Bijlage
Verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden
(EESV)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid
op artikel 235,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europese Parlement,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,
Overwegende dat een harmonische ontwikkeling van de economische bedrijvigheid en een
gestadige en evenwichtige expansie in de gehele Gemeenschap afhankelijk zijn van de
totstandkoming en de goede werking van een gemeenschappelijke markt die soortgelijke
voorwaarden biedt als een nationale markt; dat het voor de verwezenlijking van deze
ene markt en het hechter maken van de eenheid ervan met name wenselijk is dat voor
natuurlijke personen, vennootschappen en andere juridische lichamen een juridisch
kader wordt ingesteld dat de aanpassing van hun werkzaamheden aan de economische omstandigheden
in de Gemeenschap vergemakkelijkt; dat het hiertoe noodzakelijk is dat deze natuurlijke
personen, vennootschappen en andere juridische lichamen daadwerkelijk kunnen samenwerken
over de grenzen heen;
Overwegende dat een dergelijke samenwerking kan stuiten op moeilijkheden van juridische,
fiscale of psychologische aard; dat de instelling van een geschikte communautaire
rechtsfiguur in de vorm van een Europees economisch samenwerkingsverband bijdraagt
tot de verwezenlijking van de bovenvermelde doelstellingen en derhalve noodzakelijk
lijkt;
Overwegende dat het Verdrag niet voorziet in de specifieke bevoegdheden voor het instellen
van een dergelijke rechtsfiguur;
Overwegende dat het samenwerkingsverband zich aan de economische omstandigheden moet
kunnen aanpassen door de leden een grote mate van vrijheid te laten voor het regelen
van hun contractuele betrekkingen en het inwendig bestel van het samenwerkingsverband;
Overwegende dat het verschil tussen een samenwerkingsverband en een vennootschap in
hoofdzaak is gelegen in zijn doel, dat alleen bestaan in het vergemakkelijken of ontwikkelen
van de economische werkzaamheid van zijn leden, zodat dezen aldus hun eigen resultaten
kunnen verbeteren; dat de werkzaamheid van het samenwerkingsverband, gezien zijn ondersteunende
karakter, moet samenhangen met en niet in de plaats mag treden van de economische
werkzaamheid van zijn leden en het verband derhalve bij voorbeeld niet zelf ten aanzien
van derden een vrij beroep mag uitoefenen, waarbij het begrip economische werkzaamheid
in de ruimste zin moet worden uitgelegd;
Overwegende dat de toegang tot het samenwerkingsverband, met inachtneming van de doelstellingen
van deze verordening, zo ruim mogelijk moet zijn voor natuurlijke personen, vennootschappen
en andere juridische lichamen; dat deze verordening evenwel de toepassing, op nationaal
niveau, van de wettelijke en/of deontologische voorschriften inzake de voorwaarden
voor de uitoefening van een economische werkzaamheid of van een beroep onverlet laat;
Overwegende dat deze verordening als zodanig niet het recht verleent aan een samenwerkingsverband
deel te nemen, ook niet wanneer aan de in de verordening vervatte voorwaarden is voldaan;
Overwegende dat de bij deze verordening verleende bevoegdheid om de deelneming aan
samenwerkingsverbanden om redenen van algemeen belang te verbieden of te beperken,
geen afbreuk doet aan wetten van Lid-Staten die de uitoefening van werkzaamheden regelen
en die andere verbodsbepalingen of beperkingen kunnen bevatten of anderszins controle
of toezicht kunnen inhouden op deelneming aan een samenwerkingsverband van natuurlijke
personen, vennootschappen of andere juridische lichamen, of van welke categorie daarvan
ook;
Overwegende dat aan het samenwerkingsverband, met het oog op de verwezenlijking van
zijn doel, een eigen rechtsbevoegdheid moet worden verleend en dat moet worden voorzien
in een rechtens van de leden van het samenwerkingsverband onderscheiden orgaan dat
het jegens derden vertegenwoordigt;
Overwegende dat het voor de bescherming van derden noodzakelijk is te zorgen voor
een ruime mate van openbaarheid en een onbeperkte en hoofdelijke aansprakelijkheid
van de leden voor de schulden van het samenwerkingsverband, met inbegrip van schulden
op het gebied van belastingen en sociale zekerheid, zonder dat dit beginsel evenwel
afbreuk doet aan de vrijheid om bij een bijzondere overeenkomst tussen het samenwerkingsverband
en een derde de aansprakelijkheid van één of meer leden voor een bepaalde schuld uit
te sluiten of te beperken;
Overwegende dat vragen betreffende de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen
en de bevoegdheid van rechtspersonen worden beheerst door het nationale recht;
Overwegende dat regels moeten worden gesteld voor de bijzondere gronden tot ontbinding
van samenwerkingsverbanden, maar dat voor de vereffening en de afsluiting daarvan
naar het nationale recht moet worden verwezen;
Overwegende dat het samenwerkingsverband onderworpen is aan de nationale rechtsregels
inzake insolventie en staking van betaling en dat dit recht andere oorzaken voor ontbinding
van het samenwerkingsverband kan bevatten;
Overwegende dat in deze verordening wordt bepaald dat het resultaat van de werkzaamheden
