     

5 – Assen

                                 

N

180

 

de assen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.18 VR

130

130

130

130

90

130

130

 

50

 

130

130

130

130/90

   

N

190

 

de fuseeonderdelen en overige draaipunten niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.19 VR

130

130

 

130

90

         

130

 

130

     

N

200

 

de wiellagers niet deugdelijk zijn (cat. 6 alleen 3 of 4 wielig)

5.*.20 VR

75

75

 

75

50

         

75

75

       

N

210

 

de wielbasis te veel afwijkt

5.*.21 VR

50

50

50

50

           

50

         

N

220

 

de afstanden tussen de fuseedraaipunten en het chassis en de carrosserie te veel verschillen

5.*.22 VR

50

50

                           

N

230

 

de spoorbreedte te groot is

5.*.23 VR

50

50

                           

N

240

a

de wielen/de velgen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.24 VR

130

   

130

 

130

130

       

130

130

130/90

   

N

240

b

de wielen/de velgen/de wielnaven/stabilisatoren niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.3.24-26 VR

 

130

                           

N

240

c

de wielen, alsmede de onderdelen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.24 VR

   

130

 

90

     

50

             

N

240

d

de wielen/de velgen/stabilisatoren niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.12.24 en 26 VR

                   

130

         

N

250

 

de wielnaven niet deugdelijk bevestigd zijn

5.*.25 VR

         

130

130

                 
                                         
     

6 – Ophanging

                                 
                                         
     

de wielen niet voorzien zijn van luchtbanden

5.*.27 VR

                               

N

270

a

– 1 band

 

75

75

75

75

50

     

30

       

75/50

   

N

270

b

– 2 banden

 

110

110

110

110

75

     

45

       

110/75

   

N

270

c

– 3 banden

 

160

160

160

160

110

     

65

             

N

270

d

– 4 banden

 

250

250

   

170

     

100

             
                                         
     

een band/de banden beschadigd is/zijn, waarbij het karkas zichtbaar is of de band/banden uitstulpingen vertoont/vertonen

5.*.27 VR

                               

N

270

e

– 1 band

 

75

 

75

75

50

75

75

 

30

   

75

 

75/50

   

N

270

f

– 2 banden

 

110

 

110

110

75

110

110

 

45

   

110

 

110/75

   

N

270

g

– 3 banden

 

160

 

160

160

110

160

160

 

65

   

160

       

N

270

h

– 4 banden

 

250

     

170

250

250

 

100

   

250

       
                                         
     

het loopvlak uitstekende metalen elementen bevat. per (band) beschadiging

5.*.27 VR

                               

N

270

i

– 1 band

 

75

75

75

75

50

75

75

     

75

75

75

     

N

270

j

– 2 banden

 

110

110

110

110

75

110

110

     

110

110

110

     

N

270

k

– 3 banden

 

160

160

160

160

110

160

160

     

160

160

160

     

N

270

l

– 4 banden

 

250

250

   

170

250

250

     

250

250

250

     
                                         
     

een band/de banden is/zijn beschadigd waarbij het karkas zichtbaar is, uitstulpingen vertoont/vertonen of de daarop vermelde load-index kleiner is dan toegestaan

5.*.27 VR

                               

N

270

m

– 1 band

   

75

               

75

         

N

270

n

– 2 banden

   

110

               

110

         

N

270

o

– 3 banden

   

160

               

160

         

N

270

p

– 4 banden

   

250

               

250

         
                                         
     

de profilering van een band/de banden voldoet niet aan de gestelde eisen (cat. 2, 5, 13, [cat. 3 T 100-bus, overig cat. 3 en 12 ≤ 3500 kg] min. 1,6 mm; cat. 4 min 1,0 mm; cat. 6 en 10 profilering moet aanwezig zijn over de gehele omtrek en breedte) (NB cat. 3 en 12 > 3500 m.u.v. T 100-bus geen profileringseisen)

5.*.27 VR

5.3.72 VR

                               

N

270

r

– 1 band

 

75

75

75

75

50

     

30

 

75

75

       

N

270

s

– 2 banden

 

110

110

110

110

75

     

45

 

110

110

       

N

270

t

– 3 banden

 

160

160

160

160

110

     

65

 

160

160

       

N

270

u

– 4 banden

 

250

250

   

170

     

100

 

250

250

       
                                         
     

de wielen niet voorzien zijn van luchtbanden/rupsbanden

5.*.27 VR

                               

N

271

a

– 1 band

           

75

75

                 

N

271

b

– 2 banden

           

110

110

                 

N

271

c

– 3 banden

           

160

160

                 

N

271

d

– 4 banden

           

250

250

                 
                                         
     

de wielen zijn voorzien van niet toegestane banden

5.*.27 VR

                               

N

271

e

– 1 band

                     

75

75

75

     

N

271

f

– 2 banden

                     

110

110

110

     

N

271

g

– 3 banden

                     

160

160

160

     

N

271

h

– 4 banden

                     

250

250

250

     
                                         
     

de (lucht)banden op een as niet dezelfde karkasstructuur hebben

5.*.27 VR

                               

N

271

i

– 1 as

 

75

75

 

75

           

75

         

N

271

j

– 2 assen

 

110

110

               

110

         

N

271

m

de wielen zijn voorzien van metalen banden met uitstekende delen (geldt niet voor landbouwwerktuigen met een massa van maximaal 750 kg)

5.17.27 VR

                             

30

N

280

 

het veersysteem, de onderdelen daarvan of de schokdemper (indien vereist) niet deugdelijk (bevestigd) is/zijn

5.*.28 VR

75

75

75

75

50

75

   

30

 

75

75

       
                                         
     

7 – Stuurinrichting

                                 

N

290

 

deze niet is voorzien van een deugdelijke stuurinrichting

5.*.29-30 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

50

130

         
                                         
     

8 – Reminrichting

                                 

N

310

a

de onderdelen van de reminrichting niet deugdelijk zijn (bevestigd)

5.*.31 VR

130

130

130

130

90

130

130

 

50

 

130

 

130

     

N

310

b

het niet is voorzien van een gelijkmatig werkende reminrichting

5.13.31 VR

                     

130

       

N

320

a

het remsysteem van het na 30-06-1967 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting

5.*.32/33 VR

50

50

 

50

                       

N

320

b

het remsysteem niet is voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting (indien verplicht)

5.10.32 VR

               

20

             

N

340

 

de veerrem van het na 30-09-1975 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting

5.3.34 VR

 

50

                           

N

350

a

het drukluchtremsysteem niet is voorzien van een goed functionerend meerkringsbeveiligingsventiel bij na 30-09-1975 in gebruik genomen voertuigen

5.3.35 lid 1 VR

 

130

                           

N

350

b

het drukluchtremsysteem niet is voorzien van drukmeetpunten

5.*.35 lid 1 VR

 

50

               

50

         

N

350

c

de drukluchtremkrachtregelaars niet goed functioneren

5.*.35 lid 2 VR

 

130

               

130

         

N

350

d

het na 30-09-1981 in gebruik genomen voertuig met drukluchtremkrachtregelaars niet is voorzien van de vereiste plaat

