Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2011 en zichtdatum 01-07-2013.
Geldend van 01-07-2011 t/m 28-11-2011

Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

De staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 5, 31, 35, vijfde lid, 43, 53, derde lid, en 62, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221), alsmede artikel 26 van de Invorderingswet 1990artikel 300 van de gemeentewet (Stb. 1931, 89), artikel 29 van de Bevoegdhedenwet waterschappen (Stb. 1978, 285), artikel 13, veertiende lid, onderdeel a, van de Meststoffenwet (Stb. 1986, 598), artikel 61s, derde lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (Stb. 1988, 133) en artikel 23, vierde lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Stb. 1985, 377),

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1a

Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake een in deze regeling als voor bezwaar vatbaar aangeduide beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor ‘inspecteur’ wordt gelezen ‘ontvanger’.

Artikel 1b

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Verzoeken tot uitstel van betaling, tot kwijtschelding of tot ontslag van betalingsverplichting ingevolge deze regeling worden afgewezen door de ontvanger indien de voor de beoordeling van het daartoe strekkende verzoek benodigde gegevens niet, onjuist of onvolledig dan wel niet op de door de ontvanger aangegeven wijze zijn verstrekt.

  • 2 Een ingevolge de hoofdstukken 1B en 1C te nemen besluit tot afwijzing, verlening of herziening van uitstel van betaling of van kwijtschelding of een ingevolge die hoofdstukken of het derde lid te nemen besluit tot gehele of gedeeltelijke beëindiging van uitstel van betaling, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Indien bij vermindering van een belastingaanslag het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid van de artikelen 1d, 1e, 1g, 2, 3, 3a, 4a, 5, 5a, 6a en 6b uitstel van betaling is verleend, wijziging ondergaat, beëindigt de ontvanger, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde artikelen, het uitstel dienovereenkomstig.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 15953, datum inwerkingtreding 01-07-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2011.

3 Indien bij vermindering van een belastingaanslag het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid van de artikelen 1d, 1e, 1g, 2, 3, 3a, 4a, 5, 5a, 6a, 6b en 6c uitstel van betaling is verleend, wijziging ondergaat, beëindigt de ontvanger, met inachtneming van het bepaalde in de genoemde artikelen, het uitstel dienovereenkomstig.

Artikel 1c

De ontvanger maakt een ingevolge deze regeling ten aanzien van een belastingschuldige genomen beschikking aan deze bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.

Hoofdstuk IA. Overheidsvordering

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 1ca

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. overheidsvordering: vordering als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • c. bank: bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • d. betaalrekening: rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische incasso kunnen worden gedaan;

  • e. deelvordering: vordering als bedoeld in artikel 1ce, derde lid;

  • f. uitvoeringsdatum: datum, waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt. Deze datum wordt bepaald door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering;

  • g. bestedingsruimte: saldo op een rekening vermeerderd met het maximale debetsaldo op die rekening dat is toegestaan op grond van een overeenkomst inzake krediet die tussen de bank en de belastingschuldige is gesloten.

Afdeling 2. Overeenkomst

Artikel 1cb

Onze Minister sluit een overeenkomst inzake de overheidsvordering met de bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt. De overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Afdeling 3. Uitvoering

Artikel 1cc

De overheidsvordering wordt gedaan op een betaalrekening die op naam of mede op naam staat van de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon.

Artikel 1cd

De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, wordt elektronisch bekend gemaakt aan de bank, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt. De overheidsvordering wordt uitsluitend uitgevoerd volgens de Nederlandse systematiek van automatische incasso.

Artikel 1ce

  • 1 De overheidsvordering bedraagt ten hoogste € 500 en wordt gedaan bij een belastingaanslag met een openstaand bedrag van ten hoogste € 1000, voor ten hoogste tweemaal in een kalendermaand per belastingaanslag.

  • 2 De overheidsvordering wordt bij dezelfde belastingaanslag gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden gedaan.

  • 3 De overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende deelvorderingen. Deze deelvorderingen worden op hetzelfde tijdstip bekend gemaakt aan de bank, bedoeld in artikel 1cb.

  • 4 De overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de betaalrekening op de uitvoeringsdatum toereikend is.

