Wet militaire strafrechtspraak

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-03-2011.
Geldend van 10-10-2010 t/m 30-06-2013

Rijkswet van 14 juni 1990, houdende nieuwe regels inzake de militaire strafrechtspraak

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe voorschriften te geven inzake de organisatie van de militaire strafrechtspraak, alsmede enige bepalingen inzake de daarbij plaatsvindende wijze van strafvordering;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 De zowel in deze wet als in het Wetboek van Militair Strafrecht voorkomende uitdrukkingen hebben in beide dezelfde betekenis met dien verstande dat in deze wet onder militairen niet worden begrepen militairen die Gouverneur, minister, staatssecretaris, lid van de Staten van Aruba, Curaçao of Sint Maarten of lid van de Staten-Generaal zijn. Artikel 61 van het Wetboek van Militair Strafrecht is van toepassing.

  • 2 In deze wet wordt verstaan onder:

    • a. Wetboek van Strafvordering: het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk;

    • b. Wetboek van Strafrecht: het Wetboek van Strafrecht van het Europese deel van het Koninkrijk;

    • c. Gemeenschappelijk Hof van Justitie: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • d. Gerechten in eerste aanleg: het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Hoofdstuk II. Organisatie van de militaire strafrechtspraak

Titel I. Militaire strafrechtspraak in eerste aanleg

Artikel 2

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 10 en 17 en behoudens de uitzonderingen bij de wet gemaakt berust de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten begaan door militairen en door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Nederlandse militairen zijn gelijkgesteld:

  • 2 Onverminderd het bepaalde in de aanhef van het eerste lid neemt de arrondissementsrechtbank in tijd van oorlog in eerste aanleg kennis van:

    • 1°. strafbare feiten begaan door militairen, door hen die ten aanzien van zodanige feiten bij of krachtens de wet met Nederlandse militairen zijn gelijkgesteld en door hen die binnen de Nederlandse krijgsmacht een door Ons aan te wijzen vitale functie vervullen;

    • 2°. strafbare feiten begaan door hen die buiten het grondgebied van het Koninkrijk deel uitmaken van de Nederlandse krijgsmacht;

    • 3°. strafbare feiten begaan door personen als bedoeld onder 4 van onderdeel A van artikel 4 van het Verdrag van Genève, betreffende de behandeling van krijgsgevangenen van 12 augustus 1949 (Trb. 1951, nr. 74) voor zover die personen de Nederlandse krijgsmacht volgen buiten het grondgebied van het Koninkrijk;

    • 4°. strafbare feiten door wie ook begaan in door de Nederlandse krijgsmacht bezet gebied, voorzover kennisneming daarvan in overeenstemming is met de regels door het volkenrecht erkend.

Artikel 3

  • 1 Het kantongerecht te Arnhem is bij uitsluiting bevoegd tot de uitoefening van de in artikel 2 omschreven rechtsmacht. De rechter die deze rechtsmacht uitoefent draagt de titel van militaire kantonrechter.

  • 2 Bij de arrondissementsrechtbank te Arnhem zijn een of meer meervoudige kamers en een of meer enkelvoudige kamers, onder de benaming van militaire kamers, bij uitsluiting bevoegd tot de uitoefening van de in artikel 2 omschreven rechtsmacht. Het lid van een enkelvoudige kamer draagt de titel van militaire politierechter.

  • 3 De rechtsgebieden van de in de vorige leden genoemde gerechten zijn met betrekking tot de in artikel 2 omschreven rechtsmacht onbegrensd, doch strekken zich niet uit over het rechtsgebied van enig ander bij of krachtens deze wet aangewezen gerecht, tot de uitoefening van de in artikel 2 omschreven rechtsmacht bevoegd.

Artikel 4

  • 1 De ingevolge de voorgaande artikelen toegekende uitsluitende bevoegdheden lijden uitzondering in het geval van deelneming aan strafbare feiten van iemand die niet valt onder de rechtsmacht, in artikel 2 omschreven.