5.*.35 lid 3 VR

 

50

               

50

         

N

350

e

de drukluchtremkrachtregelaars van het na 30-09-1981 in gebruik genomen voertuig niet aanwezig zijn, dan wel niet zijn afgesteld zoals op de plaat staat vermeld

5.*.35 lid 3 VR

 

130

               

130

         

N

360

 

de slag van de drukluchtremcylinders onjuist is afgesteld

5.*.36 VR

 

130

               

130

         

N

370

a

het één- of tweeleidingremsysteem niet de juiste aansluitdruk heeft

5.3.37 VR

 

130

                           

N

370

b

het na 31-12-1997 in gebruik genomen voertuig is voorzien van een éénleidingremsysteem ten behoeve van een aanhangwagen

5.3.37 VR

 

130

                           

N

370

c

het na 31-12-1997 in gebruik genomen voertuig is voorzien van een afzonderlijke inrichting voor de bediening van de remmen van de aanhangwagen

5.3.37 VR

 

130

                           

N

370

d

de afzonderlijke inrichting voor de bediening van de remmen van de aanhangwagen van het, na 31-03-1990 in gebruik genomen, voertuig een hogere aansluitdruk doorstuurt dan toegestaan

5.3.37 VR

 

130

                           

N

380

m

de bedrijfsrem niet op alle wielen remt (uitgezonderd driewielige motorrijtuigen met een ledige massa van 400 kg of minder), dan wel het voertuig op een (nagenoeg) droge weg uitbreekt ten gevolge van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as, of tengevolge van overberemming van de achteras

5.*.38 VR

130

130

 

130

       

50

 

130

         

N

380

n

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging

5.*.38 VR

       

90

130

130

 

50

             

N

380

o

de bedrijfsrem niet gelijkmatig op de wielen van één as remt

5.*.38 VR

         

130

130

   

50

           

N

380

p

het niet is voorzien van een goed werkende reminrichting

5.9.38 VR

             

30

               

N

380

q

de reminrichting of de onderdelen hiervan niet deugdelijk is/zijn (bevestigd)

5.11.38 VR

                 

30

           
                                         
     

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (categorie 12: toegestane maximum massa minder dan 3500 kg) de vermindering bedraagt

5.*.38 VR

                               

N

381

a

– 0 t/m 0,5 m/s2

 

130

 

130

130

           

130

         

N

381

b

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

190

 

190

190

           

190

         

N

381

c

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

290

 

290

290

           

290

         
                                         
     

niet wordt voldaan aan de vereiste remvertraging (categorie 12: toegestane maximum massa 3500 kg of meer) de vermindering bedraagt

5.*.38 VR

                               

N

381

f

– 0 t/m 0,5 m/s2

   

200

               

200

         

N

390

a

de parkeerrem niet aan de eisen voldoet

5.*.39 VR

50

50

 

50

 

50

50

                 

N

390

b

van de (brom)fiets op meer dan twee wielen zonder afzonderlijk vastzetinrichting één van de remmen niet kan worden vastgezet

5.*.39 VR

       

35

   

20

               

N

390

c

de parkeerrem niet aan de eisen voldoet, geldt niet voor motorrijtuigen die voor 01-01-2000 in het verkeer zijn gebracht

5.10.39 VR

               

20

             

N

390

d

het niet voorzien is van een goed bereikbare vastzetinrichting

5.11.39 VR

                 

20

           

N

390

e

de vastzetinrichting of de veerrem niet aan de eisen voldoet

5.12.39 VR

                   

50

         
                                         
     

het afzonderlijke hulpremsysteem van voertuigen die na 30-06-1967 in gebruik zijn genomen

5.*.40 VR

                               

N

400

a

– niet goed functioneert

 

75

75

 

75

                       

N

400

b

– niet voldoet aan de vereiste remvertraging

 

75

75

 

75

                       

N

400

c

de reminrichting van de aanhangwagen (niet zijnde een middenasaanhangwagen met een toegestane maximum massa van ten hoogste 1500 kg) niet automatisch in werking treedt bij het verbreken van de verbinding, dan wel niet automatisch in de bedrijfstoestand komt bij het koppelen met het trekkende voertuig

5.12.40 VR

                   

130

         

N

400

d

niet is voorzien van een goed functionerende losbreekreminrichting (indien aanwezig)

5.12.40 VR

                   

75

         
                                         
     

9 – Carrosserie

                                 

N

410

a

de deuren en de laadbakkleppen (cat.3) van bedrijfsauto's niet goed sluiten of de deuren die direct toegang geven tot de personenruimte niet op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde konden worden geopend

5.*.41 VR

75

75

 

75

50

75

75

 

30

             

N

410

b

het slot of de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde geen goede sluiting waarborgen

5.*.41 VR

75

75

 

75

50

     

30

             

N

410

c

de scharnieren ernstig zijn gecorrodeerd

5.*.41 VR

75

75

 

75

50

                     

N

410

d

de windschermen en stroomlijnkappen de bediening belemmeren

5.*.41 VR

   

75

 

50

                     

N

410

e

de windschermen, stroomlijnkappen en inrichtingen om ladingen mee te vervoeren niet deugdelijk zijn bevestigd

5.*.41 VR

   

75

 

50

                     

N

410

f

de gesloten cabines niet zijn voorzien van tenminste twee deuren dan wel één deur en één nooduitgang

5.*.41 VR

         

75

75

                 

N

410

g

de nooduitgang niet voldoet aan de vereiste afmetingen

5.*.41 VR

         

75

75

                 

N

410

h

het slot of de scharnieren van de deuren of laadbakkleppen geen goede sluiting waarborgen

5.*.41 VR

                   

75

75

75

75/50

   
                                         
     

de voorruit, de zijruiten dan wel het windscherm (indien vereist) en bij afwezigheid van een rechterbuitenspiegel de achterruit

                                 

N

420

a

– is beschadigd of verkleurd

5.*.42 VR

130

130

 

130

 

130

130

 

50

             

N

420

b

– is voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht belemmeren

5.*.42 VR

75

75

 

75

 

75

75

 

30

             

N

420

c

de ruiten niet voldoen aan de eisen

5.10.42 lid 1 VR

               

20

             

N

430

a

niet is voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie (cat. 6 voertuig in gebruik na 31-12-2006)

5.*.43 VR

75

75

   

50

     

30

             

N

430

b

het voertuig niet voorzien is van een goedwerkende ruitenwisserinstallatie (m.u.v. voertuigen in gebruik genomen voor 27-11-1975 met een ledige massa van niet meer dan 400 kg)

5.5.43 lid 1 VR

     

75

                       

N

430

c

niet is voorzien van een goed werkende automatische ruitenwisserinstallatie

5.*.43 VR

         

75

75

                 

N

430

d

het na 30-09-1971 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie voor de voorruit

5.2.43 lid 2 VR

75

                             

N

430

e

het na 31-12-1997 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie voor de voorruit

5.3.43 lid 2 VR

 

75

                           

N

430

f

de na 30-06-1985 in gebruik genomen bus niet is voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie

5.3.43 lid 3 VR

 

75

                           

N

430

g

het na 31-12-1994 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie voor de voorruit

5.5.43 lid 3 VR

     

75

                       

N

430

h

het niet is voorzien van een goedwerkende ruitensproeierinstallatie (cat. 6 voertuig in gebruik na 31-12-2006)

5.*.43 VR

       

50

     

30

             

N

440

a

het na 30-09-1971 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit

5.2.44 VR

75

                             

N

440

b

het na 31-12-1997 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit

5.3.44 VR

 

75

                           

N

440

c

de na 30-06-1985 in gebruik genomen bus niet is voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit

5.3.44 VR

 

75

                           

N

440

d

deze niet is voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit

5.10.44 VR

               

30

             

N

440

e

het na 16-06-2003 in gebruik genomen voertuig met een voorruit of het na 31-12-1994, doch voor 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig met een voorruit en met een gesloten carrosserie niet voorzien is van een goedwerkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit

5.5.44 VR

     

75

                       

N

450

a

deze niet is voorzien van de noodzakelijke spiegels die aan de eisen voldoen (cat. 6 voertuig in gebruik na 31-12-2006)

5.*.45 VR

75

75

   

50

75

75

 

30

             

N

450

b

het na 26-11-1975 doch voor 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van de linkerbuitenspiegel die aan de eisen voldoet

5.4.45 VR

   

75

                         

N

450

c

het na 31-12-1996 doch voor 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig dat 100 km/h of sneller kan, niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel die aan de eisen voldoet

5.4.45 VR

   

75

                         

N

450

g

het na 16-06-2003 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een linker- en een rechterbuitenspiegel

5.4.45 lid 1 VR

   

75

                         

N

450

d

het voor 27-11-1975 in gebruik genomen voertuig waarvan de ledige massa meer bedraagt dan 400 kg en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt dat hij vanaf zijn zitplaats het achter hem gelegen weggedeelte niet kan overzien niet is voorzien van een linkerbuitenspiegel

5.5.45 VR

     

75

                       

N

450

e

het na 17-06-2003 in gebruik genomen voertuig met een gesloten carrosserie waarvan de ledige massa meer bedraagt dan 400 kg en waarbij de bestuurder een zodanige plaats inneemt dat hij vanaf zijn zitplaats het achter hem gelegen weggedeelte niet kan overzien niet is voorzien van een binnenspiegel

5.5.45 VR

     

75

                       

N

450

f

het niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel terwijl met de binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien

5.5.45 VR

     

75

                       

N

450

h

de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde een bus of kampeerauto, die in gebruik is genomen na 31 december 1977, is niet voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich rechts van het voertuig bevinden of indien de bestuurderszitplaats zich aan de rechterzijde van het voertuig bevindt niet is voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich links van het voertuig bevinden (deze feitcode mag alleen gebruikt worden bij het ontbreken van deze voorziening)

5.3.45a VR

 

260

                           

N

460

a

de zitplaatsen niet deugdelijk bevestigd zijn

5.*.46 VR

75

 

75

75

50

       

30

           

N

460

b

de zitplaatsen of de verstelbare rugleuning van het na 30-09-1971 in gebruik genomen voertuig niet aan de eisen voldoen

5.2.46 VR

50

                             

N

460

c

de zitplaatsen of de verstelinrichtingen niet deugdelijk (bevestigd) zijn

5.*.46 VR

 

75

     

75

75

 

30

             

N

460

d

de voetsteunen niet deugdelijk zijn bevestigd

5.*.46 VR

   

75

 

50

                     

N

460

e

de zitplaatsen of de verstelbare rugleuning van het na 30-09-1971 in gebruik genomen voertuig met een ledige massa van meer dan 400 kg niet aan de eisen voldoen

5.5.46 VR

     

50

                       

N

460

g

de trappers niet deugdelijk zijn (bevestigd)

5.9.46 VR

             

30

               

N

470

a

de naar voren gerichte zitplaatsen van na 31-12-1989 in gebruik genomen personenauto's niet voorzien zijn van autogordels of de naar achteren gerichte zitplaatsen van na 30-09-2000 in gebruik genomen personenauto's niet voorzien zijn van autogordels

5.2.47 VR

75

                             

N

470

b

de autogordels voor de voorzitplaatsen die aan een portier grenzen van na 01-01-1971 en voor 01-01-1990 in gebruik genomen voertuigen niet aanwezig zijn

5.*.47 VR

75

   

75

                       

N

470

c

de autogordels niet deugdelijk zijn (bevestigd)

5.*.47 VR

75

75

 

75

50

                     

N

470

d

de autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen, van na 31-12-1997 in gebruik genomen bedrijfsauto's niet aanwezig zijn

5.3.47 lid 1 VR

 

75

                           

N

470

h

de naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen van na 30-09-2002 in gebruik genomen bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg of van na 30-09-2000 in gebruik genomen bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg niet voorzien zijn van autogordels

5.3.47 lid 2 VR

 

75

                           

N

470

e

de autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen, van na 31-12-1989 en voor 01-01-1998 in gebruik genomen bedrijfsauto's, die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, niet aanwezig zijn

5.3.47 lid 3 VR

 

75

                           

N

470

f

de autogordels voor de voorzitplaatsen, die aan een portier grenzen, van na 01-01-1971 en voor 01-01-1990 in gebruik genomen bedrijfsauto's, die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, niet aanwezig zijn

5.3.47 lid 4 VR

 

75

                           

N

470

g

de naar voren gerichte zitplaatsen van na 31-12-1989 in gebruik genomen voertuigen met gesloten carrosserie niet voorzien zijn van autogordels of de naar achteren gerichte zitplaatsen van na 16-06-2003 in gebruik genomen voertuigen met gesloten carrosserie niet voorzien zijn van autogordels

5.5.47 VR

     

75

                       

N

470

I

de naar voren gerichte zitplaatsen van bromfietsen op meer dan twee wielen met een gesloten carrosserie en een ledige massa van meer dan 250 kg, in gebruik genomen na 31-12-2006, niet zijn voorzien van autogordels

5.6.47 lid 1 VR

     

50

                       

N

480

a

het voertuig scherpe delen heeft

5.*.48 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

50

130

130

130

130/90

 

50

N

480

b

het voertuig uitstekende niet afgeschermde delen heeft

5.*.48 VR

130

130

 

130

 

130

130

 

50

 

130

130

130

130/90

 

50

N

480

c

de wielen niet goed afgeschermd zijn, aanlopen of te ver buiten de afscherming uitsteken

5.*.48 VR

130

130

130

130

       

50

 

130

130

 

130/90

   

N

480

d

de reservewielhouder niet deugdelijk is (bevestigd)

5.*.48 VR

75

75

 

75

       

30

 

75

75

 

75/50

   

N

480

e

gevaar bestaat voor het losraken van enig deel van de buitenzijde

5.*.48 VR

75

75

75

75

50

75

75

 

30

 

75

75

75

75/50

   

N

480

f

de wielen/banden aanlopen

5.*.48 VR

       

50

             

75

     