Artikel 1cf

  • 1 De bank, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, is bevoegd tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering, indien blijkt dat de bestedingsruimte op de betaalrekening van de belastingschuldige op de uitvoeringsdatum ontoereikend is. Deze bevoegdheid vervalt na vijf werkdagen volgend op de uitvoeringsdatum.

  • 2 Werkdagen, in de zin van het eerste lid, zijn alle kalenderdagen, met uitzondering van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de tweede Paasdag, 1 mei en de beide Kerstdagen.

Afdeling 4. Informatievoorziening aan belastingschuldige

Artikel 1cg

De bank, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, vermeldt op het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op de betaalrekening van de belastingschuldige, de door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering geleverde gegevens.

Artikel 1ch

De ontvanger informeert de belastingschuldige schriftelijk over de op zijn betaalrekening uitgevoerde overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, deelvordering binnen zeven dagen nadat de termijn, genoemd in artikel 1cf, eerste lid, tweede volzin, is verstreken.

Hoofdstuk IB. Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting

Afdeling 1. Uitstel van betaling van inkomstenbelasting ter zake van stakingswinst die bestemd is voor herinvestering in een andere onderneming

Artikel 1d

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vierde lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn 12 maanden zijn verstreken, dan wel, ingeval de uitsteltermijn is verlengd, die verlengde termijn is verstreken.

Afdeling 2. Uitstel van betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake pensioen- en lijfrenteaanspraken

Artikel 1e

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, vijfde lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Voor het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in het eerste lid is geen schriftelijk verzoek nodig en blijft zekerheidstelling achterwege voorzover de verschuldigde belasting betrekking heeft op:

  • 3 Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

Artikel 1f

  • 1 Indien de ontvanger het op de voet van artikel 1e verleende uitstel van betaling beëindigt omdat zich een in artikel 26, derde lid, van de wet bedoelde omstandigheid voordoet, verleent hij op schriftelijk verzoek van de belastingschuldige kwijtschelding van inkomstenbelasting tot een omvang als in genoemd derde lid bedoeld.

  • 2 In de gevallen waarin op de voet van artikel 1e, derde lid, het uitstel van betaling is geëindigd, verleent de ontvanger de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van belasting tot een bedrag gelijk aan het dan nog openstaande bedrag.

Afdeling 3. Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake kapitaalverzekering eigen woning

Artikel 1g

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, zesde lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger nader te stellen voorwaarden. Het schriftelijke verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege in geval van emigratie van de belastingschuldige naar een andere lidstaat van de Europese Unie, Noorwegen, IJsland of Liechtenstein.

Afdeling 4. Uitstel van betaling, gespreide betaling en kwijtschelding van inkomstenbelasting inzake winst uit aanmerkelijk belang

Artikel 2

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, achtste lid, eerste volzin, van de wet, mits voldoende zekerheid is gesteld en is ingestemd met door de ontvanger gestelde voorwaarden. Het schriftelijk verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege:

  • 3 Het uitstel eindigt uiterlijk op de eerste dag van het tiende jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.

  • 6 Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kan in geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e of f, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap het uitstel worden voortgezet. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17a van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zouden hebben gewoond ten tijde van de overgang.

  • 8 Ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen worden geschonken kan op gezamenlijk schriftelijk verzoek van de belastingschuldige en de verkrijger van die aandelen of winstbewijzen, het uitstel van betaling worden voortgezet voor het gedeelte dat betrekking heeft op die aandelen of winstbewijzen, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen direct of indirect betrekking hebben. Ingeval de belastingaanslag inkomstenbelasting betreft ter zake van geconserveerd inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling echter niet worden voortgezet voor zover het uitstel kan worden toegerekend aan het vervreemdingsvoordeel dat ingevolge artikel 4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking zou zijn genomen wanneer zowel de belastingschuldige als de verkrijger in Nederland zou hebben gewoond ten tijde van de schenking.

  • 10 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een lidstaat van de Europese Unie mede verstaan: Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.

Artikel 3

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Het uitstel wordt verleend voor het bedrag aan belasting dat kan worden toegerekend aan het voordeel wegens de vervreemding, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de wet, mits dat bedrag € 2269 te boven gaat.