  • 2 In dat geval vindt vervolging bij voorkeur plaats voor de rechter in Nederland, tot kennisneming van de door de deelnemer begane feiten bevoegd, tenzij:

Artikel 5

  • 1 De meervoudige kamer houdt zitting en beslist met drie leden, van wie twee, onder wie de voorzitter, lid zijn van de arrondissementsrechtbank, en één, verder te noemen het militair lid, niet tot de rechterlijke macht behoort. Bij de behandeling van een zaak tegen een militair zal het militair lid bij voorkeur behoren tot het krijgsmachtdeel waartoe de verdachte behoort. Met inachtneming van het voorafgaande beslist de voorzitter omtrent de samenstelling van de meervoudige kamer bij de behandeling van een zaak tegen militairen van verschillende krijgsmachtdelen.

  • 2 De functie van militaire politierechter wordt vervuld door een lid van de arrondissementsrechtbank.

  • 3 Militaire kamers kunnen zittingen houden buiten de zetel van de rechtbank.

  • 4 De militaire kantonrechter kan zitting houden buiten de zetel van het kantongerecht.

Artikel 6

  • 1 Wij benoemen op voordracht van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, zoveel militaire leden bedoeld in het eerste lid van het voorafgaande artikel als Wij dienstig oordelen.

  • 3 De militaire leden worden voor de tijd van vier jaren benoemd. Zij zijn bij hun aftreden eenmaal herbenoembaar. Op eigen verzoek kunnen zij door Ons worden ontslagen. Hun wordt bij het bereiken van de ouderdom van zestig jaren door Ons ontslag verleend met ingang van de eerstvolgende maand. Indien het militair lid niet meer voldoet aan een der eisen genoemd in het voorafgaande lid heeft zulks van rechtswege ontslag als militair lid tot gevolg.

  • 5 De militaire leden genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten volgens bij algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen.

  • 6 Alles wat de wijze van eedsaflegging, het kostuum van de militaire leden alsmede de werkwijze van de militaire kamers aangaat, wordt geregeld bij algemene maatregel van Rijksbestuur.

Titel II. Hoger beroep

Artikel 7

Artikel 8

  • 1 De militaire kamer van de in artikel 3 genoemde rechtbank neemt bij uitsluiting in hoger beroep kennis van de daarvoor vatbare vonnissen door de militaire kantonrechter in eerste aanleg gewezen.

  • 2 Bij het gerechtshof te Arnhem is een meervoudige kamer, onder de benaming van militaire kamer, bij uitsluiting bevoegd tot het oordeel in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen van de militaire kamers van de in artikel 3 genoemde arrondissementsrechtbank. Deze kamer oordeelt ook over het beklag bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 9

  • 1 De militaire kamer van het gerechtshof houdt zitting en beslist met drie leden, van wie twee, onder wie de voorzitter, lid zijn van het gerechtshof en een, verder te noemen het militair lid, niet tot de rechterlijke macht behoort. Artikel 5, eerste lid, tweede en derde volzin, en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Wij benoemen op voordracht van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, zoveel militaire leden bedoeld in het voorgaande lid als Wij dienstig oordelen.

  • 3 Om te kunnen worden benoemd tot militair lid moet men militair zijn en voldoen aan de eisen omschreven in artikel 64 van de Wet op de rechterlijke organisatie, alsmede tenminste de rang van kapitein ter zee of kolonel bekleden en niet behoren tot het wapen der Koninklijke marechaussee.

  • 4 Militairen met de rang van kapitein ter zee of kolonel worden als militair lid bevorderd tot de titulaire rang van commandeur, brigade-generaal of commodore.

Titel III. Mobiele rechtbanken

Artikel 10

  • 1 Wij kunnen op voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Defensie, in het gebied waarvoor een uitzonderingstoestand is afgekondigd, of voor de berechting buiten het Koninkrijk een of meer mobiele rechtbanken instellen.

  • 2 Wij kunnen bepalen dat de bevelhebber van een krijgsmachtdeel in het gebied waarvoor een uitzonderingstoestand is afgekondigd, een of meer mobiele rechtbanken kan instellen.

  • 4 Indien meer dan een mobiele rechtbank worden ingesteld regelen Wij bij Ons ingevolge het eerste of tweede lid genomen besluit hun onderlinge betrekkelijke bevoegdheid. De militaire kantonrechter en de arrondissementsrechtbank nemen bij voorkeur geen kennis van een feit waarvan ook een mobiele rechtbank kan kennis nemen.