van het samenwerkingsverband slechts bij de leden belastbaar is; dat voor het overige
het nationale belastingrecht van toepassing is, met name voor wat betreft de verdeling
van de winst, de belastingprocedures en alle verplichtingen die door de nationale
belastingwetgevingen worden opgelegd;
Overwegende dat op de niet door deze verordening bestreken gebieden het recht van
de Lid-Staten en het Gemeenschapsrecht van toepassing zijn, zo bij voorbeeld:
-
– op het gebied van het sociaal recht en het arbeidsrecht;
-
– op het gebied van het mededingingsrecht;
-
– op het gebied van het recht inzake intellectuele eigendom;
Overwegende dat de werkzaamheid van een samenwerkingsverband onderworpen is aan het
recht van de Lid-Staten inzake de uitoefening van een werkzaamheid en het toezicht
daarop; dat, in geval van misbruik of ontduiking van de wetgeving van een Lid-Staat
door een samenwerkingsverband of zijn leden, deze Lid-Staat passende sancties kan
treffen;
Overwegende dat het de Lid-Staten vrij staat iedere wettelijke, bestuursrechtelijke
of administratieve maatregel toe te passen of vast te stellen die niet in strijd is
met de inhoud en de doelstellingen van deze verordening;
Overwegende dat deze verordening in al haar onderdelen onmiddellijk in werking moet
treden; dat de toepassing van sommige van haar bepalingen evenwel moet worden uitgesteld
om de Lid-Staten de gelegenheid te geven eerst de nodige voorzieningen te treffen
voor de inschrijving van samenwerkingsverbanden op hun grondgebied en voor de bekendmaking
van hun akten; dat de opgerichte samenwerkingsverbanden vanaf het tijdstip waarop
deze verordening van toepassing is, zonder territoriale beperkingen werkzaam kunnen
zijn,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Europese economische samenwerkingsverbanden worden opgericht onder de voorwaarden,
op de wijze en met de gevolgen als in deze verordening bepaald.
Hiertoe sluiten degenen die een samenwerkingsverband willen oprichten een overeenkomst
en laten zij de inschrijving verrichten overeenkomstig artikel 6.
2. Het aldus opgerichte samenwerkingsverband is bevoegd om met ingang van de dag van
de in artikel 6 bedoelde inschrijving in eigen naam drager te zijn van rechten en
verplichtingen van elke aard, overeenkomsten aan te gaan of andere rechtshandelingen
te verrichten en in rechte op te treden.
3. De Lid-Staten bepalen of de overeenkomstig artikel 6 in hun registers ingeschreven
samenwerkingsverbanden al dan niet rechtspersoonlijkheid bezitten.
Artikel 2
1. Behoudens de bepalingen van deze verordening is het interne recht van de Staat
van de zetel die in de oprichtingsovereenkomst is bepaald, van toepassing, enerzijds
op de oprichtingsovereenkomst, behalve voor vragen betreffende de staat en de bevoegdheid
van natuurlijke personen en de bevoegdheid van rechtspersonen, en anderzijds op het
inwendig bestel van het samenwerkingsverband.
2. Indien een Staat uit meer dan één territoriale eenheid bestaat en elke eenheid
daarvan eigen rechtsregels voor de in lid 1 bedoelde onderwerpen kent, wordt voor
de bepaling van het overeenkomstig dit artikel toe te passen recht iedere territoriale
eenheid als een Staat beschouwd.
Artikel 3
1. Het doel van het samenwerkingsverband is de economische werkzaamheid van zijn leden
te vergemakkelijken of te ontwikkelen dan wel de resultaten daarvan te verbeteren
of te vergroten, doch niet het behalen van winst voor zichzelf.
Zijn werkzaamheid dient samen te hangen met de economische werkzaamheid van zijn leden
en kan ten opzichte daarvan slechts een ondersteunend karakter hebben.
2. Het is aan het samenwerkingsverband derhalve niet toegestaan:
-
a. rechtstreeks of middellijk bestuursmacht of zeggenschap uit te oefenen over de eigen
werkzaamheden van zijn leden of de werkzaamheden van een andere onderneming, met name
niet op het gebied van het personeelsbeleid, de financiën en de investeringen;
-
b. rechtstreeks of middellijk, uit welken hoofde dan ook, aandelen of deelnemingsrechten,
in welke vorm dan ook, te bezitten in een onderneming die lid is; het bezitten van
aandelen of deelnemingsrechten in een andere onderneming is slechts toegestaan voor
zover zulks noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het doel van het samenwerkingsverband
en voor rekening van zijn leden geschiedt;
-
c. meer dan vijfhonderd werknemers in dienst te hebben;
-
d. door een vennootschap te worden gebruikt om een lening te verstrekken aan een bestuurder
van een vennootschap of aan met hem verbonden personen, wanneer dergelijke leningen
onderworpen zijn aan beperkingen of toezicht volgens het vennootschapsrecht van de
Lid-Staten; een samenwerkingsverband mag evenmin worden gebruikt voor de overdracht
van goederen tussen een vennootschap en een bestuurder of met hem verbonden personen,
behalve voor zover zulks door het vennootschapsrecht van de Lid-Staten is toegestaan.
In de zin van deze bepaling wordt met lening ook elke handeling met een soortgelijk
gevolg bedoeld en kan het goed zowel roerend als onroerend zijn;
-
e. lid te zijn van een ander Europees economisch samenwerkingsverband.