  • 3 Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.

  • 4 De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:

    • a. ingeval in een kalenderjaar aflossingen op de schuldig gebleven tegenprestatie plaatsvinden welke gezamenlijk uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat;

    • b. ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;

    • c. ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen - als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 - worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.

  • 5 Voor zover een vervreemdingsvoordeel of een regulier voordeel binnen zes maanden wordt aangewend voor een aflossing op de schuldig gebleven tegenprestatie, wordt alleen de aflossing in aanmerking genomen voor de toepassing van het vierde lid.

  • 6 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

  • 7 Voor de toepassing van artikel 25, negende lid, van de wet worden van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte aangewezen: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein.

Artikel 3a

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in gevallen als bedoeld in artikel 25, elfde lid, van de wet en tot een omvang als bij dat artikel alsmede krachtens dat artikel in de navolgende leden is bepaald.

  • 3 Het uitstel houdt in dat de verschuldigde belasting kan worden voldaan in tien gelijke jaarlijkse termijnen waarvan de eerste termijn zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet vervalt en elk van de volgende termijnen telkens een jaar later.

  • 4 De ontvanger vermindert het bedrag waarvoor uitstel van betaling is verleend:

    • a. ingeval aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen worden vervreemd in de zin van artikel 25, tiende lid, van de wet: voor zover het uitstel aan deze aandelen of winstbewijzen kan worden toegerekend;

    • b. ingeval in een kalenderjaar uit de aandelen of winstbewijzen welke aan het uitstel ten grondslag liggen reguliere voordelen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 worden genoten welke uitgaan boven het dubbele van de belasting die in dat jaar op de voet van het derde lid moet worden voldaan: voor de helft van hetgeen er boven uitgaat.

  • 5 Ingeval zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het vierde lid stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.

Artikel 4

De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek kwijtschelding van de door hem verschuldigde inkomstenbelasting in de gevallen als bedoeld in artikel 26, tweede, vierde of vijfde lid, van de wet en tot een omvang als in die leden bedoeld, met dien verstande dat het bedrag van de kwijtschelding in totaal niet meer kan bedragen dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van het aandeel of winstbewijs uitstel van betaling is verleend.

Afdeling 5. Gespreide betaling van inkomstenbelasting wegens beëindiging van een terbeschikkingstelling van een zaak

Artikel 4a

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, veertiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.

Afdeling 6. Gespreide betaling van inkomstenbelasting inzake staking en overbrenging van de ondernemingswoning naar het privé vermogen

Artikel 5

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 25, zestiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.

Afdeling 7. Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst bij staking door overlijden

Artikel 5a

  • 1 De ontvanger verleent de erfgenamen van de belastingschuldige op hun schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 25, zeventiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

  • 2 Het uitstel eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tien jaar zijn verstreken.

Afdeling 8. Uitstel van betaling van inkomstenbelasting inzake winst behaald door overdracht onderneming aan een natuurlijke persoon die overdrachtsprijs schuldig is gebleven

Artikel 5b

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting in de gevallen bedoeld in artikel 25, achttiende lid, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden en een afschrift is overgelegd van de overeenkomst waarbij de onderneming of een gedeelte van de onderneming is overgedragen aan de natuurlijk persoon die de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk schuldig is gebleven. Uit deze overeenkomst moet blijken welk deel van de overdrachtsprijs schuldig is gebleven, wat de duur van de overeengekomen aflossingsperiode is en in welke termijnen de overdrachtsprijs wordt voldaan.

  • 3 Ingeval de overdrachtsprijs geheel of gedeeltelijk versneld wordt afgelost, stelt de belastingschuldige de ontvanger daarvan onverwijld schriftelijk in kennis alsmede van het nog niet ontvangen deel van de overdrachtsprijs.