N

480

g

het voertuig niet is voorzien van de vereiste zijdelingse afscherming

5.*.48 VR

 

200

               

200

         

N

490

 

het na 30-06-1967 in gebruik genomen voertuig niet is voorzien van een stootbalk die aan de vereisten voldoet (afst. stootbalk wegdek: in gebruik voor 01/01/1996 70 cm daarna 55 cm; afst. achterzijde voertuig tot stootbalk: tot 01/01/2005 60 cm, daarna 40 cm)

5.*.49 VR

 

200

               

200

         

N

491

 

het na 09-08-2004 in gebruik genomen bedrijfsvoertuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3500 kg, niet zijnde een bus, is aan de voorzijde niet op deugdelijke wijze voorzien van een beschermingsinrichting tegen klemrijden

5.*.49 VR

 

200

                           

N

500

 

de aanhangwagen aan de achterzijde niet is voorzien van een mogelijkheid tot bevestiging van een kentekenplaat

5.*.50 VR

                     

50

 

50/35

   
                                         
     

10 – Verlichting

                                 
                                         
     

Noot

                                 
     

1. Bij het ontbreken of niet branden van dim-/kop- of achterlicht moeten de bepalingen uit het RVV 1990 worden toegepast

2. Bij de feitcodes zijn alle data vermeld van verlichting die na 1 januari 1980 verplicht is geworden

3. Indien verlichting verplicht is na een bepaalde datum bij voertuigen behorende tot de categorie 2, 3, 4, 5 of 12 en deze is aangebracht op voertuigen, die voor die datum in gebruik zijn genomen, dan moet deze goed werken

                                 
                                       
     

het niet is voorzien van goed werkende

                                 

N

514

a

– richtingaanwijzers (cat 4 na 31/12/96 [zijspan 31/10/97]; cat 6: 3 of 4 wielig en gesloten carrosserie)

5.*.51-63 VR

50

50

50

50

35

50

50

 

20

 

50

50

50

50/-

   

N

514

b

– waarschuwingsknipperlichten (cat 2, 3 na 31/12/97; cat 5 na 31/12/96; cat 10 na 01/01/2005)

5.*.51-63 VR

50

50

 

50

 

50

50

 

20

             

N

514

c

– zijrichtingaanwijzer(s) (cat 2 na 31/12/97; cat 3 langer dan 6 m of na 31/12/97; cat 7 langer dan 6 m)

5.*.51-63 VR

50

50

     

50

                   

N

514

d

– remlichten (cat. 6: 3 of 4 wielig en 2 wielig voertuig in gebruik na 31-12-2006 en vermogen meer dan 0,5 kW en max. snelheid meer dan 25 km/h)

5.*.51-63 VR

75

75

75

75

50

75

75

 

30

 

75

75

75

75/-

   

N

514

e

– kentekenplaatverlichting (cat. 6: voertuig in gebruik na 31-12-2006)

5.*.51-63 VR

25

25

25

25

15

         

25

25

 

25/15

   

N

514

f

– rode retroreflectoren

5.*.51-63 VR

50

50

50

50

35

50

50

20

20

20

50

50

50

50/35

20

20

N

514

g

– mistachterlicht(en) (cat. 2, 3 en 12 na 31-12-1997; cat. 13 na 01-07-2006 voor zover het trekkende voertuig is voorzien van 1 of 2 mistachterlichten)

5.*.51-63 VR

50

50

               

50

50

       

N

514

h

– achteruitrijlicht(en) (in gebruik na 31-12-1997)

5.*.51-63 VR

25

25

                           

N

514

i

– markeringslichten (voor- en achterzijde) (cat 2, 3 en 12 breder dan 2.60 m of na 31/12/97 breder dan 2.10 m; cat 13 en 14 na 01/01/2005 en breder dan 2.10 m)

5.*.51-63 VR

50

50

               

50

50

50

     

N

514

j

– zijmarkeringslichten (cat 2, 3 en 12 na 31/12/97 en langer dan 6 m; cat 13 na 01/01/2005 en langer dan 6 m)

5.*.51-63 VR

50

50

               

50

50

       

N

514

k

– 3e remlicht (cat 2 na 30/09/01)

5.*.51-63 VR

50

                             

N

514

l

– witte retroreflectoren (cat 9 = 3w breder dan 75 cm; cat 12 na 31/12/97)

5.*.51-63 VR

             

20

   

50

50

50

     

N

514

m

– zijretroreflectoren (cat 2 na 31/12/97 en langer dan 6 m; cat 3 en 7 langer dan 6 m)

5.*.51-63 VR

50

50

   

35

50

       

50

50

50

50/35

   

N

514

n

– achtermarkering bij meer dan 3500 kg (cat 3 geldt niet voor trekker of autobus)

5.*.51-63 VR

 

50

               

50

         

N

514

o

– trapreflectie (cat 6 alleen indien vaste trappers bij 3 of 4 wielig)

5.*.51-63 VR

       

35

   

20

               

N

514

p

– wielreflectie

5.*.51-63 VR

             

20

           

20

 

N

515

 

de verlichting/retroreflecterende voorzieningen niet de vereiste kleur hebben

5.*.51-59 VR

75

75

75

75

50

75

75

30

30

30

75

75

75

75/50

30

30

N

516

 

het niet is voorzien van een rode retroreflector in de vorm van een afgeknotte driehoek

5.*.51 VR

         

50

50

         

50

   

20

N

517

 

de verlichting of retroreflectoren niet op de juiste plaats zijn bevestigd

5.*.51-61 VR

50

50

50

50

35

50

50

20

20

20

50

50

50

50/35

20

20

N

550

 

de glazen van de verlichtingsarmaturen of de retroreflectoren niet aan de gestelde eisen voldoen (cat 9, 11, 16 en 17 alleen eisen rode reflectie)

5.*.55 VR

50

50

50

50

35

50

50

20

20

20

50

50

50

50/35

20

20

N

551

 

de verlichtingsarmaturen of onderdelen daarvan niet deugdelijk zijn bevestigd (geldt ook voor niet verplichte verlichting)

5.*.55 VR

50

50

50

50

35

50

50

 

20

 

50

50

50

50/35

   

N

552

 

de lichten of retroreflectoren zijn afgeschermd (cat. 9, 11, 16 en 17 alleen afscherming rode retroreflectie; cat. 2 t/m 7 en 12 alleen voor zover het licht doorlatend gedeelte voor meer dan 1/4 deel is afgeschermd)

5.*.55 VR

50

50

50

50

35

50

50

20

20

20

50

50

50

50/35

20

20

N

560

 

de dimlichten niet aan de eisen voldoen

5.*.51 VR jo. 5.*.56 VR

50

50

50

50

 

50

50

 

20

             

N

620

 

niet is voorzien van een controlelampje voor ingeschakelde mistlichten

5.*.62 VR

25

25

25

25

 

25

25

 

15

             

N

640

 

het is voorzien van verblindende/knipperende verlichting

5.*.64 VR

75

75

75

75

50

75

75

30

30

30

75

75

75

75/50

30

30

N

650

 

het is voorzien van meer lichten of retroreflecterende voorzieningen dan is toegestaan

