Regeling grenswaarden voor sulfaat en chloride bij lozingen door de titaandioxide-industrietewateren

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-05-2002 en zichtdatum 10-11-2024.
Geldend van 31-12-1989 t/m 21-12-2009

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 december 1989, houdende regelen met betrekking tot grenswaarden voor sulfaat en chloride bij lozingen door de titaandioxide-industrie

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Overwegende, dat uitvoering moet worden gegeven aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 juni 1989, 89/428/EEG (PbEG L 201/56), tot vaststelling van de procedure voor de harmonisering van de programma's tot vermindering en uiteindelijke algehele opheffing van de verontreiniging door afval van de titaandioxide-industrie;

Gelet op artikel 1a, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1981, 573);

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. bestaand bedrijf: een bedrijf dat titaandioxide produceert en dat op 22 februari 1978 in werking is en waarvan de jaarcapaciteit voor het verwerken van titaandioxide na die datum met niet meer dan 15000 ton is uitgebreid;

  • b. nieuw bedrijf: een bedrijf dat titaandioxide produceert en dat geen bestaand bedrijf is;

  • c. bijlage I: de bij deze regeling behorende bijlage I;

  • d. bijlage II: de bij deze regeling behorende bijlage II.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Ten aanzien van een nieuw bedrijf is voor het brengen in oppervlaktewateren met behulp van een werk van sulfaat onderscheidenlijk chloride de grenswaarde van toepassing die overeenkomt met de waarde die het resultaat is van het toepassen van de best uitvoerbare technieken. Deze grenswaarde is in ieder geval niet hoger dan de in bijlage I onderscheidenlijk II voor de betrokken afvalstoffen aangegeven grenswaarden.

  • 2 Ten aanzien van een nieuw bedrijf zijn voor het op andere wijze dan met behulp van een werk in oppervlaktewateren brengen van sulfaat onderscheidenlijk chloride van toepassing de in bijlage I onderscheidenlijk II voor de betrokken afvalstoffen aangegeven grenswaarden.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van een bestaand bedrijf zijn voor het in oppervlaktewateren brengen van sulfaat onderscheidenlijk chloride van toepassing de in bijlage I onderscheidenlijk II voor de betrokken afvalstoffen aangegeven grenswaarden.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De hoeveelheid sulfaat of chloride in de afvalstoffen wordt gemeten op de wijze, aangegeven in de bij deze regeling behorende bijlage III.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Deze regeling en de daarbij behorende toelichting worden in het Staatsblad geplaatst.

  • 2 Zij treedt in werking met ingang van 31 december 1989.

's-Gravenhage, 22 december 1989

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.> G. M. Alders

Uitgegeven de negenentwintigste december 1989

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I. Grenswaarden voor de produktie van titaandioxide met toepassing van het sulfaatproces

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bijlage 7844.png

In bovenstaand schema wordt verstaan onder:

  • a. vaste afvalstoffen:

    • 1°. onoplosbare ertsresiduen die bij het produktieproces niet door zwavelzuur worden ontsloten;

    • 2°. gekristalliseerd ijzersulfaat (FeSO4.7H2O);

  • b. sterk zure afvalstoffen:

    de moederlogen afkomstig uit de filtratiestap na de hydrolyse van de oplossing van titanylsulfaat. Zijn deze moederlogen gecombineerd met zwak zure afvalstoffen, met gemiddeld meer dan 0,5% vrij zwavelzuur en met verschillende zware metalen dan worden de twee tezamen beschouwd als sterk zure afvalstoffen;

  • c. zuiveringsafvalstoffen:

    filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van sterk zure afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en die vóór enigerlei verdunning een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben;

  • d. zwak zure afvalstoffen:

    waswater, koelwater, condenswater en andere, niet onder voornoemde begripsomschrijvingen vallende slibvormige en vloeibare afvalstoffen, met 0,5% of minder vrij zwavelzuur;

  • e. geneutraliseerde afvalstoffen:

    vloeistoffen met een pH-waarde van meer dan 5,5 die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en rechtstreeks door filtratie of decantatie uit sterk of zwak zure afvalstoffen zijn verkregen nadat deze een behandeling hebben ondergaan om de zuurgraad en het gehalte aan zware metalen te verminderen.