Artikel 4
1. Van een samenwerkingsverband kunnen slechts lid zijn:
-
a. vennootschappen in de zin van artikel 58, tweede alinea, van het Verdrag en andere
publiekrechtelijke of privaatrechtelijke juridische lichamen, die zijn opgericht overeenkomstig
de wetgeving van een Lid-Staat en hun statutaire of wettelijke zetel en hun hoofdkantoor
in de Gemeenschap hebben; wanneer een vennootschap of ander juridisch lichaam overeenkomstig
de wetgeving van een Lid-Staat niet verplicht is een statutaire of wettelijke zetel
te hebben, is het voldoende wanneer die vennootschap of dat andere juridische lichaam
zijn hoofdkantoor heeft in de Gemeenschap;
-
b. natuurlijke personen die een industriële, commerciële, ambachtelijke of agrarische
werkzaamheid of een vrij beroep uitoefenen of andere diensten verrichten in de Gemeenschap.
2. Een samenwerkingsverband dient ten minste te bestaan uit:
-
a. twee vennootschappen of andere juridische lichamen in de zin van lid 1 die hun hoofdkantoor
in verschillende Lid-Staten hebben; of
-
b. twee natuurlijke personen in de zin van lid 1, die hun voornaamste werkzaamheid in
verschillende Lid-Staten uitoefenen; of
-
c. een vennootschap of ander juridisch lichaam en een natuurlijke persoon in de zin van
lid 1, van wie de eerste zijn hoofdkantoor in een Lid-Staat heeft en de tweede zijn
voornaamste werkzaamheid in een andere Lid-Staat uitoefent.
3. Een Lid-Staat kan bepalen dat de overeenkomstig artikel 6 in zijn registers ingeschreven
samenwerkingsverbanden niet meer dan 20 leden mogen hebben. Daartoe kan deze Lid-Staat
bepalen dat elk lid van een overeenkomstig zijn wetgeving opgericht juridisch lichaam
dat geen ingeschreven vennootschap is, in overeenstemming met zijn wetgeving, als
een afzonderlijk lid van een samenwerkingsverband wordt behandeld.
4. Een Lid-Staat mag om redenen van algemeen belang de deelneming van bepaalde categorieën
van natuurlijke personen, vennootschappen of andere juridische lichamen aan een samenwerkingsverband
uitsluiten of beperken.
Artikel 5
De oprichtingsovereenkomst van het samenwerkingsverband moet in elk geval vermelden:
-
a. de naam van het samenwerkingsverband, voorafgegaan of gevolgd door de woorden ‘Europees
economisch samenwerkingsverband’ dan wel de afkorting ‘EESV’, tenzij die woorden of
die afkorting reeds in de naam voorkomen;
-
b. de zetel van het samenwerkingsverband;
-
c. het doel waarvoor het samenwerkingsverband is opgericht;
-
d. de naam, de handelsnaam of benaming, de rechtsvorm, de woonplaats of de maatschappelijke
zetel alsmede, in voorkomend geval, het nummer en de plaats van inschrijving van elk
van de leden van het samenwerkingsverband;
-
e. de duur van het samenwerkingsverband, tenzij deze onbepaald is.
Artikel 6
Het samenwerkingsverband wordt in de Lid-Staat van de zetel ingeschreven in het overeenkomstig
artikel 39, lid 1, aangewezen register.
Artikel 7
De oprichtingsovereenkomst wordt neergelegd in het in artikel 6 bedoelde register.
In dit register moeten tevens de volgende akten en gegevens worden neergelegd:
-
a. wijzigingen in de oprichtingsovereenkomst van het samenwerkingsverband, met inbegrip
van wijzigingen in de samenstelling van het samenwerkingsverband;
-
b. de oprichting of opheffing van vestigingen van het samenwerkingsverband;
-
c. de rechterlijke beslissing waarbij de nietigheid van het samenwerkingsverband overeenkomstig
artikel 15 wordt vastgesteld of uitgesproken;
-
d. de benoeming van de bestuurder of bestuurders van het samenwerkingsverband, hun naam
en elk ander gegeven betreffende hun identiteit dat wordt geëist door de wet van de
Lid-Staat waar het register wordt gehouden, met vermelding of zij alleen dan wel slechts
gezamenlijk kunnen handelen, alsmede het eindigen van de bestuursfunctie;
-
e. de overdracht door een lid van het samenwerkingsverband van het geheel of een deel
van zijn deelneming overeenkomstig artikel 22, lid 1;
-
f. het besluit van de leden waarbij de ontbinding van het samenwerkingsverband wordt
uitgesproken of vastgesteld overeenkomstig artikel 31, dan wel de rechterlijke beslissing
waarbij de ontbinding wordt uitgesproken overeenkomstig artikel 31 of artikel 32;
-
g. de benoeming van de vereffenaar of vereffenaars van het samenwerkingsverband, bedoeld
in artikel 35, alsmede hun naam en elk ander gegeven betreffende hun identiteit dat
wordt geëist door de wet van de Lid-Staat waar het register wordt gehouden, alsook
het eindigen van de functie van de vereffenaar;
-
h. de afsluiting van de vereffening van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel
35, lid 2;
-
i. het voorstel tot zetelverplaatsing, bedoeld in artikel 14, lid 1;
-
j. het beding waarbij een nieuw lid overeenkomstig artikel 26, lid 2, wordt vrijgesteld
van betaling van de schulden die vóór zijn toetreding zijn ontstaan.
Artikel 8
De volgende gegevens moeten op de in artikel 39 bepaalde wijze openbaar worden gemaakt
in het in lid 1 van dat artikel bedoelde publikatieblad:
-
a. de gegevens die ingevolge artikel 5 in de oprichtingsovereenkomst moeten voorkomen,
en de wijzigingen daarin;
-
b. het nummer, de datum en de plaats van de inschrijving, alsmede de doorhaling van de
inschrijving;
-
c. de in artikel 7, sub b tot en met j, bedoelde akten en gegevens.