  • 5 Zodra de omstandigheden die tot de instelling van een mobiele rechtbank hebben geleid, hebben opgehouden te bestaan, of zoveel eerder als Wij dienstig oordelen, heffen Wij op voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Defensie die mobiele rechtbank op. Bij ons besluit regelen Wij tevens de afdoening van de nog bij die rechtbank aanhangige zaken.

Artikel 11

  • 1 Een mobiele rechtbank houdt zitting en beslist met drie leden, van wie twee, onder wie de voorzitter, tot de rechterlijke macht behoren, en één lid een niet tot de rechterlijke macht behorende militair is.

  • 2 Indien een of twee tot de rechterlijke macht behorende personen als bedoeld in het eerste lid niet beschikbaar zijn, wordt hun plaats ingenomen door niet tot de rechterlijke macht behorende militairen. Ingeval slechts één tot de rechterlijke macht behorend lid aanwezig is, fungeert deze als voorzitter. Indien een zodanig lid in het geheel niet aanwezig is, wordt de rechtbank voorgezeten door het niet tot de rechterlijke macht behorende lid, dat het oudste is in benoeming als lid.

  • 4 Indien Wij een mobiele rechtbank hebben ingesteld, benoemen Wij op voordracht van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, de voorzitter en zoveel leden als Wij dienstig oordelen. Ingeval de bevelhebber van een krijgsmachtdeel de rechtbank heeft ingesteld, benoemt hij de voorzitter en zoveel leden als hij dienstig oordeelt. De bevelhebber voert inzake die benoemingen zo mogelijk overleg met de genoemde ministers en de voorzitter van de mobiele rechtbank.

Artikel 12

  • 1 Zodra een mobiele rechtbank feitelijk optreedt, kunnen zaken die bij de militaire kantonrechter of de militaire kamer van de arrondissementsrechtbank aanhangig zijn en tot de bevoegdheid van die mobiele rechtbank behoren, aan deze worden overgedragen in de stand, waarin zij zich op dat ogenblik bevinden.

  • 2 Overdracht van een zaak die bij een mobiele rechtbank aanhangig is, naar een andere mobiele rechtbank of naar de in artikel 3 genoemde rechtbank, onderscheidenlijk de militaire kantonrechter kan plaatsvinden in de stand, waarin zij zich op dat ogenblik bevindt.

  • 3 Uitvoering van dit artikel geschiedt door het openbaar ministerie.

Artikel 13

  • 2 Bij afwezigheid van leden van het openbaar ministerie kunnen met de waarneming van de taak van het openbaar ministerie militairen worden belast. Het daartoe strekkend besluit wordt door Ons gegeven op voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Defensie, of, indien zodanig besluit niet kan worden afgewacht, door de voorzitter van de rechtbank.

Artikel 14

Artikel 15

  • 1 Indien de omstandigheden ter plaatse dit nodig maken, kan de voorzitter van de mobiele rechtbank een of meer enkelvoudige kamers instellen onder de benaming van mobiele politierechter.

  • 2 Als mobiele politierechter fungeert een door de voorzitter van de mobiele rechtbank aan te wijzen lid van die rechtbank, welk lid bij voorkeur behoort tot de rechterlijke macht.

Artikel 16

Titel IV. Organisatie van de militaire strafrechtspraak in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 17

  • 1 Het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten en het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba oefenen de rechtsmacht omschreven in artikel 2 uit voorzover de verdachte zich bevindt binnen het bij koninklijk besluit vast te stellen bevelsgebied van de hoogste bevelvoerende militair in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2 Het Gerecht in eerste aanleg van het in het eerste lid genoemde land waar de verdachte zich bevindt, oefent de in het eerste lid omschreven rechtsmacht uit.

  • 3 Bij de Gerechten in eerste aanleg zijn een meervoudige en een enkelvoudige kamer onder de benaming militaire kamers. Het lid van een enkelvoudige kamer draagt de titel van militaire politierechter.

  • 4 De behandeling van de in het eerste lid bedoelde zaken geschiedt bij uitsluiting door een militaire kamer.

  • 5 Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van zich in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindende personen.

