U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen. Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1998 en zichtdatum 03-12-2024. Geldend van 01-01-2017 t/m heden
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
De staatssecretaris van Financiën,
Gelet op de artikelen 5, 31, 35, vijfde lid, 43, 53, derde lid, en 62, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221), alsmede artikel 26 van de Invorderingswet 1990 j° artikel 300 van de gemeentewet (Stb. 1931, 89), artikel 29 van de Bevoegdhedenwet waterschappen (Stb. 1978, 285), artikel 13, veertiende lid, onderdeel a, van de Meststoffenwet (Stb. 1986, 598), artikel 61s, derde lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Stb. 1988, 133) en artikel 23, vierde lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Stb. 1985, 377),
Besluit:
1 Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 7a, 18, 19, 22bis, 25, 25a, 26, 31, 35, 42c, 44a, 44b, 53, 70b en 70ba van de Invorderingswet 1990 alsmede aan artikel 232e van de Provinciewet, artikel 255 van de Gemeentewet, artikel 144 van de Waterschapswet, artikel 8a.40 van de Wet luchtvaart en artikel 93a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met artikel 26 van de Invorderingswet 1990.
2 Deze regeling verstaat hierna onder wet: de Invorderingswet 1990.
Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger’.
1 Verzoeken tot uitstel van betaling, tot kwijtschelding of tot ontslag van betalingsverplichting ingevolge deze regeling worden afgewezen door de ontvanger indien de voor de beoordeling van het daartoe strekkende verzoek benodigde gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.
2 Een ingevolge de hoofdstukken 1B, 1C en 1D te nemen besluit tot afwijzing, verlening of herziening van uitstel van betaling of van kwijtschelding of een ingevolge die hoofdstukken of het derde lid te nemen besluit tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van uitstel van betaling, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.
3 Indien bij vermindering van een belastingaanslag het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid van de artikelen 1d, 1e, 2, 3, 3a, 4a, 5, 5a, 6a, 6b, 6c, 6d en 40g uitstel van betaling is verleend, wijziging ondergaat, beëindigt de ontvanger, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde artikelen, het uitstel dienovereenkomstig.
De ontvanger maakt een ingevolge deze regeling ten aanzien van een belastingschuldige genomen beschikking aan deze bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.
Het bedrag, bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de wet, wordt gesteld op € 1500.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. overheidsvordering: vordering als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet;
b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;
c. betaaldienstverlener: betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;
d. betaalrekening: rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische afschrijving kunnen worden gedaan;
e. deelvordering: vordering als bedoeld in artikel 1ce, derde lid;
f. uitvoeringsdatum: datum, waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een rekening houdt. Deze datum wordt bepaald door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering;
g. bestedingsruimte: saldo op een rekening vermeerderd met het maximale debetsaldo op die rekening dat is toegestaan op grond van een overeenkomst inzake krediet die tussen de betaaldienstverlener en de belastingschuldige is gesloten.
Onze Minister sluit een overeenkomst inzake de overheidsvordering met de bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt. De overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
De overheidsvordering wordt gedaan op een betaalrekening die op naam of mede op naam staat van de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon.
De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, wordt elektronisch bekend gemaakt aan de betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt. De overheidsvordering wordt uitsluitend uitgevoerd volgens de Europese systematiek van automatische afschrijving.
1 De overheidsvordering bedraagt ten hoogste € 500 en wordt gedaan bij een belastingaanslag met een openstaand bedrag van ten hoogste € 1000, voor ten hoogste tweemaal in een kalendermaand per belastingaanslag.
2 De overheidsvordering wordt bij dezelfde belastingaanslag gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden gedaan.
3 De overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende deelvorderingen. Deze deelvorderingen worden op hetzelfde tijdstip bekend gemaakt aan de bank, bedoeld in artikel 1cb.
4 De overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de betaalrekening op de uitvoeringsdatum toereikend is.
1 De betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, is bevoegd tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering, indien blijkt dat de bestedingsruimte op de betaalrekening van de belastingschuldige op de uitvoeringsdatum ontoereikend is. Deze bevoegdheid vervalt na vijf werkdagen volgend op de uitvoeringsdatum.
2 Werkdagen, in de zin van het eerste lid, zijn alle kalenderdagen, met uitzondering van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de tweede Paasdag, 1 mei en de beide Kerstdagen.
De betaaldienstverlener, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, vermeldt op het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op de betaalrekening van de belastingschuldige, de door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering geleverde gegevens.
De ontvanger informeert de belastingschuldige schriftelijk over de op zijn betaalrekening uitgevoerde overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, deelvordering binnen zeven dagen nadat de termijn, genoemd in artikel 1cf, eerste lid, tweede volzin, is verstreken.
De mededeling, bedoeld in artikel 22bis, tweede lid, van de wet, geschiedt door het invullen van het daartoe langs elektronische weg ter beschikking gestelde modelformulier en het per post aan de ontvanger toezenden van het ingevulde modelformulier.
De drempel, bedoeld in artikel 22bis, zeventiende lid, van de wet, bedraagt € 10 000.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vierde lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn 12 maanden zijn verstreken, dan wel, ingeval de uitsteltermijn is verlengd, die verlengde termijn is verstreken.
3 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vierde lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 Voor het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid is geen schriftelijk verzoek nodig en blijft zekerheidstelling achterwege voorzover de verschuldigde belasting betrekking heeft op:
a. aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zijn ondergebracht bij een in Nederland gevestigde verzekeraar die bevoegd is het directe verzekeringsbedrijf, bedoeld in de Wet op het financieel toezicht, uit te oefenen en die de lijfrente of pensioenverplichting rekent tot het binnenlandse ondernemingsvermogen, dan wel zijn ondergebracht bij een in Nederland gevestigd lichaam dat ingevolge artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting;
b. aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die zijn ondergebracht bij een verzekeraar die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, in Noorwegen, in IJsland of in Liechtenstein en die in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het directe verzekeringsbedrijf.
3 Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
4 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
5 De ontvanger beëindigt het uitstel voorzover zich met betrekking tot aanspraken uit een overeenkomst van levensverzekering of een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarop de verschuldigde belasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet betrekking heeft, een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet.
1 Indien de ontvanger het op de voet van artikel 1e verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een in artikel 26, derde lid, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als in genoemd derde lid bedoeld.
2 In de gevallen waarin op de voet van artikel 1e, derde lid, het uitstel van betaling is geëindigd, verleent de ontvanger de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van belasting tot een bedrag gelijk aan het dan nog openstaande bedrag.
3 In afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in artikel 26, derde lid, eerste volzin, onderdeel a, van de wet geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, vierde volzin, van de wet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.
[Vervallen per 01-01-2014]
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld. Het schriftelijk verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege:
a. in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie;
b. in geval van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde, vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarbij de verkrijger van de aandelen of winstbewijzen een natuurlijk persoon is die woont in een andere lidstaat van de Europese Unie;
c. ingeval de belastingschuldige woont in een andere lidstaat van de Europese Unie en de inkomstenbelasting is verschuldigd door de toepassing van artikel 7.5, vierde, vijfde, onderscheidenlijk zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarbij de verwervende of verkrijgende vennootschap in een andere lidstaat van de Europese Unie is gevestigd, onderscheidenlijk de verplaatsing van de werkelijke leiding geschiedt naar een andere lidstaat van de Europese Unie.
2 In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor belastingaanslagen opgelegd met toepassing van artikel 2.8, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 uitstel van betaling verleend op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger gezamenlijk.
3 De ontvanger kan voorwaarden stellen aan het verlenen van uitstel van betaling of aan het voortzetten daarvan in situaties als bedoeld in het zevende tot en met tiende lid, waaronder begrepen voorwaarden die betrekking hebben op het door de belastingschuldige:
a. gedurende de looptijd van het uitstel jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk maken dat hij recht heeft op gehele of gedeeltelijke voortzetting van het uitstel;
b. jaarlijks aan de ontvanger verstrekken van informatie over zijn actuele adres en werkelijke verblijfplaats.
4 Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige stemt de ontvanger in met aanpassing van de gestelde zekerheid voor zover het bedrag van de verschuldigde inkomstenbelasting waarvoor uitstel van betaling is verleend, is verminderd. Indien de belastingschuldige zijn woonplaats verplaatst van een staat buiten de Europese Unie naar een lidstaat van de Europese Unie, stemt de ontvanger in met intrekking van de gestelde zekerheid.
5 Het uitstel wordt verleend voor onbepaalde tijd.
6 De ontvanger beëindigt het uitstel:
a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van de artikelen 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g, i, j of k, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
b. ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld: voor het bedrag, bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel b, van de wet;
c. in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen is gestort of ingelegd: voor zover het uitstel aan deze teruggaaf kan worden toegerekend.
7 Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet, het uitstel worden voortgezet, in welk geval de aandelen in of de winstbewijzen van de verkrijgende vennootschap voortaan worden geacht aan het verleende uitstel ten grondslag te liggen.
8 Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e of f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap het uitstel worden voortgezet. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zouden hebben gewoond ten tijde van de overgang.
9 Op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 het uitstel worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op de nog tot het vermogen van de belastingschuldige behorende aandelen of winstbewijzen.
10 Ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden geschonken kan op gezamenlijk schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger van die aandelen of winstbewijzen, het uitstel van betaling worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op die aandelen of winstbewijzen, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen direct of indirect betrekking hebben. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de schenking.