De sub a en b bedoelde gegevens moeten volledig openbaar worden gemaakt. De sub c
bedoelde akten en gegevens kunnen, overeenkomstig de toepasselijke nationale wet,
hetzij volledig, hetzij in de vorm van een uittreksel of van een vermelding van nederlegging
in het register openbaar worden gemaakt.
Artikel 9
1. De akten en gegevens die ingevolge deze verordening openbaar moeten worden gemaakt,
kunnen door het samenwerkingsverband aan derden worden tegengeworpen op de voet van
de bepalingen van het nationale recht dat van toepassing is overeenkomstig artikel
3, leden 5 en 7, van Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke
in de Lid-Staten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea
van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers
in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig
te maken .
2. Indien rechtshandelingen zijn verricht ten name van een samenwerkingsverband vóór
de inschrijving overeenkomstig artikel 6, en indien het samenwerkingsverband de uit
deze handelingen voortvloeiende verbintenissen na de inschrijving niet overneemt,
zijn de natuurlijke personen, vennootschappen, of andere juridische lichamen die de
handelingen hebben verricht, daarvoor hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk.
Artikel 10
Elke vestiging van het samenwerkingsverband in een andere Lid-Staat dan die waar de
zetel is gelegen, wordt in die Staat ingeschreven. Met het oog op deze inschrijving
legt het samenwerkingsverband in het daartoe bestemde register van laatstgenoemde
Staat een afschrift neer van de bescheiden die in het register van de Lid-Staat van
de zetel moeten worden neergelegd, zo nodig vergezeld van een vertaling overeenkomstig
het gebruik bij het register waar de vestiging wordt ingeschreven.
Artikel 11
De oprichting en de afsluiting van de vereffening van een samenwerkingsvereband worden
na bekendmaking in het in artikel 39, lid 1, bedoelde publikatieblad, met opgave van
nummer, datum en plaats van inschrijving en datum, plaats en titel van de publikatie,
opgenomen in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 12
De in de oprichtingsovereenkomst vermelde zetel moet zijn gevestigd in de Gemeenschap.
Deze zetel moet zijn gevestigd in:
-
a. hetzij de plaats waar het samenwerkingsverband zijn hoofdkantoor heeft;
-
b. hetzij de plaats waar een van de leden van het samenwerkingsverband zijn hoofdkantoor
heeft of, wanneer het een natuurlijke persoon betreft, zijn voornaamste werkzaamheden
heeft, op voorwaarde dat het samenwerkingsverband aldaar een reële werkzaamheid heeft.
Artikel 13
De zetel van het samenwerkingsverband kan binnen de Gemeenschap worden verplaatst.
Wanneer de verplaatsing niet leidt tot wisseling van het ingevolge artikel 2 toepasselijke
recht, komt het verplaatsingsbesluit tot stand op de wijze bepaald in de oprichtingsovereenkomst.
Artikel 14
1. Wanneer de verplaatsing van de zetel ten gevolge heeft dat ingevolge artikel 2
een ander recht toepasselijk wordt, wordt een voorstel tot zetelverplaatsing opgesteld
en op de in de artikelen 7 en 8 bepaalde wijze neergelegd en openbaar gemaakt.
Het besluit tot zetelverplaatsing kan eerst na verloop van twee maanden te rekenen
vanaf de openbaarmaking van genoemd voorstel tot stand komen. Het moet met eenparigheid
van stemmen door de leden van het samenwerkingsverband worden genomen. De zetelverplaatsing
wordt van kracht op de datum waarop het samenwerkingsverband overeenkomstig artikel
6 wordt ingeschreven in het register van de nieuwe zetel. Deze inschrijving kan slechts
plaatsvinden na overlegging van het bewijs dat het voorstel tot zetelverplaatsing
openbaar is gemaakt.
2. De doorhaling van de inschrijving van het samenwerkingsverband in het register
van de vorige zetel kan eerst plaatshebben na overlegging van het bewijs dat het samenwerkingsverband
in het register van de nieuwe zetel is ingeschreven.
3. De openbaarmaking van de nieuwe inschrijving van het samenwerkingsverband heeft
ten gevolge dat de nieuwe zetel overeenkomstig artikel 9, lid 1, aan derden kan worden
tegengeworpen; zolang de doorhaling van de inschrijving in het register van de vroegere
zetel nog niet openbaar is gemaakt, kunnen derden zich echter blijven beroepen op
de vroegere zetel, tenzij het samenwerkingsverband aantoont dat de derden kennis droegen
van de nieuwe zetel.
4. In de wet van een Lid-Staat kan worden bepaald dat ten aanzien van samenwerkingsverbanden
die overeenkomstig artikel 6 in die Lid-Staat zijn ingeschreven, een zetelverplaatsing
die zou leiden tot wisseling van het toepasselijke recht, geen rechtsgevolg heeft
indien een bevoegde autoriteit van die Staat daartegen binnen de in lid 1 bedoelde
termijn van twee maanden bezwaar maakt. Dit bezwaar kan slechts worden opgemaakt om
redenen van algemeen belang. Tegen het bezwaar moet beroep op de rechter openstaan.
