Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van
6 februari 1989, DGVgz/VVP/L, nr.684128, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris
van Economische Zaken, A. J.Evenhuis, en Onze Minister van Landbouw en Visserij;
Overwegende, dat de keuze in stoffen welke eet- en drinkwaren een zoete smaak kunnen
geven, dan wel suiker kunnen vervangen, aanzienlijk is toegenomen en ook nog verder
zal toenemen;
Overwegende, dat is gebleken dat de eindverbruiker naast de traditioneel gezoete eet-
en drinkwaren een keuze wil kunnen maken uit eet- en drinkwaren welke met zoetstoffen
zijn gezoet;
Overwegende, dat het belang van de volksgezondheid en de goede voorlichting omtrent
waren vereist dat er regels worden gesteld omtrent het gebruik van zoetstoffen en
de aanduiding van met zoetstoffen gezoete eet- en drinkwaren;
Gelet op de artikelen 1, vierde lid, 4, eerste lid, onderdeel a, 6, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 12 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360) en op artikel II, eerste lid, van de Wijzigingswet 1988 Warenwet (Stb. 358), jo. de artikelen 14 en 16 van de Warenwet (Stb. 1935, 793);
De Adviescommissie Warenwet gehoord (adviezen van 9 oktober 1986, nr. 13 622/115,
en van 14 juni 1989, nr. 14 088/(15)15);
De Raad van State gehoord (advies van 20 juni 1989, No.W13.89 0079);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
van 13 november 1989, VVP/L-685467, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers
van Economische Zaken en van Landbouw en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan: