Stb. 2003, 528, datum inwerkingtreding 01-03-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 04-09-2003.
1 De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige
voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het
uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.
2 Het uitstel kan tussentijds bij beschikking worden beëindigd.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren in de
gevallen waarin belastingaanslagen in de rechten van successie of schenking zijn opgelegd
en door de voldoening daarvan zonder uitstel een sociaal-economisch dan wel cultureel
belang in gevaar zou komen en dat uitstel niet of onvoldoende mogelijk is ingevolge
de overige leden van dit artikel.
4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van 12 maanden en voor de eventuele verlenging daarvan
op grond van artikel 3.64, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, mits voldoende
zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die
is verschuldigd door de toepassing van artikel 3.64, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001. Het uitstel wordt beëindigd indien de herinvesteringen niet leiden tot in Nederland
belastbare winst van de onderneming en bij emigratie van de belastingschuldige.
5 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld,
voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door
de toepassing van de artikelen 3.83, eerste lid of tweede lid, 3.133, tweede lid,
onderdelen h of j, 3.136, eerste lid, of 7.2, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001. Het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als genoemd
in artikel 19b, eerste lid, of tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting
1964, artikel 3.133, tweede lid, onderdelen a tot en met g, i en k, of artikel 3.135,
eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
6 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen
betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door de toepassing van artikel
3 116, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het uitstel wordt beëindigd:
-
a. indien zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning
te zijn in de zin van artikel 3 111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
-
b. indien de belastingschuldige een voordeel geniet als bedoeld in artikel 3 116, eerste
lid, van die wet;
-
c. indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3 116, derde lid, van
die wet.
7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot
het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 224 van het Communautair
douanewetboek.
8 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld,
voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die is verschuldigd door
de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomstenbelasting
2001 indien de verkrijger een natuurlijk persoon is die niet in Nederland woont en
de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een
voor zijn rekening gedreven Nederlandse onderneming als bedoeld in artikel 7.2 van
die wet of behoren tot het resultaat uit een werkzaamheid in Nederland van hem, of
door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, of van artikel 7.5,
vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. Het uitstel wordt beëindigd:
-
a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden
vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met
g en i, tweede, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval
van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen d, e, f en
g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan het uitstel van betaling onder nader te
stellen voorwaarden worden voortgezet;
-
b. ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden gehouden, haar
onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg
geheel heeft uitgekeerd, dan wel, ingeval geen onderneming is gedreven, haar reserves
geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd;
-
c. in geval van een teruggaaf van wat op aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid
in een fonds voor gemene rekening is gestort dan wel van wat door houders van winstbewijzen
is gestort of ingelegd.
9 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid
is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting
ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of
winstbewijzen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in de tweede
volzin, indien die persoon de overdrachtsprijs is schuldig gebleven of de aandelen
of winstbewijzen geschonken heeft gekregen, de bezittingen van de vennootschap waarop
het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of
middellijk bestaan uit beleggingen en aandelen zijn vervreemd die ten minste vijf
percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken. Een vervreemding
als bedoeld in de eerste volzin, is een vervreemding aan:
-
a. kind, pleegkind of kleinkind, of hun partner;
-
b. de partner;
-
c. een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte naamloze of besloten
vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen worden gehouden
door een persoon als bedoeld in onderdeel a of b.
Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel aandelen of winstbewijzen
welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd of wanneer daaruit reguliere
voordelen van substantiële omvang worden genoten.
10 Voor de toepassing van het negende lid wordt het begrip vervreemding opgevat overeenkomstig
artikel 4.12 en 4.16, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting
2001.
11 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van vijf jaar voor belastingaanslagen betreffende
de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, derde lid, van de Successiewet
1956. Het uitstel wordt beëindigd:
12 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende
de rechten van successie of schenking, bedoeld in artikel 31a, vierde lid, van de
Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:
13 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen in de rechten
van successie of schenking voor zover die rechten kunnen worden toegerekend aan de
verkrijging van een vordering op een medeverkrijger ter zake van door deze medeverkrijger
verkregen ondernemingsvermogen, aandelen of winstbewijzen als bedoeld in artikel 35b,
tweede lid, van de Successiewet 1956. Het uitstel wordt beëindigd:
-
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
-
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige
van toepassing is;
-
c. ingeval zich ten aanzien van de medeverkrijger tijdens de in de eerste volzin bedoelde
periode een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 53b, derde lid, van de Successiewet
1956;
-
d. voor zover de vordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt voldaan.
14 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid
is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting
die is verschuldigd wegens het beëindigen van een terbeschikkingstelling in de zin
van artikel 3.91 of artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van een zaak zonder
dat sprake is van een vervreemding van die zaak en welke belasting kan worden toegerekend
aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van
die zaak. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht
wordt over onvoldoende middelen – andere dan de desbetreffende zaak – te beschikken
om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen
de periode waarvoor het uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Voor de toepassing
van de tweede volzin blijven voorts buiten aanmerking de aandelen in of de winstbewijzen
van een vennootschap waarin de belastingschuldige of een met hem verbonden persoon
een aanmerkelijk belang heeft op grond van artikel 4.10 en artikel 4.11 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 indien het verschuldigd worden van de belasting voortvloeit
uit de toepassing van de in artikel 3.92, eerste lid, onderdeel a, slot, van die wet
bedoelde uitzondering ten aanzien van de terbeschikkingstelling in de zin van dat
artikel aan die vennootschap. Het uitstel wordt beëindigd:
-
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
-
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige
van toepassing is;
-
c. in geval van overlijden van de belastingschuldige;
-
d. ingeval de desbetreffende zaak wordt vervreemd.
15 Voor de toepassing van het achtste tot en met veertiende lid zijn de artikelen 4.3
tot en met 4.5a van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.
16 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid
is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting
die bij staking van een onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan
het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een
woning als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
die na het staken wordt aangemerkt als een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111
van die wet. Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht
wordt over onvoldoende middelen – andere dan de eigen woning – te beschikken om zonder
uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode
waarvoor uitstel wordt verleend, kan worden voldaan. Het uitstel wordt beëindigd:
-
a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;
-
b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige
van toepassing is;
-
c. in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, bedoeld in artikel
1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, aannemelijk maakt dat de resterende belasting
binnen de periode waarvoor uitstel is verleend, zal worden voldaan;
-
d. ingeval zich een omstandigheid voordoet waardoor de woning ophoudt een eigen woning
te zijn.
17 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor de duur van tien jaar voor belastingaanslagen betreffende
de inkomstenbelasting die is verschuldigd bij staking door overlijden als bedoeld
in artikel 3.58, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
18 Voor de toepassing van het vierde, vijfde, zesde, achtste en zeventiende lid wordt
de heffingsrente en voor de toepassing van het vijfde lid wordt voorts de revisierente
gelijkgesteld met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing
van het negende, veertiende en zestiende lid wordt de heffingsrente voorzover deze
samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van die leden uitstel van
betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.