Artikel 15
1. Wanneer het recht dat ingevolge artikel 2 van toepassing is op het samenwerkingsverband,
de nietigheid van het samenwerkingsverband kent, moet die nietigheid worden vastgesteld
of uitgesproken bij rechterlijke beslissing. De rechter dient echter, indien het gebrek
van het samenwerkingsverband kan worden opgeheven, daarvoor een termijn toe te staan.
2. De nietigheid heeft tot gevolg dat het samenwerkingsverband wordt vereffend overeenkomstig
artikel 35.
3. De beslissing waarbij de nietigheid van het samenwerkingsverband wordt vastgesteld
of uitgesproken, kan op de voet van artikel 9, lid 1, aan derde worden tegengeworpen.
Deze beslissing doet op zichzelf geen afbreuk aan de geldigheid van verbintenissen
die vóór de datum waarop zij overeenkomstig de vorige alinea aan derden kan worden
tegengeworpen, ten laste of ten gunste van het samenwerkingsverband zijn ontstaan.
Artikel 16
1. De organen van het samenwerkingsverband zijn de gezamenlijk handelende leden en
de bestuurder of bestuurders.
De oprichtingsovereenkomst kan bepalen dat er nog andere organen zijn; zij moet dan
de bevoegdheden daarvan regelen.
2. De leden van het samenwerkingsverband, optredend als orgaan, kunnen alle besluiten
nemen ter verwezenlijking van het doel van het samenwerkingsverband.
Artikel 17
1. Elk lid heeft één stem. De overeenkomst kan evenwel aan bepaalde leden meer stemmen
toekennen, doch geen enkel lid mag de meerderheid der stemmen bezitten.
2. De volgende besluiten kunnen de leden slechts bij eenparigheid van stemmen nemen:
-
a. wijziging van het doel van het samenwerkingsverband;
-
b. wijziging van het aan elk der leden toegekende aantal stemmen;
-
c. wijziging van de procedure van besluitvorming;
-
d. verlenging van de duur van het samenwerkingsverband tot na het in de oprichtingsovereenkomst
vastgestelde tijdstip;
-
e. wijziging van het aandeel van elk van de leden of van enkele hunner in de financiering
van het samenwerkingsverband;
-
f. wijziging van enige andere verplichting van een lid, tenzij in de oprichtingsovereenkomst
anders is bepaald;
-
g. niet in dit lid genoemde wijzigingen van de oprichtingsovereenkomst, tenzij in deze
overeenkomst anders is bepaald.
3. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorschrijft dat de besluiten met
eenparigheid van stemmen moeten worden genomen, kan in de oprichtingsovereenkomst
worden bepaald volgens welke regels inzake quorum of meerderheid alle of bepaalde
besluiten worden genomen. Wanneer de overeenkomst daaromtrent niets bepaalt, worden
de besluiten met eenparigheid van stemmen genomen.
4. Op initiatief van een bestuurder of op verzoek van een lid moet het bestuur een
raadpleging van de leden houden opdat dezen een besluit nemen.
Artikel 18
Ieder lid heeft het recht om van het bestuur inlichtingen te verkrijgen over de gang
van zaken in het samenwerkingsverband en om inzage te krijgen van de boekhouding en
de zakelijke bescheiden.
Artikel 19
1. Het samenwerkingsverband wordt bestuurd door één of meer, bij de oprichtingsovereenkomst
of bij besluit van de leden aangewezen natuurlijke personen.
Van een samenwerkingsverband mogen geen personen bestuurder zijn die:
-
– ingevolge het recht dat op hen van toepassing is, of
-
– ingevolge het interne recht van de Staat van de zetel van het samenwerkingsverband,
of
-
– ingevolge een rechterlijke of administratieve beslissing die in een Lid-Staat is gegeven
of erkend,
geen deel mogen uitmaken van het bestuurs- of leidinggevende orgaan van een vennootschap,
geen onderneming mogen leiden of niet mogen optreden als bestuurder van een Europees
economisch samenwerkingsverband.
2. Een Lid-Staat kan ten aanzien van de overeenkomstig artikel 6 in zijn registers
ingeschreven samenwerkingsverbanden bepalen dat een rechtspersoon bestuurder kan zijn,
mits deze rechtspersoon een of meer natuurlijke personen als vertegenwoordigers aanwijst
van wie de gegevens overeenkomstig artikel 7, sub d, moeten worden vermeld.
Wanneer een Lid-Staat van deze mogelijkheid gebruik maakt, schrijft hij voor dat deze
vertegenwoordigers de aansprakelijkheid hebben als waren zij zelf bestuurder van het
samenwerkingsverband.
De in lid 1 vervatte verbodsbepalingen zijn eveneens op deze vertegenwoordigers van
toepassing.
3. In de oprichtingsovereenkomst of, als deze hieromtrent niets bepaalt, bij eenparig
besluit van de leden, worden de voorwaarden vastgesteld voor benoeming en ontslag
van de bestuurder of bestuurders en worden zijn/hun bevoegdheden vastgesteld.
Artikel 20
1. Tegenover derden vertegenwoordigt alleen de bestuurder, of indien er meer bestuurders
zijn, elke bestuurder, het samenwerkingsverband.
Elke bestuurder verbindt het samenwerkingsverband tegenover derden wanneer hij namens
het samenwerkingsverband handelt, zelfs indien zijn handelingen niet binnen het doel
van het samenwerkingsverband vallen, tenzij het samenwerkingsverband aantoont dat
de derde wist dat de handeling de grenzen van het doel van het samenwerkingsverband
overschreed, of hiervan, gezien de omstandigheden, niet onkundig kon zijn; de openbaarmaking
van de in artikel 5, sub c, bedoelde vermelding levert daarvoor op zichzelf echter
geen voldoende bewijs op.