11 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdelen a, b of c, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
12 Indien de belastingschuldige niet voldoet aan de voorwaarden die de ontvanger aan het verlenen of voortzetten van het uitstel van betaling heeft gesteld, of aan de overige verplichtingen van dit artikel, kan de ontvanger het uitstel van betaling intrekken.
13 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lidstaat van de Europese Unie mede verstaan: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.
14 Voor de toepassing van dit artikel worden onder aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen mede verstaan: aandelen of winstbewijzen waarop rechten zijn overgegaan die besloten lagen in de aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend aan het voordeel wegens de vervreemding, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet, mits dat bedrag € 2269 te boven gaat.
3 Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.
4 De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:
a. ingeval in een kalenderjaar aflossingen op de schuldig gebleven tegenprestatie plaatsvinden welke gezamenlijk uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat;
b. ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
c. ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen - als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 - worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.
5 Voor zover een vervreemdingsvoordeel of een regulier voordeel binnen zes maanden wordt aangewend voor een aflossing op de schuldig gebleven tegenprestatie, wordt alleen de aflossing in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.
6 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7 Voor de toepassing van artikel 25, negende lid, van de wet worden van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangewezen: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald.
2 Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, elfde lid, eerste volzin, mits dat bedrag € 2269 te boven gaat.
3 Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.
a. ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;
b. ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.
5 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in de gevallen als bedoeld in artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, van de wet en tot een omvang als in die leden bedoeld, met dien verstande dat het bedrag van de kwijtschelding in totaal niet meer kan bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van het aandeel of winstbewijs uitstel van betaling is verleend.
2 In afwijking van het eerste lid is voor kwijtschelding als bedoeld in artikel 26, vijfde lid, eerste volzin, onderdeel c, van de wet geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, achtste lid, onderdeel a, van de wet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.
3 In geval van een vervreemding waarbij de koper de overdrachtsprijs schuldig is gebleven als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, onderdeel b, van de wet en er een aflossing plaatsvindt, vermindert de ontvanger het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend met de helft van die aflossing.
4 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
3 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de erfgenamen van de belastingschuldige op hun schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, zeventiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting in de gevallen bedoeld in artikel 25, achttiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden en een afschrift is overgelegd van de overeenkomst waarbij de onderneming of een gedeelte van de onderneming is overgedragen aan de natuurlijk persoon die de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Uit deze overeenkomst moet blijken welk deel van de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, wat de duur van de overeengekomen aflossingsperiode is en in welke termijnen de overdrachtsprijs wordt voldaan.
2 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, negentiende lid, tweede volzin, onderdelen a of b, of derde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
3 Ingeval de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk versneld wordt afgelost, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis alsmede van het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs.
[Vervallen per 01-01-2010]
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de schenk- of erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twaalfde lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 De termijn van tien jaar, genoemd in artikel 25, twaalfde lid, van de wet, vangt aan op de dag na het einde van het kalenderjaar waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden.
3 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, twaalfde lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen schenk- of erfbelasting als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 De termijn van tien jaar, genoemd in artikel 25, dertiende lid, van de wet, vangt aan op de dag na het einde van het kalenderjaar waarin de verkrijging heeft plaatsgevonden.
3 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, tweede volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twintigste lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.
2 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25, twintigste lid, derde volzin, van de wet stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige die een schriftelijk verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, vierde lid, van de wet, uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet. Het uitstel wordt verleend onder de voorwaarde dat bij het verzoek om uitstel van betaling aan de hand van schriftelijke bescheiden het bedrag aannemelijk wordt gemaakt van de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet.
2 Gedurende de looptijd van het uitstel dient de belastingschuldige jaarlijks aan de hand van schriftelijke bescheiden aannemelijk te maken dat de voordelen, bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de wet, in dat jaar niet in aanmerking zouden zijn genomen indien hij belastingplichtig in Nederland zou zijn gebleven.
3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de belastingschuldige een verzoek doet als bedoeld in artikel 25a, derde lid, van de wet.
4 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 25a, tweede lid, onderdeel a, van de wet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder belastingschuld verstaan het gezamenlijke bedrag van:
a. belastingaanslagen inkomstenbelasting en motorrijtuigenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die geen bedrijf of zelfstandig beroep uitoefenen;
b. terugvorderingen in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen verschuldigd door natuurlijke personen.
1 Op verzoek van de belastingschuldige stelt de ontvanger hem in de gelegenheid om zijn belastingschuld te betalen in maximaal 12 maandelijkse gelijke termijnen van minimaal € 50.