Bijlage II. Grenswaarden voor de produktie van titaandioxide met toepassing van het chlorideproces

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bijlage 7845.png

In bovenstaand schema wordt verstaan onder:

  • a. vaste afvalstoffen:

    • 1°. onoplosbare ertsresiduen die bij het produktieproces niet door chloor worden ontsloten;

    • 2°. metaalchloriden en -hydroxyden (filterstoffen) die in vaste vorm vrijkomen bij de titaantetrachloridefabricage;

    • 3°. cokesresiduen die bij de titaantetrachloridefabricage vrijkomen;

  • b. sterk zure afvalstoffen:

    afvalstoffen met meer dan 0,5% vrij zoutzuur en met verschillende zware metalen;

  • c. zuiveringsafvalstoffen:

    filterzouten en slibvormige en vloeibare afvalstoffen die vrijkomen bij de behandeling (concentratie of neutralisatie) van sterk zure afvalstoffen en die verschillende zware metalen bevatten, maar met uitsluiting van geneutraliseerde en gefilterde of gedecanteerde afvalstoffen die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en die vóór enigerlei verdunning een pH-waarde van meer dan 5,5 hebben;

  • d. zwak zure afvalstoffen:

    waswater, koelwater, condenswater en andere, niet onder voornoemde begripsomschrijvingen vallende slibvormige en vloeibare afvalstoffen, met 0,5% of minder vrij zoutzuur;

  • e. geneutraliseerde afvalstoffen:

    vloeistoffen met een pH-waarde van meer dan 5,5 die slechts zware metalen in de vorm van sporen bevatten en rechtstreeks door filtratie of decantatie uit sterk of zwak zure afvalstoffen zijn verkregen nadat deze een behandeling hebben ondergaan om de zuurgraad en het gehalte aan zware metalen te verminderen.

Bijlage III. Meting

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Voor de vaststelling van de hoeveelheden sulfaat en chloride dient te worden uitgegaan van de volgende wijze van meting:

  • 1. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet geschieden normaliter op het punt waar het sulfaat onderscheidenlijk chloride bevattende afvalwater het terrein van het betrokken bedrijf verlaat. Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet mogen geschieden op een punt dat ligt vóór het punt waar de grenswaarden gelden, indien al het van het bedrijf afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn bij die metingen in aanmerking wordt genomen en indien uit regelmatige controlemetingen blijkt dat de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.

  • 2. Voor de meting van de geloosde hoeveelheid afvalwater (in m3/dag) wordt een methode gehanteerd, waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 10%. Dit kan door ijking worden vastgesteld.

  • 3. De bemonstering van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt verkregen dat representatief is voor de totale hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende 24 uur.

  • 4. De frequentie van bemeting en bemonstering is zodanig dat een representatief beeld wordt verkregen van de totale hoeveelheid sulfaat onderscheidenlijk chloride en - ingeval bij de afvalstoffenbehandeling kalk wordt gebruikt om de hoeveelheid zware metalen te verminderen - calcium die wordt geloosd gedurende een maand.

  • 5. Het monster wordt in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

  • 6. De methode voor het meten van sulfaat, chloride en calcium moet worden vastgelegd in de lozingsvergunning, rekening houdend met de specifieke aard en samenstelling van het monster.

  • 7. Als referentiemethode voor sulfaat en chloride gelden de gravimetrische bepalingsmethode volgens NEN 3104-1 respectievelijk de titrimetrische bepalingsmethode volgens NEN 6470. De bepalingsdrempel ligt voor elke stof afzonderlijk bij 10 mg/l respectievelijk 1 mg/l. De methode voor het meten van calcium is atomaire absorptiespectrometrie, NEN 6446, na destructie van het monster volgens NEN 6465. De bepalingsdrempel ligt voor calcium bij 0,1 mg/l. Hierbij wordt onder de bepalingsdrempel verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden. De analyse wordt zodanig uitgevoerd dat wordt voldaan aan de volgende eisen ten aanzien van de precisie en de systematische afwijking:

    • a. de precisie: tweemaal de waarde van de standaardafwijking van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel;

    • b. de systematische afwijking: het verschil tussen de werkelijke waarde en de waarde van het rekenkundig gemiddelde van een serie meetuitkomsten is kleiner dan, of gelijk aan 50% bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.