Een bij de oprichtingsovereenkomst of bij een besluit der leden aangebrachte beperking
van de bevoegdheden van de bestuurder of bestuurders kan aan derden niet worden tegengeworpen,
ook niet wanneer deze is bekendgemaakt.
2. In de oprichtingsovereenkomst kan worden bepaald dat het samenwerkingsverband slechts
rechtsgeldig kan worden gebonden door twee of meer gezamenlijke handelende bestuurders.
Deze bepaling kan op de voet van artikel 9, lid 1, slechts aan derden worden tegengeworpen
wanneer zij overeenkomstig artikel 8 is gepubliceerd.
Artikel 21
1. De winst die uit de werkzaamheid van het samenwerkingsvereband ontstaan, wordt
beschouwd als winst van de leden, en wordt verdeeld in de verhouding die is vastgesteld
in de oprichtingsovereenkomst of, indien deze daaromtrent niet bepaalt, in gelijke
delen.
2. De leden van het samenwerkingsverband dragen bij tot de aanzuivering van het bedrag
waarmee de uitgaven de inkomsten overtreffen, en wel in de verhouding die is vastgesteld
in de oprichtingsovereenkomst of, indien deze daaromtrent niets bepaalt, in gelijke
delen.
Artikel 22
1. Elk lid van het samenwerkingsverband kan zijn deelneming in het samenwerkingsverband
of een gedeelte daarvan hetzij aan een ander lid, hetzij aan een derde overdragen;
deze overdracht is slechts geldig indien de overige leden daartoe met eenparigheid
van stemmen toestemming hebben verleend.
2. Een lid van het samenwerkingsverband kan zijn deelneming daarin alleen dan met
een zekerheidsrecht bezwaren, wanneer daartoe door de overige leden met eenparigheid
van stemmen toestemming is verleend, tenzij in de oprichtingsovereenkomst anders is
bepaald. De rechthebbende op het zekerheidsrecht kan nimmer op grond van dat recht
lid van het samenwerkingsverband worden.
Artikel 23
Het samenwerkingsverband kan geen openbaar beroep doen op de kapitaalmarkt.
Artikel 24
1. De leden van het samenwerkingsverband zijn onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk
voor de schulden van het samenwerkingsverband, ongeacht de aard daarvan. Het nationale
recht bepaalt de gevolgen van deze aansprakelijkheid.
2. Tot aan de afsluiting van de vereffening van het samenwerkingsverband kunnen schuldeisers
van het samenwerkingsverband een lid op de in lid 1 bedoelde wijze slechts voor betaling
van schulden aanspreken nadat het samenwerkingsverband om betaling is verzocht en
deze betaling niet binnen een toereikende termijn heeft plaatsgevonden.
Artikel 25
Op brieven, orders en dergelijke stukken moet op leesbare wijze zijn vermeld:
-
a. de naam van het samenwerkingsverband, voorafgegaan of gevolgd door de woorden ‘Europees
economisch samenwerkingsverband’ of door de afkorting ‘EESV’, tenzij deze woorden
of deze afkorting reeds in de naam voorkomen;
-
b. de plaats van het in artikel 6 bedoelde register, waar het samenwerkingsverband is
ingeschreven, alsmede het inschrijvingsnummer van het samenwerkingsverband in dit
register;
-
c. het adres van deze zetel van het samenwerkingsverband;
-
d. in voorkomend geval, dat de bestuurders gezamenlijk moeten handelen;
-
e. in voorkomend geval, dat het samenwerkingsverband zich overeenkomstig artikel 15,
31, 32 of 36 in staat van vereffening bevindt.
Elke vestiging van het samenwerkingsverband moet, wanneer zij overeenkomstig artikel
10 is ingeschreven, op de in de eerste alinea van het onderhavige artikel bedoelde
stukken afkomstig van die vestiging de bovengenoemde gegevens vermelden, samen met
de gegevens betreffende de inschrijving van die vestiging zelf.
Artikel 26
1. Over de toetreding van nieuwe leden beslissen de leden van het samenwerkingsverband
met eenparigheid van stemmen.
2. Elk nieuw lid is op de voet van artikel 24 aansprakelijk voor de schulden van het
samenwerkingsverband, met inbegrip van de schulden die voortvloeien uit de werkzaamheid
van het samenwerkingsverband vóór zijn toetreding.
Hij kan evenwel door een bepaling in de oprichtingsovereenkomst of in het toetredingsbesluit
worden vrijgesteld van betaling van de schulden die vóór zijn toetreding zijn ontstaan.
Deze bepaling zal op de voet van artikel 9, lid 1, slechts aan derden kunnen worden
tegengeworpen wanneer zij overeenkomstig artikel 8 is gepubliceerd.
Artikel 27
1. Een lid van het samenwerkingsverband kan slechts uittreden met inachtneming van
de bepalingen van de oprichtingsovereenkomst of, bij ontbreken daarvan, met eenstemmige
goedkeuring van de overige leden.
Een lid van het samenwerkingsverband kan bovendien uittreden wegens een gegronde reden.
2. Een lid van het samenwerkingsverband kan worden uitgesloten wegens de redenen die
zijn vermeld in de oprichtingsovereenkomst en in ieder geval wanneer hij ernstig te
kort schiet in zijn verplichtingen of de werking van het samenwerkingsverband ernstig
verstoort of dreigt te verstoren.