2 Indien de betalingscapaciteit van de belastingschuldige ontoereikend is om zijn belastingschuld binnen 12 maanden te voldoen, kan de ontvanger op verzoek van de belastingschuldige, in afwijking in zoverre van het eerste lid, een betalingsregeling toestaan van maximaal 24 maanden, gebaseerd op de betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 13.
3 De betalingsregeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verleend onder de voorwaarde dat de belastingschuldige de ontvanger, binnen een door de ontvanger te stellen termijn, machtigt tot automatische incasso van de maandelijkse termijnen en vangt aan op het moment waarop de machtiging tot automatische incasso is ontvangen.
4 Indien in de betalingsregeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, een motorrijtuigenbelastingschuld is begrepen, stelt de ontvanger tevens de voorwaarde dat de belastingschuldige een machtiging tot automatische incasso verleent voor toekomstige verplichtingen tot betaling van motorrijtuigenbelasting ter zake van alle kentekens die op zijn naam zijn gesteld ten tijde van het aangaan van de betalingsregeling.
5 Een betalingsregeling als bedoeld in het tweede lid wordt niet toegestaan indien de belastingschuldige of diens echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, over voldoende vermogen als bedoeld in artikel 12 beschikt voor de voldoening van de schuld, voor zover dit vermogen op eenvoudige wijze liquide is te maken.
6 De ontvanger kan een verzoek om een betalingsregeling als bedoeld in het tweede lid afwijzen of een op grond van het tweede lid verleend uitstel van betaling intrekken, indien het ontstaan van de schuld, of een deel daarvan, is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige.
7 De ontvanger kan een verzoek om een betalingsregeling als bedoeld in het eerste en tweede lid afwijzen of een op grond van het eerste of tweede lid verleend uitstel van betaling intrekken, indien:
a. de belastingschuldige in staat van surseance van betaling verkeert;
b. de belastingschuldige in staat van faillissement verkeert;
c. ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is;
d. er ter zake van de belastingschuld waarvoor uitstel van betaling wordt verzocht reeds een vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet is gedaan of beslag is gelegd.
8 Indien de belastingschuldige gedurende de looptijd van een betalingsregeling als bedoeld in het eerste en tweede lid om een betalingsregeling verzoekt voor een belastingschuld die niet reeds in de lopende betalingsregeling is opgenomen, verleent de ontvanger voor het saldo van de op dat moment openstaande belastingschulden een nieuwe betalingsregeling onder de voorwaarden, genoemd in de vorige leden.
9 De ontvanger beëindigt het uitstel van betaling indien een maandelijkse termijnbetaling niet tijdig of niet volledig wordt voldaan.
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de hoofdstukken IB en IC, op de voet van deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk.
2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de belastingrente, de revisierente en de bestuurlijke boeten die de belastingschuldige heeft belopen in verband met de in dit hoofdstuk bedoelde belastingen, gelijkgesteld met de belastingen waarmee zij samenhangen.
1 Geen kwijtschelding wordt verleend:
a. voor zover het feit dat een belastingaanslag niet kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe te rekenen;
b. indien de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen;
c. indien de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in de artikelen 138, en 252 van de Faillissementswet;
d. indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 van de Faillissementswet, dan wel van een belastingaanslag voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en niet kan worden aangemerkt als boedelschuld;
e. indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent en ook na totstandkoming van een akkoord, bedoeld in artikel 21, geen reële vooruitzichten zouden bestaan voor de voortzetting van het bedrijf of beroep;
f. voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de aanslag;
g. indien niet aan eventueel door de ontvanger gestelde voorwaarden is voldaan.
2 Geen kwijtschelding wordt verleend voor belastingaanslagen motorrijtuigenbelasting, voor belastingaanslagen belasting van personenauto’s en motorrijwielen, voor belastingaanslagen belasting zware motorrijtuigen, voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde rente ingevolge de Ruilverkavelingswet 1954, de Reconstructiewet Midden-Delfland of de Herinrichtingswet Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën, alsmede voor belastingaanslagen welke zijn opgelegd wegens verschuldigde kosten ingevolge de Wet inrichting landelijk gebied of de Reconstructiewet concentratiegebieden.
1 Gedurende de behandeling van het verzoek om kwijtschelding worden voor de belastingaanslag ten aanzien waarvan kwijtschelding is verzocht geen conservatoire maatregelen genomen of voortgezet. Eveneens wordt gedurende die tijd voor die belastingaanslag de dwanginvordering niet aangevangen of voortgezet.
2 Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat toepassing van het eerste lid ertoe zal leiden dat goederen, waarop de belastingschuld waarvan kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald, zullen worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale maatregelen nemen. Voor zover deze maatregelen een onherroepelijk karakter dragen is toestemming nodig van de directeur.
Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefenen, van loonbelasting verschuldigd door werknemers alsmede van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door natuurlijke personen.
Kwijtschelding wordt verleend voor:
a. het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is;
b. het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:
1°. het aanwezige vermogen is aangewend ter voldoening van de belastingaanslag;
2°. ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit is aangewend;
een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 8 en artikel 18.
1 Onder vermogen als bedoeld in artikel 11 wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en deze persoon die hoger bevoorrecht zijn dan de rijksbelastingen.
2 Onder bezittingen wordt niet begrepen:
a. de inboedel voor zover de waarde hiervan niet meer bedraagt dan € 2269;
b. rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een kapitaaluitkering bij overlijden van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, mits deze kapitaaluitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, dan wel op prestaties in natura ter zake van de verzorging van een uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot;
c. een auto die op het moment van het verzoek een waarde heeft van € 2269 of minder; een auto met een waarde van meer dan € 2269 wordt niet als vermogen beschouwd indien jegens de ontvanger aannemelijk kan worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van een beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit;
d. het totale bedrag aan financiële middelen, andere dan de onder f bedoelde, voor zover dat bedrag de ingevolge artikel 16 in aanmerking te nemen kosten van bestaan vermeerderd met een bedrag ter grootte van het per maand gemiddelde bedrag van de uitgaven bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, c en g, niet te boven gaat, met dien verstande dat geen rekening wordt gehouden met de in die onderdelen bedoelde vermindering met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget;
e. het bedrag op een bank- of girorekening dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is verkregen in de vorm van leningen;
f. een bedrag van € 2269 aan financiële middelen per persoon voor personen die op 31 december 1999 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt;
g. de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening.
3 Onder waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan de prijs die de autohandel bereid is te betalen bij inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.
4 Indien de uitgaven, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, verschuldigd zijn over een termijn van langer dan een maand wordt in plaats van het per maand gemiddelde bedrag in aanmerking genomen het deel van het termijnbedrag voor zover dat, gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling, op het moment van het verzoek om kwijtschelding redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling.
1 Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
2 Het netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
1 Onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, wordt verstaan het met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven verminderde gezamenlijke bedrag van:
a. de aan inhouding van loonbelasting/premie voor de volksverzekeringen onderworpen inkomsten verminderd met de wettelijke inhoudingen, zonder rekening te houden met de daarbij eventueel in mindering gebrachte jonggehandicaptenkorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en de ingehouden pensioenpremies, bijdragen ingevolge een levensloopregeling en premies ziektekostenverzekering;
b. uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
c. overige inkomsten met uitzondering van:
1°. de uitkeringen ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet;
2°. [Red: vervallen;]
3°. de kinderopvangtoeslag, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en de tegemoetkomingen ingevolge de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;
4°. de premie, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de Participatiewet, alsmede een daarmee naar aard, strekking en omvang overeenkomende premie;
5°. de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet;
6°. de vergoeding voor de verzorging en opvoeding van een pleegkind in het kader van de Jeugdwet;
7°. het kindgebonden budget, bedoeld in de Wet op het kindgebonden budget;
8°. de huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de huurtoeslag, de krachtens de Participatiewet ontvangen woonkostentoeslag en de zorgtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet op de zorgtoeslag;
9°. de inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Participatiewet;
10°. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk tot ten hoogste de bedragen, genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
2 Tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt ook gerekend de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, daaronder begrepen de aanspraak op een zodanige teruggaaf.
1 Als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, worden in aanmerking genomen:
a. betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid, en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
b. het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende nettowoonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, voorzover dit meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet;
c. de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie voor verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 475d, eerste, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
d. betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
e. aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid;
f. de met het houden van kostgangers verbonden kosten tot een totaal van € 10,35 per dag, met dien verstande dat bij de bepaling van het aantal dagen een volle maand op 30 dagen wordt gesteld;
g. uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen, vastgesteld op het verschil tussen het maximale bedrag waarop de belastingschuldige, zijn toetsingsinkomen buiten beschouwing latend, op grond van artikel 2 van de Wet op het kindgebonden budget aanspraak zou kunnen maken en het bedrag van de krachtens die wet te ontvangen kindgebonden budget.
2 Onder betalingen op belastingschulden wordt mede begrepen een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen en ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.
3 Onder nettowoonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon ter zake van een door hem bewoonde woning voor zover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de te ontvangen huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van die wet, of met de te ontvangen woonkostentoeslag.
4 Indien de belastingschuldige zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet, van toepassing is, worden de nettowoonlasten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geacht gelijkelijk over ieder van deze personen te zijn verdeeld.
1 De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen voor een belastingschuldige die wordt aangemerkt als:
a. een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet: 90 percent van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van die wet;
b. een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet: 90 percent van de bijstandsnorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel a, van die wet.