Hoofdstuk IC. Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting

Afdeling 1. Uitstel van betaling van schenk- of erfbelasting bij bedrijfsopvolging

Artikel 6a

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de schenk- of erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twaalfde lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

Artikel 6b

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen schenk- of erfbelasting als bedoeld in artikel 25, dertiende lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

Afdeling 2. Uitstel van betaling van erfbelasting ter zake van de verkrijging van de blote eigendom van een woning, bedoeld in artikel 35 g van de Succesiewet 1956

Artikel 6c

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de erfbelasting, bedoeld in artikel 25, twintigste lid, eerste volzin, van de wet, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk II. Kwijtschelding in andere gevallen en ontslag van betalingsverplichting

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 7

  • 1 De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek bij voor administratief beroep vatbare beschikking kwijtschelding van de door hem verschuldigde rijksbelastingen in andere gevallen dan die, bedoeld in de hoofdstukken IB en IC, op de voet van deze afdeling en de afdelingen 2 tot en met 5 van dit hoofdstuk.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de heffingsrente, de revisierente en de bestuurlijke boeten die de belastingschuldige heeft belopen in verband met de in dit hoofdstuk bedoelde belastingen, gelijkgesteld met de belastingen waarmee zij samenhangen.

Artikel 8

  • 1 Geen kwijtschelding wordt verleend:

    • a. voor zover het feit dat een belastingaanslag niet kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe te rekenen;

    • b. indien de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen;

    • c. indien de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in de artikelen 138, en 252 van de Faillissementswet;

    • d. indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van een akkoord als bedoeld in artikel 329 van de Faillissementswet, dan wel van een belastingaanslag voor zover die materieel verschuldigd is geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en niet kan worden aangemerkt als boedelschuld;

    • e. indien de belastingschuldige een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent en ook na totstandkoming van een akkoord, bedoeld in artikel 21, geen reële vooruitzichten zouden bestaan voor de voortzetting van het bedrijf of beroep;

    • f. voor een voorlopige aanslag die nog niet is gevolgd door de aanslag;

    • g. indien niet aan eventueel door de ontvanger gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 9

  • 1 Gedurende de behandeling van het verzoek om kwijtschelding worden voor de belastingaanslag ten aanzien waarvan kwijtschelding is verzocht geen conservatoire maatregelen genomen of voortgezet. Eveneens wordt gedurende die tijd voor die belastingaanslag de dwanginvordering niet aangevangen of voortgezet.

  • 2 Indien de ontvanger aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat toepassing van het eerste lid ertoe zal leiden dat goederen, waarop de belastingschuld waarvan kwijtschelding is verzocht kan worden verhaald, zullen worden verduisterd, kan hij ondanks het verzoek om kwijtschelding conservatoire en zo nodig executoriale maatregelen nemen. Voor zover deze maatregelen een onherroepelijk karakter dragen is toestemming nodig van de directeur.

Afdeling 2. Kwijtschelding van rijksbelastingen in de privé-sfeer

Artikel 10

  • 1 Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefenen, van loonbelasting verschuldigd door werknemers alsmede van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door natuurlijke personen.

  • 2 Deze afdeling heeft voorts, in afwijking in zoverre van artikel 20 betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die een uitkering genieten ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars.

Artikel 11

Kwijtschelding wordt verleend voor:

  • a. het gehele op de belastingaanslag openstaande bedrag indien geen vermogen en geen betalingscapaciteit aanwezig is;

  • b. het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:

    • 1°. het aanwezige vermogen is aangewend ter voldoening van de belastingaanslag;

    • 2°. ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit is aangewend;

      een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 8 en artikel 18.

Artikel 12

  • 2 Onder bezittingen wordt niet begrepen:

    • a. de inboedel voor zover de waarde hiervan niet meer bedraagt dan € 2269;

    • b. rechten op kapitaalsuitkeringen of prestaties uit levensverzekering, uitsluitend bestaande uit een kapitaaluitkering bij overlijden van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, mits deze kapitaaluitkering is bestemd voor de verzorging van de uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot, dan wel op prestaties in natura ter zake van de verzorging van een uitvaart van de belastingschuldige of zijn echtgenoot;

    • c. een auto die op het moment van het verzoek een waarde heeft van € 2269 of minder; een auto met een waarde van meer dan € 2269 wordt niet als vermogen beschouwd indien jegens de ontvanger aannemelijk kan worden gemaakt dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening van een beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit;

    • d. het totale bedrag aan financiële middelen, andere dan de onder f bedoelde, voor zover dat bedrag de ingevolge artikel 16 in aanmerking te nemen kosten van bestaan vermeerderd met een bedrag ter grootte van het per maand gemiddelde bedrag van de uitgaven bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, niet te boven gaat;

    • e. het bedrag op een bank- of girorekening dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten is verkregen in de vorm van leningen of dat is verkregen in het kader van een regeling voor persoonsgebonden budget, welke regeling is gegrond op artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of artikel 14a van de Zorgverzekeringswet;

    • f. een bedrag van € 2269 aan financiële middelen per persoon voor personen die op 31 december 1999 de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt;

    • g. de ingevolge een levensloopregeling opgebouwde voorziening.

  • 3 Onder waarde, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt verstaan de prijs die de autohandel bereid is te betalen bij inkoop zonder gelijktijdige verkoop van een andere auto.

  • 4 Indien de uitgaven, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen b en c, verschuldigd zijn over een termijn van langer dan een maand wordt in plaats van het per maand gemiddelde bedrag in aanmerking genomen het deel van het termijnbedrag voor zover dat, gelet op de vervaldatum van de termijnbetaling, op het moment van het verzoek om kwijtschelding redelijkerwijs kan worden aangemerkt als reservering voor die termijnbetaling.

Artikel 13

  • 1 Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.

Artikel 14

  • 3 Indien bij de vaststelling van de voorlopige teruggaaf voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger dan vijf jaar is, rekening is gehouden met de vermeerdering van de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15, derde lid, tweede volzin, en met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, bedoeld in artikel 8.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt voor de toepassing van het tweede lid het bedrag van de voorlopige teruggaaf zoveel mogelijk geacht betrekking te hebben op die kortingen.

  • 4 Voor de belastingschuldige, bedoeld in artikel 10, tweede lid, die in het kalenderjaar voorafgaande aan het verzoek om kwijtschelding een uitkering heeft genoten ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars worden tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ook gerekend de inkomsten uit de beroepsuitoefening. Deze inkomsten worden in aanmerking genomen voor het bedrag dat blijkt uit de opgave van de in het kalenderjaar genoten inkomsten die de belastingschuldige aan het college van burgemeester en wethouders moet verstrekken ten behoeve van de definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering, bedoeld in artikel 16 van de Wet werk en inkomen kunstenaars.

Artikel 15

  • 2 Onder betalingen op belastingschulden wordt mede begrepen een betaling ter zake van premie voor de volksverzekeringen en ter zake van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 16

  • 3 De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, bedragen, in afwijking van de vorige leden, voor de belastingschuldige die ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen: de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met twee derden van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, genoemd in artikel 23 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 18

Geen kwijtschelding wordt verleend ten belope van het bedrag van de te betalen belasting waarop het verzoek betrekking heeft waarvan aannemelijk is dat dit bedrag kan worden voldaan omdat:

  • a. binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende inkomens een hoger inkomen is te verwachten; of

  • b. binnen een jaar na het verzoek een verbetering in de financiële omstandigheden is te verwachten; of

  • c. binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, kan worden verwacht.

Artikel 19

Het vermogen en de betalingscapaciteit van zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 3 van de Wet werk en bijstand of artikel 3 van de Wet investeren in jongeren wordt buiten beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige gedaan verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn ontstaan voor de aanvang van de gezamenlijke huishouding.

Artikel 19a

  • 1 Indien ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard en deze overeenkomstig artikel 329 van de Faillissementswet een akkoord aanbiedt, verleent de ontvanger, de artikelen 8, eerste lid, onderdelen a, b, e, f en g, en tweede lid, en 10 tot en met 19 buiten toepassing latend, zijn medewerking aan de totstandkoming van dat akkoord, mits:

    • 1°. het te ontvangen deel van de belastingschuld of belastingschulden ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd en van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen indien een saneringsplan wordt vastgesteld;

    • 2°. reële vooruitzichten aanwezig zijn dat de belastingschuldige in staat is de fiscale verplichtingen die opkomen na het tijdstip waarop de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van hem van toepassing is verklaard, tijdig en volledig na te komen;

    • 3°. de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers, een en ander onder de voorwaarde dat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde zal gaan.