5.*.65 VR

75

75

75

75

50

75

75

30

30

30

75

75

75

75/50

30

30

                                         
     

11 – Verbinding tussen trekkend voertuig en aanhangwagen

                                 

N

660

a

de koppeling niet deugdelijk is (bevestigd) of niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen

5.*.66-70 VR

130

130

130

130

90

130

130

                 

N

660

b

de (hulp)koppeling, trekdriehoek, trekboom of onderdelen daarvan niet aanwezig is/zijn, deugdelijk is/zijn (bevestigd) of niet voldoet/voldoen aan de daaraan gestelde eisen

5.*.66-70 VR

                   

130

130

130

     

N

660

c

de middenasaanhangwagen, die is voorzien van een losbreekreminrichting, tevens is voorzien van een hulpkoppeling

5.*.66 lid 5 VR

                   

50

50

       

N

660

d

de koppeling, dissel, of onderdelen daarvan niet deugdelijk is/zijn (bevestigd) of niet voldoet/voldoen aan de daaraan gestelde eisen

5.15.66-70 VR

                         

130/90

   
                                         
     

12 – Diversen

                                 

N

710

a

het niet is voorzien van een goed werkende geluidssignaalinrichting

5.*.71 VR

50

50

50

50

 

50

50

                 

N

710

b

het niet is voorzien van een goed werkende bel of hoorn met vaste toonhoogte

5.*.71 VR

       

35

       

20

           

N

710

c

het niet is voorzien van een goed werkende bel

5.9.71 VR

             

20

               

N

710

d

het niet is voorzien van een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte

5.10.71 VR

               

20

             

N

720

 

het aan de voorzijde niet is voorzien van een sleepbevestigingspunt

5.*.72 VR

         

25

25

                 
                                         
     

het voor 01-01-2000 in het verkeer gebrachte voor het vervoer van gehandicapten ingerichte motorrijtuig met een elektromotor of met een verbrandingsmotor van ten hoogste 250 cm3, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig wordt

9.1 VR

                               

N

800

a

– gebruikt door een niet gehandicapte

                 

50

             

N

800

b

– gebruikt buiten de bebouwde kom

                 

50

             
                                         
     

0 – Algemeen

                                 

P

010

a

meer dan één aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 1 VR

130

130

130

130

90

                     

P

010

b

met de gelede bus een aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 2 VR

 

130

                           

P

010

c

met het gehandicaptenvoertuig een aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 3 VR

               

30

30

           

P

010

d

met de motorfiets met onberemde zijspanwagen een aanhangwagen wordt voortbewogen

5.18.1 lid 4 VR

   

130

                         

P

020

a

met het motorrijtuig meer dan één motorrijtuig of samenstel van voertuigen wordt voortbewogen

5.18.2 lid 1 VR

130

130

130

130

90

130

130

                 

P

020

b

met het motorrijtuig een tweewielig motorrijtuig wordt voortbewogen

5.18.2 lid 2 VR

130

130

130

130

90

130

130

                 

P

020

c

met het tweewielig motorrijtuig, de gelede bus of het samenstel van voertuigen, een motorrijtuig of een samenstel van voertuigen wordt voortbewogen

5.18.2 lid 3 VR

130

130

130

130

90

130

130

                 

P

030

 

hij wordt gehinderd door passagiers, lading of op andere wijze

5.18.3 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

50

130

130

130

130/90

50

50

P

040

 

het niet zodanig is beladen dat hij voldoende uitzicht naar voren, opzij en naar achteren heeft

5.18.4 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

50

           

P

050

 

het niet is voorzien van de vereiste buitenspiegels, indien het zicht door lading achter het voertuig of door een achter het voertuig gekoppelde aanhangwagen is beperkt

5.18.5 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

             
                                         
     

het zodanig is beladen dat gevaar bestaat voor het van het voertuig vallen van de lading, te weten

5.18.6 lid 1 VR

                               

P

060

a

– voertuiggebonden lading, zoals stophout, bezems, dekzeilen, spanbanden e.d.

 

200

200

200

200

140

200

200

80

80

80

200

200

200

200/140

80

80

P

061

 

de losse lading ten aanzien waarvan het gevaar bestaat dat deze of delen daarvan tijdens het rijden van het voertuig vallen niet deugdelijk is afgedekt

5.18.6 lid 2 VR

200

200

200

200

140

200

200

80

80

80

200

200

200

200/140

80

80

                                         
     

bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg of een driewielig motorrijtuig

5.18.7 lid 1 VR

                               

P

070

a

– de goederen niet deugdelijk zijn bevestigd op, in of aan een deugdelijke lastdrager

 

75

75

 

75

                       

P

070

b

– de lastdrager niet deugdelijk is bevestigd

 

75

75

 

75

                       

P

070

c

– de lastdrager inclusief lading meer dan 0,20 m buiten de zijkanten uitsteekt

 

75

75

 

75

                       

P

070

d

– meer specifieke goederen worden vervoerd dan waarvoor de lastdrager is geconstrueerd

 

75

75

 

75

                       

P

070

e

– de lastdrager aan de achterzijde niet op de voorgeschreven wijze is voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers aangezien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig worden afgeschermd

 

75

75

 

75

                       

P

070

f

– de lastdrager niet is voorzien van een goed leesbare, van een goedkeuringsmerk voorziene en niet afgeschermde kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht aangezien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat wordt afgeschermd

 

75

75

 

75

                       

P

070

g

– de koppelingsdruk van de op de trekhaak bevestigde lastdrager meer bedraagt dan voorgeschreven of meer dan 50 kg

 

50

50

 

50

                       

P

070

h

– de lastdrager het wegdek kan raken

 

50

50

 

50

                       

P

070

i

– de achter gebleven bevestigingsdelen van de lastdrager de bewegingsvrijheid van een aangekoppelde aanhangwagen beperken

 

50

50

 

50

                       
                                         
     

bij het vervoer van goederen op het dak van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg of een driewielig motorrijtuig

5.18.7 lid 2 VR

                               

P

070

j

– de goederen niet deugdelijk zijn bevestigd op, in of aan een deugdelijke lastdrager

 

75

75

 

75

                       

P

070

k

– de lastdrager niet deugdelijk is bevestigd

 

75

75

 

75

                       

P

070

l

– de maximale daklast wordt overschreden

 

75

75

 

75

                       

P

070

m

– meer specifieke goederen worden vervoerd dan waarvoor de lastdrager is geconstrueerd

 

75

75

 

75

                       

P

080

 

de lading van voertuig scherpe delen heeft

5.18.8 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

50

130

130

130

130/90

50

50

P

090

 

de opgeklapte delen niet deugdelijk vergrendeld zijn

5.18.9 VR

130

130

130

130

90

130

130

50

50

50

130

130

130

130/90

50

50

P

100

a

de aanhangwagen, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg, is niet voorzien van het kenteken van het trekkend motorrijtuig

5.18.10 lid 1 VR

                     

75

       