Deze uitsluiting kan slechts geschieden bij rechterlijke beslissing op gezamenlijk
verzoek van de meerderheid der overige leden, tenzij de oprichtingsovereenkomst anders
bepaalt.
Artikel 28
1. Een lid van een samenwerkingsverband houdt op daarvan deel uit te maken zodra hij
overlijdt of niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 4, lid 1.
Bovendien kan een Lid-Staat in het kader van zijn wetgeving inzake vereffening, ontbinding,
insolventie of staking van betaling, bepalen dat een lid ophoudt deel uit te maken
van een samenwerkingsverband op het in deze wetgeving vastgestelde tijdstip.
2. In geval van overlijden van een natuurlijke persoon die lid van het samenwerkingsverband
is, kan zijn plaats in het samenwerkingsverband slechts door een ander worden ingenomen
met inachtneming van de bepalingen van de oprichtingsovereenkomst, of bij gebreke
daarvan, met eenstemmige goedkeuring van de overblijvende leden.
Artikel 29
Zodra een lid ophoudt deel uit te maken van het samenwerkingsverband moet het bestuur
daarvan kennis geven aan de overige leden; het moet eveneens aan de ter zake toepasselijke
verplichtingen van de artikelen 7 en 8 voldoen. Bovendien kan elke belanghebbende
aan deze verplichtingen voldoen.
Artikel 30
Tenzij in de oprichtingsovereenkomst anders is bepaald en onverminderd de door iemand
krachtens artikel 22, lid 1, of artikel 28, lid 2, verkregen rechten blijft, nadat
een lid heeft opgehouden ervan deel uit te maken, het samenwerkingsverband tussen
de overblijvende leden voortbestaan op de voet van de bepalingen van de oprichtingsovereenkomst
of onder de voorwaarden vastgesteld bij eenstemmig besluit van de betrokken leden.
Artikel 31
1. Het samenwerkingsverband kan worden ontbonden door een besluit van zijn leden waarbij
deze ontbinding wordt uitgesproken. Tenzij anders is bepaald in de oprichtingsovereenkomst,
moet dit besluit met eenparigheid van stemmen worden genomen.
2. Het samenwerkingsverband moet worden ontbonden door een besluit van zijn leden
waarbij:
-
a. wordt vastgesteld dat de in de overeenkomst bepaalde termijn is verstreken of dat
er een andere, in de overeenkomst vermelde reden tot ontbinding bestaat; dan wel
-
b. wordt vastgesteld dat het doel van het samenwerkingsverband is verwezenlijkt of niet
meer dan worden nagestreefd.
Wanneer binnen drie maanden nadat één van de in de vorige alinea bedoelde situaties
is ontstaan, door de leden geen besluit tot ontbinding is genomen, kan elk lid de
rechter verzoeken deze ontbinding uit te spreken.
3. Het samenwerkingsverband moet eveneens worden ontbonden bij besluit van zijn leden
of van het overblijvende lid, indien niet meer aan de voorwaarden van artikel 4, lid
2, wordt voldaan.
4. Nadat het samenwerkingsverband bij besluit van zijn leden is ontbonden, moet het
bestuur aan de ter zake toepasselijke verplichtingen van de artikelen 7 en 8 voldoen.
Bovendien kan elke belanghebbende aan de bedoelde verplichtingen voldoen.
Artikel 32
1. Op verzoek van een belanghebbende of van een bevoegde autoriteit moet de rechter
een samenwerkingsverband ontbinden in geval van overtreding van artikel 3, artikel
12 of artikel 31, lid 3, tenzij opheffing van het gebrek van het samenwerkingsverband
mogelijk is en plaatsvindt voordat ten gronde over de ontbinding is beslist.
2. Op verzoek van een lid kan de rechter het samenwerkingsverband wegens een gegronde
reden ontbinden.
3. Een Lid-Staat kan bepalen dat de rechter, op verzoek van een bevoegde autoriteit,
een samenwerkingsverband dat zijn zetel heeft in de Staat waartoe die autoriteit behoort,
kan ontbinden in alle gevallen waarin de werkzaamheid van het samenwerkingsverband
strijdig is met het algemeen belang van die Staat, indien de wet van die Staat deze
mogelijkheid kent voor ingeschreven vennootschappen of andere juridische lichamen
welke onder die wetgeving vallen.
Artikel 33
Indien een lid ophoudt deel uit te maken van het samenwerkingsverband om een andere
reden dan overdracht van zijn rechten op de voet van artikel 22, lid 1, wordt de waarde
van zijn rechten en verplichtingen bepaald op de grondslag van het vermogen van het
samenwerkingsverband op het tijdstip waarop het lid ophoudt er deel van uit te maken.
De waarde van de rechten en verplichtingen van het uittredende lid mag niet vooraf
forfaitair worden vastgesteld.
Artikel 34
Onverminderd artikel 37, lid 1, blijft een lid dat ophoudt deel uit te maken van het
samenwerkingsverband, op de voet van artikel 24 aansprakelijk voor de schulden die
voortvloeien uit de werkzaamheid van het samenwerkingsverband vóór de beëindiging
van zijn lidmaatschap.
Artikel 35
1. De ontbinding van het samenwerkingsverband heeft de vereffening ervan tot gevolg.
2. De vereffening van het samenwerkingsverband en de afsluiting van die vereffening
worden beheerst door het nationale recht.