  • 2 Het eerste lid is, uitgezonderd hetgeen daarin met betrekking tot homologatie is vermeld, van overeenkomstige toepassing op een buitengerechtelijk akkoord dat wordt aangeboden in gevallen waarin, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, de belastingschuldige, afgezien van de daarvoor te vervullen formaliteiten, in aanmerking zou komen voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

Afdeling 3. Kwijtschelding van rijksbelastingen in de zakelijke sfeer

Artikel 20

Deze afdeling heeft betrekking op kwijtschelding van inkomstenbelasting verschuldigd door natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, van vennootschapsbelasting, van loonbelasting verschuldigd door werkgevers, van omzetbelasting, dividendbelasting, kansspelbelasting, accijnzen, verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en van erfbelasting, schenkbelasting, recht van overgang en belastingen van rechtsverkeer verschuldigd door rechtspersonen.

Artikel 21

Kwijtschelding wordt uitsluitend verleend indien dit geschiedt in het kader van een akkoord met alle schuldeisers en er geen redelijke mogelijkheid aanwezig is om een derde aansprakelijk te stellen.

Artikel 22

Medewerking van de ontvanger aan een akkoord geschiedt slechts indien:

  • a. het te ontvangen deel van de belastingschuld:

    • 1°. ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers op hun vorderingen zal worden uitgekeerd;

    • 2°. een substantiële omvang heeft, zowel absoluut als in relatie tot de totale belastingschuld;

    • 3°. van ten minste dezelfde omvang is als kan worden verkregen door middel van executiemaatregelen;

  • b. de ontvanger noch in uitkeringspercentage noch in tempo van betaling wordt achtergesteld bij gelijkbevoorrechte schuldeisers;

  • c. fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen;

  • d. bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep van de belastingschuldige na de totstandkoming van het akkoord reële vooruitzichten aanwezig zijn voor de voortzetting van de onderneming.

Afdeling 4. Kwijtschelding na staking bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening

Artikel 23

Indien een natuurlijk persoon zijn bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening heeft gestaakt en aannemelijk is dat die belastingschuldige in de toekomst geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep meer zal uitoefenen, wordt kwijtschelding van de belastingen, bedoeld in artikel 20, verleend overeenkomstig het bepaalde in afdeling 2.

Afdeling 5. Beroep

Artikel 24

Indien de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking, bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan hij binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving waarmee de beschikking is bekendgemaakt, een beroepschrift richten tot de directeur onder vermelding van de gronden van het beroep. Het beroepschrift wordt ingediend bij de ontvanger.

Artikel 25

  • 1 De directeur beslist op het beroep bij uitspraak.

  • 2 Indien de directeur geheel of gedeeltelijk aan het beroep van de belastingschuldige tegemoetkomt, stelt hij bij die uitspraak het bedrag van de kwijtschelding vast.

  • 3 De directeur maakt de uitspraak aan de belastingschuldige bekend door uitreiking of toezending van een gedagtekende kennisgeving terzake.

Afdeling 6. Ontslag betalingsverplichting

Artikel 26

  • 1 De ontvanger verleent op schriftelijk verzoek van de aansprakelijk gestelde ontslag van de verplichting tot betaling van rijksbelastingen op de voet van deze afdeling.

  • 2 Ontslag van de verplichting tot betaling van een belastingaanslag doet niet de belastingschuld zelve teniet gaan. Het ontslag werkt uitsluitend ten aanzien van de aansprakelijk gestelde aan wie dat ontslag is verleend.

  • 3 De bepalingen van de afdelingen 1 tot en met 5 van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een verzoek om ontslag van betalingsverplichting van een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent wordt beoordeeld met overeenkomstige toepassing van afdeling 2 ongeacht de belasting waarop het verzoek betrekking heeft.

Afdeling 7. Kwijtschelding van enige andere belastingen en heffingen

Artikel 27

Deze afdeling heeft betrekking op:

alsmede op de daarmee samenhangende bestuurlijke boeten.