  • 6 Artikel 5, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat twee leden van een meervoudige kamer, onder wie de voorzitter, lid zijn van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en dat de functie van militaire politierechter wordt vervuld door een lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

  • 11 Overdracht van een zaak die in eerste aanleg bij een militaire kamer van de arrondissementsrechtbank of bij een mobiele rechtbank aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich bevindt in Aruba, Curaçao of Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba dan wel overdracht van een zaak die bij een militaire kamer van een der genoemde gerechten in eerste aanleg aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich niet meer in het rechtsgebied van desbetreffende gerecht bevindt, naar de in artikel 3 genoemde arrondissementsrechtbank of naar een mobiele rechtbank, kan plaatsvinden in de stand waarin de zaak zich op dat ogenblik bevindt. Uitvoering van deze overdracht geschiedt door het openbaar ministerie.

Artikel 18

  • 1 Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op vonnissen van de militaire kamers van de gerechten in eerste aanleg.

  • 2 Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie oordeelt in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen van de gerechten in eerste aanleg.

  • 3 Bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is een meervoudige kamer onder de benaming van militaire kamer.

  • 4 De behandeling van de in het eerste lid bedoelde zaken geschiedt bij uitsluiting door een militaire kamer. Deze kamer oordeelt over het beklag bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, indien de persoon wiens vervolging wordt verlangd zich bevindt in Aruba, Curaçao of Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 8 Overdracht van een zaak die bij de militaire kamer van het gerechtshof aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich bevindt in Aruba, Curaçao of Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dan wel overdracht van een zaak die bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie aanhangig is met betrekking tot een persoon die zich niet meer in Aruba, Curaçao of Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt, naar het in artikel 8 genoemde gerechtshof, kan plaatsvinden in de stand waarin de zaak zich op dat ogenblik bevindt. Uitvoering van deze overdracht geschiedt door het openbaar ministerie. Het hof waaraan de zaak wordt overgedragen is bevoegd in hoger beroep over de zaak te oordelen.

Artikel 19

Hoofdstuk III. Strafvordering

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 20

  • 1 Onder leden en rechters in het Wetboek van Strafvordering worden begrepen leden van een militaire kamer als bedoeld in deze wet.

  • 2 Onder opsporingsambtenaren in de zin van artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering worden mede begrepen de in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als zodanig bevoegde ambtsdragers.

Artikel 21

In zaken betreffende strafbare feiten als bedoeld in artikel 2 treedt als raadkamer een meervoudige militaire kamer op.

Artikel 22

  • 1 De raadkamer van een gerecht bedoeld in deze wet kan een verhoor van een persoon die zich buiten het Europese deel van het Koninkrijk bevindt, opdragen aan een van de leden van een militaire kamer van de in artikel 3 genoemde rechtbank, van een krachtens artikel 10 ingestelde mobiele rechtbank of van een militaire kamer van het gerecht in eerste aanleg bedoeld in artikel 17, eerste lid.

  • 2 Een opdracht als bedoeld in het eerste lid wordt bij voorkeur niet gegeven aan een lid, dat op enigerlei wijze bij de behandeling van een zaak betrokken is geweest.

Artikel 23

  • 2 Buiten het Europese deel van het Koninkrijk kan een advocaat alleen worden toegevoegd, indien hij zich daartoe bereid heeft verklaard.

  • 3 Een officier kan alleen worden toegevoegd, indien een advocaat niet beschikbaar is. Ook indien deze wel beschikbaar is, kan een officier als raadsman worden toegevoegd, mits de verdachte daarom uitdrukkelijk verzoekt. De toevoeging van een officier geschiedt door de voorzitter van de rechtbank, dan wel van het gerechtshof, waarvoor de zaak moet dienen. In het Europese deel van het Koninkrijk kan een officier alleen worden toegevoegd, indien hij zich daartoe bereid heeft verklaard. Een toegevoegde officier is, onverminderd het bepaalde in artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering, verplicht als raadsman op te treden.

  • 5 Een officier die als raadsman optreedt, geniet vergoeding voor reis- en verblijfskosten volgens bij algemene maatregel van Rijksbestuur te stellen regelen.

Artikel 24

  • 1 De militair die ingeval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf een mindere als verdachte aanhoudt, heeft het recht daarbij de hulp in te roepen van andere militairen. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddellijk te voldoen.