P

100

b

de aanhangwagen, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg, is niet voorzien van een deugdelijk bevestigde, goed leesbare, niet afgeschermde en van een goedkeuringsmerk voorziene, kentekenplaat

5.18.10 lid 2-3 VR

                     

75

       
                                         
     

1 – Afmetingen en massa's

                                 
     

Lengte samenstel (onbeladen), c.q. indien geen sprake is van uitstekende lading

                                 
                                         
     

de maximum lengte van het samenstel van voertuigen wordt overschreden, met een overschrijding

5.18.11 VR

                               

P

111

a

– t/m 0,25 m

5.18.20 VR

100

100

 

100

 

100

100

                 

P

111

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

 

150

150

 

150

 

150

150

                 
                                         
     

Lengte; uitstekende lading voorzijde

                                 

P

120

 

de lengte van het voertuig of samenstel van voertuigen, niet zijnde een samenstel van kermis- of circusvoertuigen, met inbegrip van de lading niet meer bedraagt dan de lengte van het voertuig of samenstel van voertuigen in onbeladen toestand vermeerderd met 1 m, waarbij de lading voor het voertuig uitsteekt

5.18.12 VR, 5.18.21 VR

75

75

 

75

 

75

75

     

75

75

       
                                         
     

de lading van het voertuig of samenstel van voertuigen, niet zijnde een samenstel van kermis- of circusvoertuigen met inbegrip van in lengte ondeelbare lading meer dan 3,5 m voor het hart van het stuurwiel uitsteekt

5.18.13 VR

                               

P

130

n

– t/m 0,25 m

 

150

150

 

150

                       

P

130

o

– van meer dan 0,25 m t/m 0,50 m

 

220

220

 

220

                       
                                         
     

de lading van het voertuig of samenstel van voertuigen, niet zijnde een samenstel van kermis- of circusvoertuigen met inbegrip van in lengte ondeelbare lading

5.18.13 VR

                               

P

130

c

– voor de voorzijde van de aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, uitsteekt

                     

75

75

       

P

130

d

– die voor of meer dan 1 m achter het voertuig uitsteekt aan de voor- of achterzijde niet is voorzien van een markering die aan de eisen voldoet

 

75

75

 

75

           

75

75

       
                                         
     

de lading van een beladen samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, dat wordt gebruikt voor het vervoer van voertuigen, niet langer dan 20,75 m

5.18.13 VR

                               

P

130

f

– meer dan 2 m achter de aanhangwagen en meer dan 5 m achter de achterste as van de aanhangwagen uitsteekt

                     

130

         

P

130

g

– meer dan 0,50 m voor de voorzijde van de bedrijfsauto uitsteekt

   

75

                           

P

130

h

– die voor of meer dan 1 m achter het voertuig uitsteekt, aan de voor- of achterzijde niet is voorzien van een markering die voldoet aan de eisen

   

75

                           
                                         
     

de lading van een beladen samenstel van bedrijfsauto en aanhangwagen, niet zijnde een oplegger, dat wordt gebruikt voor het vervoer van voertuigen, langer dan 20,75 m

5.18.13 VR

                               

P

130

i

– t/m 0,25 m

   

150

               

150

         

P

130

j

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

   

220

               

220

         
                                         
     

Lengte; uitstekende lading achterzijde

                                 
                                         
     

de lading meer dan de toegestane lengte achter (de achterste as van) het voertuig uitsteekt en/of de vereiste stootbalk, voor het na 01-01-1996 in gebruik genomen voertuig, meer dan 0,60 m van de uiterste achterzijde is aangebracht (categorie 12 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.12 VR

                               

P

121

a

– t/m 0,25 m

   

150

               

150

         

P

121

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

   

220

               

220

         

P

121

h

de lading uitsluitend rust op de uitschuiflade of op de laadklep

5.18.12 lid 5 en 5.18.21 lid 3 VR

 

150

     

150

150

     

150

 

150

     

P

121

i

de op een voertuig gemonteerde afneembare bovenbouw of gestandaardiseerde laadstructuur, die aan de achterzijde van dat voertuig uitsteekt en daardoor het zicht op de verlichting, reflectoren, richtingwijzers of kentekenplaat belemmert, niet aan de achterzijde op gelijke wijze als het betrokken voertuig is voorzien van verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers of kentekenplaat van dat voertuig

5.18.12a VR

 

75

               

75

         
                                         
     

de lading meer dan de toegestane lengte achter (de achterste as van) het voertuig uitsteekt en/of de vereiste stootbalk, voor het na 01-01-1996 in gebruik genomen voertuig, niet op de juiste wijze is aangebracht, een overschrijding (stootbalk uitsluitend cat 12, particulier gebruik)

5.18.12 VR, 5.18.21 VR

                               

P

121

j

– t/m 0,75 m

 

75

   

75

 

75

75

     

75

75

75

     

P

121

k

– van meer dan 0,75 m

 

75

   

75

 

75

75

     

75

75

75

     
                                         
     

Lengte; ondeelbare lading

                                 
                                         
     

de lading meer dan de toegestane lengte achter (de achterste as van) het voertuig uitsteekt (categorie 12 bedrijfsmatig gebruik), een overschrijding

5.18.13 VR

                               

P

131

a

– t/m 0,25 m

   

150

               

150

         

P

131

b

– van meer dan 0,25 m en t/m 0,50 m

   

220

               

220

         

P

131

f

de lading meer dan de toegestane lengte achter (de achterste as van) het voertuig uitsteekt (categorie 12 particulier gebruik)

5.18.13 VR, 5.18.21 VR

75

   

75

 

75

75

     

75

75

75

     
                                         
     

Breedte; lading

                                 
                                         
     

Noot: De feitcodeserie P 141 geldt voor de categorieën 7, 8 en 14 voor alle lading. Bij deze categorieën wordt geen onderscheid gemaakt tussen deelbare en ondeelbare lading. Voor de overige categorieën betreft het uitsluitend deelbare lading.

                                 

P

140

e

de lading meer dan 0,20 m buiten elke zijkant van de personenauto of van het driewielig motorrijtuig, dat na 31-10-1997 in gebruik is genomen, uitsteekt

5.18.14 VR

75

   

75

                       
                                         
     

het voertuig met inbegrip van de (deelbare) lading de maximum breedte overschrijdt, een overschrijding

5.18.14 lid 1 VR, 5.18.22 VR

                               

P

141

a

– t/m 0,20 m

 

150

150

 

150

 

150

150

     

150

150

150

     

P

141

b

– van meer dan 0,20 m en t/m 0,45 m

 

220

220

 

220

 

220

220

     

220

220

220

     

P

141

c

– van meer dan 0,45 m en t/m 0,70 m

 

330

330

 

330

 

330

330

     

330

330

330

     
                                         
     

Breedte; ondeelbare lading

                                 

P

140

d

de in de breedte ondeelbare lading, die meer dan 0,10 m buiten de zijkant van het voertuig uitsteekt, niet is voorzien van de vereiste markering (geldt niet voor fietsen op een lastdrager)

5.18.14 lid 3 VR

75

75

 

75

           

75

75

       
                                         
     

het voertuig met inbegrip van de ondeelbare lading de maximum breedte overschrijdt, een overschrijding (cat 5 voor 01-11-1997)