Artikel 28

  • 1 Met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen verschuldigd door:

    • a. een natuurlijk persoon die geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1, 2 en 5 van overeenkomstige toepassing;

    • b. een natuurlijk persoon die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1, 3, 4 en 5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de provinciale staten, de gemeenteraad onderscheidenlijk het algemeen bestuur van het waterschap daartoe is besloten, met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van de in artikel 27, onderdeel a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel c, bedoelde belastingen en heffingen die geen verband houden met de uitoefening van dat bedrijf of beroep, de afdelingen 1, 2 en 5 van overeenkomstige toepassing zijn;

    • c. een rechtspersoon zijn de afdelingen 1, 3 en 5 van overeenkomstige toepassing;

    • d. een natuurlijk persoon die een uitkering geniet ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars zijn de artikelen 10, tweede lid, en 14, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Waar in artikel 9, tweede lid, en in afdeling 5 sprake is van directeur wordt voor:

    • a. provinciale belastingen gelezen: gedeputeerde staten;

    • b. gemeentelijke belastingen gelezen: het college van burgemeester en wethouders;

    • c. waterschapsbelastingen gelezen: het dagelijks bestuur;

    • d. de geluidsheffing burgerluchtvaart gelezen: de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;

    • e. de heffing ingevolge artikel 91a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, alsmede bij algemene maatregel van bestuur ingevolge artikel 91h of artikel 92 van die wet ingevoerde heffingen gelezen: de directeur Financiële en Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 28a

Met betrekking tot een verzoek om ontslag van de verplichting tot betaling van de in artikel 27 genoemde belastingen en heffingen zijn afdeling 6 en artikel 28, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk III. Betalingskorting en invorderingsrente

Artikel 28b

  • 1 Voor de berekening van de te verlenen betalingskorting wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

    (A x P) x bedrag van de belastingaanslag / 72 000 = de te verlenen betalingskorting.

  • 2 Voor de berekening van de terug te nemen betalingskorting wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

    (B x P) x bedrag van de vermindering / 72 000 = de terug te nemen betalingskorting.

  • 3 In de formules wordt met A aangegeven het aantal dagen van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende eerste betalingstermijn en eindigt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn, met B het aantal dagen van het tijdvak dat aanvangt op de dag na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering of de herziening tot een lager bedrag van de belastingaanslag, wordt bekendgemaakt en eindigt op de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende laatste betalingstermijn en met P het rentepercentage voor de te verlenen of de terug te nemen betalingskorting.

Artikel 28c

Bij de bepaling van het aantal dagen waarover de te verlenen betalingskorting wordt berekend, wordt:

  • a. de maand waarin de eerste betalingstermijn van de belastingaanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;

  • b. een volle maand gesteld op 30 dagen.

Artikel 28d

Bij de bepaling van het aantal dagen waarover de terug te nemen betalingskorting wordt berekend, wordt:

  • a. de maand waarin de dag na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak of de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt valt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;

  • b. een volle maand gesteld op 30 dagen.

Artikel 28e

  • 1 Het bedrag van de te verlenen betalingskorting wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.

  • 2 Het bedrag van de terug te nemen betalingskorting wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.

Artikel 29

De in rekening te brengen invorderingsrente wordt berekend over iedere betaling afzonderlijk.

Artikel 30

  • 1 Voor de berekening van de in rekening te brengen invorderingsrente over een betaald bedrag wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:

    Bijlage 123954.png

    = invorderingsrente

  • 2 Indien het bedrag van de betaling moet worden gesplitst in hoofdsom en invorderingsrente, wordt gebruik gemaakt van de volgende formules:

    Bijlage 123955.png

    = hoofdsom

    betaling - hoofdsom = invorderingsrente.

  • 3 In de formules wordt met A het aantal dagen aangegeven waarover invorderingsrente is verschuldigd en met P de onderscheiden rentepercentages welke over de verschillende periodes zijn verschuldigd.

  • 4 Het bedrag van de betaling wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.

Artikel 31

Bij de bepaling van het aantal dagen waarover invorderingsrente wordt berekend, wordt:

  • a. de maand waarin de enige of laatste betalingstermijn van de aanslag vervalt, tot het werkelijke aantal dagen in aanmerking genomen met dien verstande dat de maand februari altijd op 28 dagen wordt gesteld;

  • b. een volle maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen.

