Stb. 2015, 538, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-09-2015.
Achtste lid, aanhef en onderdeel b zijn gewijzigd.
Werkt terug tot 15:15 uur.
8 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van
uitstel van betaling voor belastingaanslagen betreffende de inkomstenbelasting die
is verschuldigd ter zake van geconserveerd inkomen als bedoeld in artikel 2.8, vierde,
vijfde, zesde of zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of ter zake van geconserveerd
inkomen door de toepassing van artikel 4.16, eerste lid, onderdeel h, van die wet
of van artikel 7.5, vierde, vijfde of zevende lid, van die wet. De in de eerste volzin
bedoelde regels kunnen mede betrekking hebben op het stellen van voldoende zekerheid.
Het uitstel wordt beëindigd:
-
b. ingeval de vennootschap waarin de belastingschuldige de aandelen of winstbewijzen
houdt, reserves aan de belastingschuldige heeft uitgedeeld, voor een bedrag ter grootte
van 25 percent van de uitgedeelde reserves op de aandelen of winstbewijzen die aan
het uitstel ten grondslag liggen, verminderd met de over die uitgedeelde reserves
in Nederland verschuldigde dividendbelasting of inkomstenbelasting en de daarover
in het buitenland feitelijk geheven belasting;
Stb. 2015, 455, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.
21 Voor de toepassing van het vierde, vijfde, achtste en zeventiende lid wordt de belastingrente
en voor de toepassing van het vijfde lid wordt voorts de revisierente gelijkgesteld
met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van het negende,
elfde, veertiende, zestiende en achttiende lid wordt de belastingrente voorzover deze
samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van die leden uitstel van
betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting. Voor de toepassing van het
twaalfde lid, wordt de belastingrente gelijkgesteld met de erfbelasting waarmee deze
samenhangt. Voor de toepassing van het dertiende lid wordt de belastingrente voor
zover deze samenhangt met de erfbelasting waarvoor op de voet van dat lid uitstel
van betaling wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.