Voor de vaststelling van de precisie en de systematische afwijking van de toegepaste meetmethode wordt gebruik gemaakt van een oplossing waarin sulfaat onderscheidenlijk chloride voorkomt in nauwkeurig bekende concentraties die ten hoogste 10% mogen afwijken van tweemaal de bepalingsdrempel. Deze oplossing dient qua matrix zoveel mogelijk overeen te komen met het te onderzoeken monster. De serie meetuitkomsten als bedoeld onder a. en b. bestaat uit ten minste 10 enkelvoudige meetuitkomsten. Deze meetuitkomsten worden verkregen uit metingen, verricht nadat steeds de gehele analytische opwerking is doorlopen (volgens een gelijke procedure, door dezelfde waarnemer, met dezelfde middelen en dezelfde hulpstoffen) en onder zoveel mogelijk gelijke omstandigheden als bij de behandeling van het monster.

Met behulp van de verkregen meetgegevens kan door middel van onderstaande formules worden bepaald of de lozingen onder de in de bijlagen I en II voorgeschreven grenswaarden blijven. De formules leveren hiervoor de toetswaarde (kg/ton).

De hoeveelheid sulfaat in de afvalstoffen per geproduceerde hoeveelheid titaandioxide wordt als volgt berekend:

  • a. indien geen kalk wordt gebruikt bij de afvalstoffenbehandeling:

    Bijlage 7846.png
  • b. indien kalk wordt gebruikt bij de afvalstoffenbehandeling:

    Bijlage 7847.png

De in deze formules gebruikte symbolen hebben de volgende betekenis:

i = een meetdag van de betreffende maand

n = aantal dagen in de betreffende maand

j = een sulfaat bevattende effluentstroom gemeten op de grens van het bedrijfsterrein

k = totaal aantal sulfaat bevattende effluentstromen gemeten op de grens van het bedrijfsterrein

Csij = concentratie aan totaal sulfaat over een periode van 24 uur in een debiet proportioneel monster op de dag i van de betreffende maand in stroom j, gemeten op de grens van het bedrijfsterrein (kg/m3)

Ccij = concentratie aan calcium over een periode van 24 uur in een debiet proportioneel monster op de dag i van de betreffende maand in stroom j, gemeten op de grens van het bedrijfsterrein (kg/m3)

Aij = volume effluent op de dag i van de betreffende maand in stroom j, gemeten op de grens van het bedrijfsterrein (m3)

K = totale gewichtshoeveelheid titaandioxide die geproduceerd is per jaar gedeeld door het aantal dagen in dat jaar (1000 kg)

De hoeveelheid chloride in de afvalstoffen per geproduceerde hoeveelheid titaandioxide wordt als volgt berekend:

  • a. indien geen kalk wordt gebruikt bij de afvalstoffenbehandeling:

    Bijlage 7848.png
  • b. indien kalk wordt gebruikt bij de afvalstoffenbehandeling:

    Bijlage 7849.png

De in deze formules gebruikte symbolen hebben de volgende betekenis:

i = een meetdag van de betreffende maand

n = aantal dagen in de betreffende maand

j = een chloride bevattende effluentstroom gemeten op de grens van het bedrijfsterrein

k = totaal aantal chloride bevattende effluentstromen gemeten op de grens van het bedrijfsterrein

Cclij = concentratie aan totaal chloride over een periode van 24 uur in een debiet proportioneel monster op de dag i van de betreffende maand in stroom j gemeten op de grens van het bedrijfsterrein (kg/m3)

Ccij = concentratie aan calcium over een periode van 24 uur in een debiet proportioneel monster op de dag i van de betreffende maand in stroom j gemeten op de grens van het bedrijfsterrein (kg/m3)

Aij = volume effluent op de dag i van de betreffende maand in stroom j gemeten op de grens van het bedrijfsterrein(m3)

K = totale gewichtshoeveelheid titaandioxide die geproduceerd is per jaar gedeeld door het aantal dagen in dat jaar ( 1000 kg).