5.18.14 lid 2 VR

                               

P

142

a

– t/m 0,25 m

   

260

 

260

           

260

260

       
                                         
     

Hoogte

                                 
                                         
     

het voertuig met inbegrip van de lading hoger is dan 4,00 m, een overschrijding

5.18.15 VR

                               

P

150

a

– t/m 0,10 m

5.18.23 VR

260

260

 

260

 

260

260

     

260

260

260

     
     

Massa

                                 
                                         
     

Noot

                                 
     

De feiten, die betrekking hebben op de massa of de last onder wiel of as, gelden uitsluitend voor particulieren. Indien er sprake is van beroepsmatig vervoer is de Wet op de economische delicten van toepassing

                                 
                                         
     

het voertuig zodanig is beladen dat de toegestane maximum last van enige as of enig asstel, dan wel de toegestane maximum massa of de som van de aslasten (uitgezonderd de aslasten van niet autonome aanhangwagens), wordt overschreden met

5.18.17 VR

                               

P

170

a

– meer dan 10 %

 

75

75

 

75

           

75

75

       

P

170

b

– meer dan 25 %

 

110

110

 

110

           

110

110

       

P

170

c

– meer dan 50 %

 

160

160

 

160

           

160

160

       

P

170

d

– meer dan 75 %

 

250

250

 

250

           

250

250

       

P

170

e

het voertuig zodanig is beladen dat de toegestane maximum last onder de koppeling wordt overschreden

5.18.17 VR

50

50

 

50

           

50

50

       
                                         
     

de totale massa van de aanhangwagen of de som van de aslasten van de autonome aanhangwagen meer bedraagt dan in het kentekenregister of op het kentekenbewijs van het trekkend motorrijtuig is vermeld

5.18.18 VR

                               

P

180

a

– meer dan 10 %

                     

75

75

       

P

180

b

– meer dan 25 %

                     

110

110

       

P

180

c

– meer dan 50 %

                     

160

160

       

P

180

d

– meer dan 75 %

                     

250

250

       
                                         
     

de totale massa van de aanhangwagen meer bedraagt dan de maximum massa die volgt uit het op de koppeling van het trekkend voertuig aangebrachte identificatiekenmerk of goedkeuringsmerk, of indien zo’n merk niet aanwezig is, de massa meer bedraagt dan 750 kg en meer dan de ledige massa van het trekkend motorrijtuig of meer dan de massa in bedrijfsklare toestand van het trekkend motorrijtuig indien het een personenauto betreft

5.18.18 VR

                               

P

180

e

– meer dan 10 %

                     

75

75

       

P

180

f

– meer dan 25 %

                     

110

110

       

P

180

g

– meer dan 50 %

                     

160

160

       

P

180

h

– meer dan 75 %

                     

250

250

       
                                         
     

de totale massa of de som van de aslasten van het samenstel van voertuigen meer bedraagt dan de in het kentekenregister vermelde toegestane maximum massa

5.18.18 lid 2a VR

                               

P

180

i

– meer dan 10 %

 

75

75

 

75

                       

P

180

j

– meer dan 25 %

 

110

110

 

110

                       

P

180

k

– meer dan 50 %

 

160

160

 

160

                       

P

180

l

– meer dan 75 %

 

250

250

 

250

                       
                                         
     

de totale massa of som van de aslasten van het samenstel van voertuigen meer bedraagt dan vijf maal de maximum toegestane last onder de aangedreven as(sen) van het trekkend motorrijtuig

5.18.18 lid 2b VR

                               

P

180

m

– meer dan 10 %

 

75

75

 

75

                       

P

180

n

– meer dan 25 %

 

110

110

 

110

                       

P

180

o

– meer dan 50 %

 

160

160

 

160

                       

P

180

p

– meer dan 75 %

 

250

250

 

250

                       
                                         
     

de totale massa of som van de aslasten van het samenstel van voertuigen meer bedraagt dan 50.000 kg of 60.000 kg indien het trekkend motorrijtuig een rijdend werktuig is

5.18.18 lid 2 VR

                               

P

180

q

– tot en met 10 %

 

340

340

 

340

                       

P

181

a

de last onder de bestuurde as(sen) van een motorrijtuig in beladen toestand minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van het voertuig in beladen toestand

5.18.18 VR

130

130

 

130

                       

P

181

b

de last onder de bestuurde as(sen) van een gelede bus minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van het voorste deel van het motorrijtuig in beladen toestand

5.18.18 VR

 

130

                           

P

181

c

de last onder de gestuurde as(sen), niet zijnde zelfsturende assen, van autonome aanhangwagens in beladen toestand, minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van de aanhangwagen in beladen toestand

5.18.18 en 24 VR

                   

130

130

130

     

P

181

d

de last onder de koppeling van opleggers in beladen toestand minder bedraagt dan 1/5 deel van de massa van de oplegger in beladen toestand

5.18.18 VR

                   

130

         

P

190

a

de breedte of de hoogte van de gekoppelde aanhangwagen met inbegrip van de lading meer bedraagt dan 1 m

5.18.19 VR

                         

75/-

   

P

190

b

de totale massa van de aanhangwagen meer bedraagt dan de helft van de ledige massa van de trekkende motorfiets

5.18.19 VR

                         

75/-

   

P

190

c

de afstand van de achteras van de trekkende motorfiets tot de achterzijde van de aanhangwagen, met inbegrip van de lading, meer bedraagt dan 2,50 m

5.18.19 VR

                         

50/-

   
                                         
     

Lading

                                 
                                         
     

bij vervoer van lading die redelijkerwijs niet in de lengte deelbaar is, de lading van het voertuig of samenstel

5.18.21 VR

                               

P

210

e

– meer dan 3,5 m voor het hart van het stuurwiel van het voertuig uitsteekt

           

75

75

         

75

     

P

210

f

– meer dan 1 m achter het voertuig uitsteekt, terwijl de achterzijde niet is voorzien van de vereiste markering

           

75

75

         

75

     

P

240

a

de last onder de bestuurde as(sen) van landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid minder bedraagt dan 1/5 deel van de ledige massa

5.18.24 lid 1 VR

         

130

130

                 
                                         
     

de totale massa van het beladen samenstel van voertuigen meer bedraagt dan 50.000 kg

5.18.25 lid1

VR

                               

P

250

a

– t/m 10 %

           

340

340

                 
     

de som van de aslasten van het beladen samenstel meer bedraagt dan 50.000 kg (betreft autonome aanhangwagens)

5.18.25 lid 3

VR

                               

P

251

c

– t/m 10 %

           

340

340

                 

P

260

a

de bromfiets op twee wielen met inbegrip van de lading breder is dan 1 m

5.18.26 lid 1 VR

       

50

                     

P

260

b

de bromfiets op meer dan twee wielen met inbegrip van de lading breder is dan 2 m

5.18.26 lid 2 VR

       

50

                     
                                         
     

de gekoppelde aanhangwagen met inbegrip van de lading

                                 

P

270

a

– breder is dan 1 m

5.18.27 en 29 VR

                         