  • 2 De militair die ingeval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf een mindere als verdachte aanhoudt, kan hem indien zijn overlevering aan een opsporingsambtenaar niet kan worden afgewacht, overleveren of doen overleveren aan de bevelvoerende militair van de eenheid waartoe de verdachte behoort of aan een andere door Onze Minister van Defensie aan te wijzen bevelvoerende militair. De verplichting omschreven in artikel 53, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gaat in dat geval over op die bevelvoerende militair.

Artikel 25

Onverminderd het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie degene, die verdacht wordt van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 96-104, 109 of 110 van het Wetboek van Militair Strafrecht, wordt geleid of die zelf die verdachte heeft aangehouden, na hem te hebben gehoord, bevelen dat hij naar zijn eenheid zal worden overgebracht, teneinde aldaar ter beschikking van zijn commandant te worden gesteld. Het bevel kan slechts worden gegeven, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat de verdachte niet uit eigen beweging naar zijn eenheid zal terugkeren.

Artikel 26

Onverminderd het bepaalde in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering kan een bevel tot voorlopige hechtenis eveneens worden gegeven in geval van verdenking van:

Artikel 27

  • 2 Een gewichtige reden van militaire veiligheid kan voor de toepassing van het vorige lid slechts in aanmerking worden genomen:

    • 1°. indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg waarvan schade ontstaat aan of te duchten is voor de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht;

    • 2°. indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat zonder onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte andere militairen een misdrijf zullen begaan als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg waarvan schade ontstaat aan of te duchten is voor de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht.

Artikel 28

De strafbepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en de gedragsregels van de Wet militair tuchtrecht zijn niet van toepassing op de schending van een bevel, dat aan de verdachte is gegeven ingevolge een bij de wet in het belang van strafvordering toegekende bevoegdheid.

Titel II. Bepalingen betreffende strafvordering in eerste aanleg

Artikel 29

  • 2 Een militair lid, dat ingevolge het eerste lid is benoemd tot rechter-commissaris, treedt als zodanig op met dien verstande dat hij:

    • a. niet bevoegd is bevelen als bedoeld in de artikelen 63, 206, 214 en 221 van het Wetboek van Strafvordering te geven;

    • b. alleen kan optreden indien het onderzoek van de zaak geheel of overwegend buiten Nederland plaatsvindt;

    • c. buiten het geval bedoeld onder b, kan optreden, indien de zaak naar het oordeel van de voorzitter van de militaire kamer van zodanige aard is dat onderzoek door een militair lid de voorkeur verdient.

Artikel 30

  • 1 Ingeval van overdracht van een zaak aan een ander gerecht na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, zal dat gerecht het onderzoek opnieuw aanvangen.

Artikel 31

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de verklaring van een meerdere of gewezen meerdere volledig bewijs van schuld opleveren, indien zij betrekking heeft op de schending van een door hem gegeven dienstbevel, dan wel op een tegen hem gepleegde feitelijke insubordinatie of muiterij.

  • 2 De militair die zich beroept op een grond die overeenkomstig een van de artikelen 40-43 van het Wetboek van Strafrecht de strafbaarheid van een door hem als schildwacht gepleegd feit zou uitsluiten, wordt geacht rechtmatig te hebben gehandeld, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

Artikel 32

De termijn van dagvaarding voor de militaire politierechter en de militaire kantonrechter is tenminste vijf dagen.

Artikel 33

  • 1 Bij algemene maatregel van Rijksbestuur worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding voor reis- en verblijfkosten van de verdachte die in verband met de uitoefening van de dienst in een ander land verblijft dan waarin de rechter zitting houdt, voorzover de rechter zijn verschijning in persoon heeft bevolen.

  • 2 Onze Minister van Justitie kan aan de verdachte een tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten verlenen, indien de rechter zijn verschijning in persoon heeft bevolen en betrokkene naar het oordeel van Onze Minister zeer hoge kosten heeft moeten maken.