2 De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen, in afwijking van het eerste lid, voor een belastingschuldige die wordt aangemerkt als:
a. een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, die, afgezien van zijn echtgenoot, niet met een of meer andere personen op wie de kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en:
1°. die tezamen met zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel b, van de Participatiewet;
2°. die alleen of waarvan de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel c, van de Participatiewet;
b. een echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, die zijn woning deelt met zijn echtgenoot en met een of meer andere personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is: 90 percent van de som van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van die wet, die voor ieder van de echtgenoten afzonderlijk geldt;
c. een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet, die niet met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is, in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22, onderdeel a, van de Participatiewet;
d. een alleenstaande of een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Participatiewet, die zijn woning deelt met een of meer personen op wie de norm, bedoeld in artikel 22a van die wet, van toepassing is: 90 percent van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van die wet.
3 De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, worden verhoogd:
a. als de belastingschuldige en zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt: met € 21,24;
b. als de belastingschuldige of zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt: met € 10,62.
4 De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen, in afwijking van de vorige leden, voor de belastingschuldige die ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen: de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met twee derden van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, genoemd in artikel 23 van de Participatiewet.
[Vervallen per 01-01-2007]
Geen kwijtschelding wordt verleend ten belope van het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft waarvan aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:
a. binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten; of
b. binnen een jaar na het verzoek een verbetering in de financiële omstandigheden is te verwachten; of
c. binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, kan worden verwacht.
Het vermogen en de betalingscapaciteit van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet, wordt buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige gedaan verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding.
1 Indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en deze overeenkomstig artikel 329 van de Faillissementswet een akkoord aanbiedt, verleent de ontvanger, de artikelen 8, eerste lid, onderdelen a, b, e, f en g, en tweede lid, en 10 tot en met 19 buiten toepassing latend, zijn medewerking aan de totstandkoming van dat akkoord, mits:
1°. het te ontvangen deel van de belastingschuld of belastingschulden ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd en van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen indien de schuldsaneringsregeling zou worden voortgezet;
2°. reële vooruitzichten aanwezig zijn dat de belastingschuldige in staat is de fiscale verplichtingen die opkomen na het tijdstip waarop de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is verklaard, tijdig en volledig na te komen;
3°. de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers, een en ander onder de voorwaarde dat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde zal gaan.
2 Het eerste lid is, uitgezonderd hetgeen daarin met betrekking tot homologatie is vermeld, van overeenkomstige toepassing op een buitengerechtelijk akkoord dat wordt aangeboden in gevallen waarin, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, de belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, van vennootschapsbelasting, van loonbelasting verschuldigd door werkgevers, van omzetbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, accijnzen, verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door rechtspersonen.
Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend indien dit geschiedt in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te stellen.
Medewerking van de ontvanger aan een akkoord geschiedt slechts indien:
a. het te ontvangen deel van de belastingschuld:
1°. ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd;
2°. een substantiële omvang heeft, zowel absoluut als in relatie tot de totale belastingschuld;
3°. van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen door middel van executiemaatregelen;
b. de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers;
c. fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen;
d. bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep van de belastingschuldige na de totstandkoming van het akkoord reële vooruitzichten aanwezig zijn voor de voortzetting van de onderneming.
Artikel 19a is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in plaats van ,,de artikelen 10 tot en met 19” wordt gelezen: de artikelen 20 tot en met 22.
Indien een natuurlijk persoon zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen, wordt kwijtschelding van de belastingen, bedoeld in artikel 20, verleend overeenkomstig het bepaalde in afdeling 2.
[Vervalt op nader te bepalen datum; bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]
Indien de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan hij binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt, een beroepschrift richten tot de directeur onder vermelding van de gronden van het beroep. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger.
1 De directeur beslist op het beroep bij uitspraak.
2 Indien de directeur geheel of gedeeltelijk aan het beroep van de belastingschuldige tegemoetkomt, stelt hij bij die uitspraak het bedrag van de kwijtschelding vast.
3 De directeur maakt de uitspraak aan de belastingschuldige bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.
1 De ontvanger verleent op schriftelijk verzoek van de aansprakelijk gestelde ontslag van de verplichting tot betaling van rijksbelastingen op de voet van deze afdeling.
2 Ontslag van de verplichting tot betaling van een belastingaanslag doet niet de belastingschuld zelve teniet gaan. Het ontslag werkt uitsluitend ten aanzien van de aansprakelijk gestelde aan wie dat ontslag is verleend.
3 De bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 5 van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een verzoek om ontslag van betalingsverplichting van een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent wordt beoordeeld met overeenkomstige toepassing van afdeling 2 ongeacht de belasting waarop het verzoek betrekking heeft.