–/50

30

 

P

270

b

– hoger is dan 1 m

5.18.27 VR

                         

–/50

   

P

270

c

de totale massa van de aanhangwagen meer bedraagt dan de helft van de ledige massa van de trekkende bromfiets

5.18.27 VR

                         

–/50

   

P

270

d

de afstand van de achteras van de trekkende bromfiets tot de achterzijde van de aanhangwagen, met inbegrip van de lading, meer bedraagt dan 2 m

5.18.27 VR

                         

–/50

   

P

280

a

de fiets op twee wielen met inbegrip van de lading breder is dan 0,75 m

5.18.28 lid 1 VR

             

30

               

P

280

b

de fiets op meer dan twee wielen of voorzien van een zijspanwagen met inbegrip van de lading breder is dan 1,50 m

5.18.28 lid 2 VR

             

30

               
                                         
     

het voertuig met inbegrip van de lading

                                 

P

300

a

– breder is dan 1,10 m

5.18.30 lid 1 VR

               

30

30

           

P

300

b

– breder is dan 1,50 m

5.18.30 lid 2 VR

                             

30

P

300

c

– in bespannen toestand breder is dan 2,60 m of indien de lading bestaat uit losse veldgewassen breder is dan 3,50 m

5.18.30 lid 3 VR

                             

30

P

300

d

– hoger is dan 2 m

5.18.30 lid 4 VR

               

20

20

           

P

300

e

– hoger is dan 4 m

5.18.30 lid 5 VR

                             

60

                                         
     

de som van de aslasten van de aangekoppelde middenasaanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg meer bedraagt dan 1,5 maal de som van aslasten van het trekkend motorrijtuig

5.18.31 VR

                               

P

310

a

– meer dan 10 %

                     

130

         

P

310

b

– meer dan 25 %

                     

190

         

P

310

e

de koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen met een massa van niet meer dan 750 kg meer bedraagt dan 50 kg dan wel niet neerwaarts is gericht

5.18.31 VR

                     

75

       

P

310

f

de koppelingsdruk van de middenasaanhangwagen met een toegestane massa van meer dan 750 kg minder bedraagt dan 1% van de toegestane maximum massa van dat voertuig (de koppelingsdruk behoeft niet meer dan 50 kg te bedragen)

5.18.31 VR

                   

75

         
                                         
     

3 – Reminrichting

                                 
                                         
     

de aanhangwagen, niet is voorzien van een reminrichting, terwijl de massa van de aanhangwagen meer bedraagt dan

5.18.33 VR

                               

P

330

a

– de helft van de massa in bedrijfsklare toestand van de personenauto

                     

130

130

       

P

330

b

– de helft van de ledige massa van de personenauto vermeerderd met 50 kg

                     

130

130

       

P

330

c

– 750 kg

                     

130

         

P

330

d

– de helft van de ledige massa van het trekkend bedrijfsvoertuig / driewielig motorrijtuig

                     

130

130

       

P

340

a

de aanwezige reminrichting van de aanhangwagen niet in werking treedt bij het bedienen van de bedrijfsrem van het trekkend voertuig

5.18.34 lid 1 VR

                   

130

130

130

     

P

340

b

de losbreekreminrichting niet op de vereiste wijze met het trekkend voertuig is verbonden

5.18.34 lid 2 VR

                   

50

50

50

     
                                         
     

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 VR

                               

P

350

a

– 0 t/m 0,5 m/s2

 

130

 

130

130

                       

P

350

b

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

 

190

 

190

190

                       

P

350

c

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

 

290

 

290

290

                       
                                         
     

niet wordt voldaan aan de minimale remvertraging van de bedrijfsrem van het samenstel, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 1 VR

                               

P

350

f

– 0 t/m 0,5 m/s2

   

200

                           
                                         
     

de remvertraging van het samenstel niet voldoet aan die van het trekkend voertuig, de vermindering bedraagt

5.18.35 lid 2 VR

                               

P

351

a

– 0 t/m 0,5 m/s2

           

130

130

                 

P

351

b

– 0,51 t/m 1,0 m/s2

           

190

190

                 

P

351

c

– 1,01 t/m 1,5 m/s2

           

290

290

                 

P

360

 

de parkeerrem het samenstel op een helling van 10 % niet in stilstand kan houden

5.18.36 VR

50

50

 

50

 

50

50

                 
                                         
     

4 – Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

                                 

P

370

 

een aanhangwagen wordt voortbewogen zonder dat iedere zijkant van het trekkend voertuig is voorzien van een zijrichtingaanwijzer

5.18.37 VR

50

50

 

50

 

50

50

                 

P

380

 

de verlichtingsinstallatie van de aanhangwagen niet zodanig is aangesloten, dat de lichtsignalen overeenkomen met die van het trekkend voertuig

5.18.38 lid 1 VR

                   

75

75

75

75/50

30

 

P

381

 

een aanhangwagen wordt voortbewogen door een bedrijfsauto en één van de voertuigen is aan de zijkant van het voertuig niet voorzien van een lijn- of contourmarkering

5.18.38 lid 2 VR

 

75

               

75

         
                                         
     

5 – Verbinding tussen voertuigen

                                 

P

540

 

de aanhangwagen niet middels een deugdelijke koppeling met het trekkend voertuig is verbonden

5.18.54 VR

                   

130

130

130

130/90

50

 

P

550

 

het bewegen van de aanhangwagen ten opzichte van het trekkend voertuig wordt in een uiterste stand tot 90 graden begrensd door delen van de reminrichting, de elektrische installatie, de koppeling, besturingsonderdelen of, indien aanwezig, de hulpkoppeling

5.18.55 VR

                   

50

50

       

P

560

a

het trekoog of de kogelkoppeling van de gekoppelde aanhangwagen niet nagenoeg horizontaal ligt op een horizontaal wegdek

5.18.56 lid 1 VR

                   

75

75

       

P

560

b

de koppelinrichting op het trekkend voertuig niet verticaal beweegbaar is indien de gekoppelde aanhangwagen is voorzien van een trekdriehoek met verzet

5.18.56 lid 2 VR

50

50

 

50

                       

P

560

c

geen hoekverdraaiing van de opleggerschotel naar boven en naar beneden mogelijk is indien het samenstel van trekker en oplegger zich op een horizontaal wegdek bevindt

5.18.56 lid 3 VR

 

50

                           

P

570

 

de hulpkoppeling van een middenasaanhangwagen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 1500 kg niet op de vereiste wijze is aangebracht

5.18.57 VR

                   

50

50

       

P

580

 

de koppeling van de gekoppelde aanhangwagen geen bewegingen toelaat om een horizontale en een verticale as, loodrecht op de lengteas van het trekkend voertuig

5.18.58 VR

                         

50/35

   

P

590

 

de gekoppelde aanhangwagen niet goed is verbonden

5.18.59 VR

                           

30

 
                                         
     

6 – Diversen

                                 

P

600

 

het niet is voorzien van het vereiste bord of vlak met de aanduiding 45 op de achterzijde van de drie of meerwielige bromfiets met gesloten carrosserie

5.18.60 VR

       

35