3. Het samenwerkingsverband behoudt zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 1, lid
2, tot aan de afsluiting van de vereffening.
4. De vereffenaar of vereffenaars voldoet/voldoen aan de ter zake toepasselijke verplichtingen
van de artikelen 7 en 8.
Artikel 36
Europese economische samenwerkingsverbanden zijn onderworpen aan de nationale rechtsregels
inzake insolventie en staking van betaling. Het instellen van een procedure tegen
een samenwerkingsverband wegens insolventie of staking van betaling brengt niet vanzelf
mee dat een dergelijke procedure tegen de leden van het samenwerkingsverband wordt
ingesteld.
Artikel 37
1. In alle gevallen waarin het toepasselijke nationale recht een langere verjaringstermijn
kent, geldt in plaats daarvan een verjaringstermijn van vijf jaar na de openbaarmaking
overeenkomstig artikel 8 van het vertrek van een lid uit het samenwerkingsverband,
voor rechtsvorderingen tegen dit lid ter zake van schulden die voortvloeien uit de
werkzaamheid van het samenwerkingsverband vóór de beëindiging van zijn lidmaatschap.
2. In alle gevallen waarin het toepasselijke nationale recht een langere verjaringstermijn
kent, geldt in plaats daarvan een verjaringstermijn van vijf jaar na de openbaarmaking
overeenkomstig artikel 8 van de afsluiting van de vereffening van het samenwerkingsverband
voor rechtsvorderingen tegen een lid van het samenwerkingsverband ter zake van schulden
die uit de werkzaamheid van het samenwerkingsverband voortvloeien.
Artikel 38
Wanneer een samenwerkingsverband in een Lid-Staat een werkzaamheid verricht die strijdig
is met het algemeen belang van die Staat, kan een bevoegde autoriteit van die Staat
die werkzaamheid verbieden. Tegen de beslissing van die bevoegde autoriteit moet beroep
openstaan bij een rechterlijke instantie.
Artikel 39
1. De Lid-Staten wijzen het register of de registers aan waar de in de artikelen 6
en 10 bedoelde inschrijving moet geschieden en stellen de regels vast die op deze
inschrijving van toepassing zijn. Zij stellen bepalingen vast betreffende de nederlegging
van de in de artikelen 7 en 10 bedoelde bescheiden. Zij dragen er zorg voor dat de
akten en gegevens bedoeld in artikel 8 worden bekendgemaakt in het daarvoor in aanmerking
komende officiële publikatieblad van de Lid-Staat waar het samenwerkingsverband zijn
zetel heeft en stellen zo nodig de wijze van openbaarmaking vast van de in artikel
8, sub c, bedoelde akten en gegevens.
Voorts dragen de Lid-Staten er zorg voor dat een ieder in het daartoe bestemde register
uit hoofde van artikel 6, of, in voorkomend geval, van artikel 10, kennis kan nemen
van de in artikel 7 bedoelde bescheiden en hiervan een volledig of gedeeltelijk afschrift
kan verkrijgen, eventueel per post.
De Lid-Staten kunnen bepalen dat de kosten in verband met de in de vorige alinea’s
bedoelde verrichtingen moeten worden betaald, zonder dat deze kosten meer mogen bedragen
dan de daaraan verbonden administratieve kosten.
2. De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de gegevens in het Publikatieblad van de
Europese Gemeenschappen moeten worden gepubliceerd krachtens artikel 11, aan het Bureau
voor officiële publikaties van de Europese Gemeenschappen worden medegedeeld in de
maand volgende op de publikatie in het in lid 1 bedoelde officiële publikatieblad.
3. De Lid-Staten stellen passende sancties vast in geval van niet-naleving van de
artikelen 7, 8 en 10 inzake openbaarmaking en van artikel 25.
Artikel 40
Het resultaat van de werkzaamheid van het samenwerkingsverband is slechts bij zijn
leden belastbaar.
Artikel 41
1. De Lid-Staten nemen de krachtens artikel 39 vereiste maatregelen vóór 1 juli 1989.
Zij delen deze onmiddellijk mede aan de Commissie.
2. De Lid-Staten delen de Commissie voor kennisgeving mede welke categorieën natuurlijke
personen, vennootschappen of andere juridische lichamen zij volgens artikel 4, lid
4, van deelneming aan een samenwerkingsverband hebben uitgesloten. De Commissie stelt
de andere Lid-Staten daarvan in kennis.
Artikel 42
1. Bij de Commissie wordt bij de aanneming van deze verordening een Contactcomité
ingesteld dat tot taak heeft:
-
a. onverminderd de artikelen 169 en 170 van het Verdrag de uitvoering van de verordening
te bevorderen door regelmatig overleg over met name de concrete problemen die zich
bij die uitvoering voordoen;
-
b. zo nodig de Commissie van advies te dienen inzake aanvullingen op of wijzigingen of
in deze verordening.
2. Het Contactcomité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van
de Commissie. Het voorzitterschap berust bij een vertegenwoordiger van de Commissie.
Het secretariaat wordt verzorgd door de diensten van de Commissie.
3. Het Contactcomité wordt bijeengeroepen door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief,
hetzij op verzoek van een van de leden.
Artikel 43
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking
in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 juli 1989, met uitzondering van
de artikelen 39, 41 en 42, die van toepassing zijn vanaf de inwerkingtreding van de
verordening.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk
in elke Lid-Staat.
Gedaan te Brussel
25 juli 1985
Voor de Raad,
de
Voorzitter
J. Poos