Deze afdeling heeft betrekking op:
a. provinciale belastingen als bedoeld in hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Provinciewet alsmede belastingen waarvan de heffing krachtens andere wetten door de provincie geschiedt;
b. gemeentelijke belastingen als bedoeld in hoofdstuk XV, paragraaf 2 en 3, van de Gemeentewet alsmede belastingen waarvan de heffing krachtens andere wetten door de gemeente geschiedt;
c. waterschapsbelastingen als bedoeld in hoofdstuk XVI van de Waterschapswet alsmede belastingen waarvan de heffing krachtens bijzondere wetten door het waterschap geschiedt;
d. de geluidsheffing burgerluchtvaart ingevolge artikel 8a.38 van de Wet luchtvaart;
e. de heffing ingevolge artikel 91a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, alsmede bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 91h of artikel 92 van die wet ingevoerde heffingen;
f. de verontreinigingsheffing ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Waterwet;
alsmede op de daarmee samenhangende bestuurlijke boeten.
1 Met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen verschuldigd door:
a. een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1, 2 en 5 van overeenkomstige toepassing;
b. een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1, 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen die geen verband houden met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de afdelingen 1, 2 en 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
c. een rechtspersoon zijn de afdelingen 1, 3 en 5 van overeenkomstige toepassing.
2 Waar in artikel 9, tweede lid, en in afdeling 5 sprake is van directeur wordt voor:
a. provinciale belastingen gelezen: gedeputeerde staten;
b. gemeentelijke belastingen gelezen: het college van burgemeester en wethouders;
c. waterschapsbelastingen gelezen: het dagelijks bestuur;
d. de geluidsheffing burgerluchtvaart gelezen: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
e. de heffing ingevolge artikel 91a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, alsmede bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 91h of artikel 92 van die wet ingevoerde heffingen gelezen: de directeur Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken.
3 Indien door de provinciale staten, de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, worden met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, als uitgaven als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mede in aanmerking genomen de overeenkomstig artikel 1.7, eerste en tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalde kosten van kinderopvang verminderd met de kinderopvangtoeslag of met de tegemoetkoming van de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de te betalen kosten van kinderopvang, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, van die wet.
Met betrekking tot een verzoek om ontslag van de verplichting tot betaling van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen zijn afdeling 6 en artikel 28, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
1 Voor de berekening van de te verlenen betalingskorting wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
(A x P) x bedrag van de belastingaanslag / 72 000 = de te verlenen betalingskorting.
2 Voor de berekening van de terug te nemen betalingskorting wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
(B x P) x bedrag van de vermindering / 72 000 = de terug te nemen betalingskorting.
3 In de formules wordt met A aangegeven het aantal dagen van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn en eindigt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn, met B het aantal dagen van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering of de herziening tot een lager bedrag van de belastingaanslag, wordt bekendgemaakt en eindigt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn en met P het rentepercentage voor de te verlenen of de terug te nemen betalingskorting.
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover de te verlenen betalingskorting wordt berekend, wordt:
a. de maand waarin de eerste betalingstermijn van de belastingaanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
b. een volle maand gesteld op 30 dagen.
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover de terug te nemen betalingskorting wordt berekend, wordt:
a. de maand waarin de dag na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt valt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
1 Het bedrag van de te verlenen betalingskorting wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.
2 Het bedrag van de terug te nemen betalingskorting wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
De in rekening te brengen invorderingsrente wordt berekend over iedere betaling afzonderlijk.
1 Voor de berekening van de in rekening te brengen invorderingsrente over een betaald bedrag wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
= invorderingsrente
2 Indien het bedrag van de betaling moet worden gesplitst in hoofdsom en invorderingsrente, wordt gebruik gemaakt van de volgende formules:
= hoofdsom
betaling - hoofdsom = invorderingsrente.
3 In de formules wordt met A het aantal dagen aangegeven waarover invorderingsrente is verschuldigd en met P de onderscheiden rentepercentages welke over de verschillende periodes zijn verschuldigd.
4 Het bedrag van de betaling wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
Bij de bepaling van het aantal dagen waarover invorderingsrente wordt berekend, wordt:
a. de maand waarin de enige of laatste betalingstermijn van de aanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;
b. een volle maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen.
1 Het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.
2 Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.
Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan invorderingsrente van € 23 of minder niet in rekening gebracht.
Bij uitstel van betaling voor een periode van drie jaren of langer kan de ontvanger bedingen dat de in rekening te brengen invorderingsrente in afwijking van artikel 29 jaarlijks wordt betaald.
De artikelen 30, 31 en 32 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de kredietrente en de vertragingsrente.