Artikel 32

  • 1 Het bedrag van de in rekening te brengen invorderingsrente wordt naar beneden afgerond op gehele euro’s.

  • 2 Het bedrag van de te vergoeden invorderingsrente wordt naar boven afgerond op gehele euro’s.

Artikel 33

Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan invorderingsrente van € 23 of minder niet in rekening gebracht.

Artikel 34

Bij uitstel van betaling voor een periode van drie jaren of langer kan de ontvanger bedingen dat de in rekening te brengen invorderingsrente in afwijking van artikel 29 jaarlijks wordt betaald.

Hoofdstuk IV. Aansprakelijkheid

Artikel 40a

Als goederen als bedoeld in artikel 42c van de wet worden de volgende goederen aangewezen, de toebehoren en onderdelen van die goederen daaronder begrepen:

  • a. telecommunicatie- en computerapparatuur en -programmatuur;

  • b. foto-, film-, video- en geluidsapparatuur alsmede beeld- en geluiddragers zoals video- en muziekcassettes en compactdiscs en digitale videodiscs;

  • c. landvoertuigen die zijn uitgerust met een motor van meer dan 48 cc cilinderinhoud of met een vermogen van meer dan 7,2 kW.

Artikel 40b

  • 1 Ingeval een lijfrenteverplichting in een situatie als bedoeld in artikel 3.133, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomstenbelasting 2001 overgaat of, beoordeeld aan het einde van het kalenderjaar, is overgegaan op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.

  • 2 De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44a, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de lijfrenteverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44a, eerste lid, van de wet bedoelde inkomstenbelasting en revisierente.

  • 3 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.

Artikel 40c

  • 1 Ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling in een situatie als bedoeld in artikel 19b, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 overgaat op een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat het verzekeringsbedrijf uitoefent, kan de ontvanger onder door hem te stellen voorwaarden aan de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is een schriftelijke verklaring doen toekomen inhoudende een onherroepelijke mededeling dat de aansprakelijkheid niet langer geldt voor de in dat artikel bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.

  • 2 De ontvanger geeft de in het eerste lid bedoelde verklaring af op schriftelijk verzoek van de verzekeraar die op grond van artikel 44b, eerste lid, van de wet aansprakelijk is, mits het niet in Nederland gevestigde pensioenfonds of lichaam waarop de pensioenverplichting is overgegaan zich bij overeenkomst garant stelt voor de voldoening van de in artikel 44b, eerste lid, van de wet bedoelde loon- en inkomstenbelasting alsmede revisierente.

  • 3 De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing indien de verzekeringnemer of de gerechtigde voldoende zekerheid heeft gesteld.

's-Gravenhage, 30 mei 1990

De

staatssecretaris

van Financiën,

M.J.J. van Amelsvoort

Bijlage , behorend bij artikel 1cb

Overeenkomst inzake de overheidsvordering

De ondergetekenden:

  • (naam), (adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te (plaats) onder nummer (nummer), verder te noemen de bank;

  • Onze Minister, voor wie optreedt (naam).

Zijn overeengekomen als volgt:

  • 1. Onze Minister opent hierbij een rekening bij de bank onder nummer (nummer) waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt.

  • 2. De gegevens op grond waarvan overheidsvorderingen worden gedaan worden in digitale vorm en overeenkomstig de Nederlandse systematiek van automatische incasso geleverd aan de bank.

  • 3. Onze Minister is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, te weten het rekeningnummer en het bedrag van de overheidsvordering, die worden geleverd bij het doen van de overheidsvordering.

  • 4. Onze Minister is verantwoordelijk voor de telefonische bereikbaarheid voor belastingschuldigen op een gratis nummer.

  • 5. De bank informeert Onze Minister over de op de rekening betrekking hebbende gegevens.

  • 6. De bepalingen in deze overeenkomst strekken mede ten behoeve van de bank waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt en indien op die betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd, en hebben dienovereenkomstig te gelden als een onherroepelijk derdenbeding als bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Aldus overeengekomen en getekend,

te (plaats) op (datum)

Onze Minister,

voor deze:

De bank,