Stb. 2004, 654, datum inwerkingtreding 01-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 11-03-2004.
1 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige
die niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar een belastingaanslag geheel
of gedeeltelijk te betalen, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend.
2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige
ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, vijfde of achtste lid,
uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend
indien dit uitstel eindigt door verloop van tien jaren. Kwijtschelding van belasting
kan worden verleend tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag na tien jaren.
3 Indien de ontvanger het op de voet van artikel 25, vijfde lid, verleende uitstel van
betaling beëindigt omdat zich met betrekking tot een aanspraak uit een overeenkomst
van levensverzekering of een aanspraak ingevolge een pensioenregeling een omstandigheid
voordoet als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, tweede volzin, kan krachtens bij ministeriële
regeling te stellen regels aan de belastingschuldige kwijtschelding van belasting
worden verleend voorzover de waarde in het economische verkeer van die aanspraak is
gedaald in vergelijking tot die waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake
waarvan de belastingaanslag is vastgesteld.
4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige
ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, achtste lid, uitstel van
betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot een bedrag
gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting wegens reguliere voordelen
in de zin van hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de
aandelen of winstbewijzen waarop het uitstel betrekking heeft.
5 Voorzover de ontvanger het op de voet van artikel 25, achtste lid, verleende uitstel
van betaling beëindigt omdat aandelen of winstbewijzen worden vervreemd in de zin
van artikel 25, achtste lid, onderdeel a, kan krachtens bij ministeriële regeling
te stellen regels kwijtschelding worden verleend, indien de waarde in het economische
verkeer van die aandelen of winstbewijzen is gedaald, anders dan door uitkering van
winstreserves of teruggaaf van wat is gestort of ingelegd, in vergelijking tot die
waarde ten tijde van het belastbare feit ter zake waarvan de belastingaanslag is vastgesteld,
tot een bedrag gelijk aan een vierde van de in deze volzin bedoelde waardedaling.
Het in de eerste volzin bedoelde bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan
het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen nog uitstel van betaling
is verleend.
6 Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikel 4.3 tot en met 4.5a van de Wet
inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.
7 Voor de toepassing van het tweede lid worden de heffingsrente en de revisierente gelijkgesteld
met de inkomstenbelasting waarmee deze samenhangen. Voor de toepassing van dit artikel
wordt de heffingsrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor
op de voet van dit artikel kwijtschelding wordt verleend, gelijkgesteld met die belasting.