[Vervallen per 01-01-2004]
Als goederen als bedoeld in artikel 42c van de wet worden de volgende goederen aangewezen, de toebehoren en onderdelen van die goederen daaronder begrepen:
a. telecommunicatie- en computerapparatuur en -programmatuur;
b. foto-, film-, video- en geluidsapparatuur alsmede beeld- en geluiddragers zoals video- en muziekcassettes en compactdiscs en digitale videodiscs;
c. landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer dan 7,2 kW.
1 Ingeval een lijfrenteverplichting in een situatie als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 overgaat of, beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar, is overgegaan op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.
2 De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de lijfrenteverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44a, eerste lid, van de wet bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.
3 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.
1 Ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling in een situatie als bedoeld in artikel 19b, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.
2 De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de pensioenverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44b, eerste lid, van de wet bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.
1 Als gevallen als bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de wet worden aangewezen uitbetalingen van inkomstenbelasting door de ontvanger op een bankrekening:
a. van een lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldhulpverlening van die organisatie of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van die gedragscode;
b. van een gemeente op grond van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;
c. van een derde die:
1°. een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente dan wel een overeenkomst heeft met een Wlz-uitvoerder voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Wet langdurige zorg; en
2°. voldoet aan de norm NEN-ISO 9001;
voor zover de uitbetaling plaatsvindt in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst als bedoeld in onderdeel a, een overeenkomst tot budgetbeheer als bedoeld in onderdeel a of een overeenkomst met dezelfde strekking;
d. van een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is, indien een belastingschuldige niet beschikt over een bankrekening die op zijn naam staat, deze naar het oordeel van de ontvanger niet in staat is een bankrekening op zijn naam te openen door zijn lichamelijke of geestelijke toestand, en deze om uitbetaling op een bankrekening van een derde verzoekt.
2 Bij gevallen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is artikel 7a, eerste lid, tweede volzin, van de wet niet van toepassing.
3 Indien op grond van artikel 7a, vierde lid, van de wet de uitbetaling plaatsvindt op een andere bankrekening dan die van de belastingschuldige, vindt het gegevensverkeer met betrekking tot die uitbetaling tussen de Belastingdienst en die rekeninghouder plaats met gebruikmaking van het burgerservicenummer van de belastingschuldige.
4 Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a tot en met c, wijst het aldaar bedoelde lid, de aldaar bedoelde gemeente of de aldaar bedoelde derde aan op welke bankrekening wordt uitbetaald, ten behoeve van welke belastingschuldige en voor welke uitbetaling. Voorts wordt melding gemaakt van de beëindiging van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde overeenkomst.
Op natuurlijke personen die een uitkering genieten ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars, zoals deze op 31 december 2011 luidde, blijven de artikelen 10, tweede lid, 14, derde en vierde lid, en 28, eerste lid, onderdeel d, zoals die artikelen luidden op 30 juni 2013, van toepassing.
[Vervallen per 01-01-2016]
[Vervallen per 01-01-2015]
1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 70b, eerste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Het schriftelijke verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.
2 De ontvanger beëindigt het uitstel indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet.
3 Ingeval zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
1 Indien de ontvanger het op de voet van artikel 40g verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als bedoeld in artikel 70ba van de wet.
2 In afwijking van het eerste lid is voor het verlenen van kwijtschelding geen schriftelijk verzoek nodig indien de belastingschuldige op het moment dat zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, derde volzin, van de wet voordoet, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein woont.
1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1990.
2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
's-Gravenhage, 30 mei 1990
staatssecretaris
M.J.J. van Amelsvoort
Overeenkomst inzake de overheidsvordering
De ondergetekenden:
– (naam), (adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel te (plaats) onder nummer (nummer), verder te noemen de bank;
– Onze Minister, voor wie optreedt (naam).
Zijn overeengekomen als volgt:
1. Onze Minister opent hierbij een rekening bij de bank onder nummer (nummer) waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt.
2. De gegevens op grond waarvan overheidsvorderingen worden gedaan worden in digitale vorm en overeenkomstig de Europese systematiek van automatische afschrijving geleverd aan de bank.
3. Onze Minister is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, te weten het rekeningnummer en het bedrag van de overheidsvordering, die worden geleverd bij het doen van de overheidsvordering.
4. Onze Minister is verantwoordelijk voor de telefonische bereikbaarheid voor belastingschuldigen op een gratis nummer.
5. De bank informeert Onze Minister over de op de rekening betrekking hebbende gegevens.
6. De bepalingen in deze overeenkomst strekken mede ten behoeve van de betaaldienstverlener waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt en indien op die betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd, en hebben dienovereenkomstig te gelden als een onherroepelijk derdenbeding als bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
Aldus overeengekomen en getekend,
te (plaats) op (datum)
Onze Minister,
voor deze:
De bank,
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.