Titel III. Bepalingen betreffende rechtsmiddelen

Artikel 35

In geval van hoger beroep is de vorige titel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36

In geval van verwijzing als bedoeld in artikel 441, tweede lid, tweede volzin onder 2e en 3e, van het Wetboek van Strafvordering, wordt de zaak verwezen:

  • 1°. wanneer de vernietigde uitspraak is gedaan door een militaire kamer van de in artikel 3 genoemde rechtbank, naar het in artikel 8 genoemde gerechtshof;

  • 2°. wanneer zij is gedaan door de militaire kamer van het in artikel 8 genoemde gerechtshof naar datzelfde gerechtshof;

en in alle gevallen behandeld door de militaire kamer. Aan de behandeling van de verwezen zaak nemen bij voorkeur geen leden deel die op enigerlei wijze bij de behandeling van die zaak betrokken zijn geweest.

Artikel 37

Bij toepassing van artikel 461, eerste lid, en artikel 465, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vindt, indien de in die artikelen bedoelde gevallen betrekking hebben op zaken als bedoeld in artikel 2, verwijzing plaats naar het in artikel 8 genoemde gerechtshof. Aan de behandeling van de verwezen zaak nemen bij voorkeur geen leden deel die op enigerlei wijze bij de behandeling van die zaak betrokken zijn geweest.

Titel IV. Bepalingen betreffende enige rechtsplegingen van bijzondere aard

Artikel 39

  • 2 Tenzij aanstonds onvoorwaardelijk van vervolging wordt afgezien, wint de officier van justitie in de in het vorige lid bedoelde zaken voorzover nodig inlichtingen in omtrent de opvoeding, het karakter, de ontwikkeling en het doorgaand gedrag van de verdachte, ook door het horen van getuigen die hem door diens ouders of voogd zijn opgegeven.

Artikel 40

De artikelen 510 en 511 van het Wetboek van Strafvordering vinden geen toepassing ten aanzien van de militaire leden van een militaire kamer of van een mobiele rechtbank.

Artikel 41

De bevoegdheden bedoeld in artikel 551 van het Wetboek van Strafvordering kunnen mede worden uitgeoefend in geval van een strafbaar feit als omschreven in de Eerste Titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Militair Strafrecht.

Titel V. Bepalingen betreffende tenuitvoerlegging en kosten

Artikel 42

In afwijking van het bepaalde in artikel 588, eerste lid, onder b, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het gerechtelijk schrijven bestemd voor hen die feitelijk in werkelijke dienst verblijven worden uitgereikt op het adres van het onderdeel of dienstvak, waarbij zij zijn ingedeeld.

Titel VI. Bepalingen betreffende de rechtspleging bij een mobiele rechtbank

Artikel 43

Op de mobiele rechtbank en de ambtsdragers bij dat college zijn van overeenkomstige toepassing:

Artikel 44

  • 1 Indien de benoeming van de rechter-commissaris niet kan geschieden op de wijze als in de Wet op de rechterlijke organisatie voorzien, benoemt de voorzitter van de mobiele rechtbank een of meer leden tot rechter-commissaris voor de tijd van één jaar. Deze is steeds weer dadelijk benoembaar.

  • 2 Het bepaalde in artikel 29, tweede lid, is niet van toepassing indien er geen tot de rechterlijke macht behorende personen beschikbaar zijn om tot rechter-commissaris te worden benoemd.

Artikel 46

Indien zulks noodzakelijk is om de militaire strafrechtspraak te waarborgen, kan Onze Minister van Justitie bepalen dat:

  • a. in het rechtsgebied van een mobiele rechtbank:

    • 1°. de termijnen genoemd in de artikelen 58 en 64 van het Wetboek van Strafvordering tijdelijk zijn verdubbeld;

    • 2°. tijdelijk bij dagvaarding betreffende een strafbaar feit kan worden volstaan met een korte aanduiding van het feit dat te laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn, en de termijnen genoemd in artikel 265 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 32 van deze wet ook zonder toestemming van de verdachte tijdelijk kunnen worden verkort, een en ander voorzover de verdachte daardoor naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn verdediging wordt geschaad;

  • b. de mobiele rechtbank wettelijke voorschriften betreffende de termijnen en vormen, indien deze ten gevolge van de bijzondere omstandigheden in redelijkheid niet konden of kunnen worden in acht genomen, buiten beschouwing kan laten;

  • c. de beslissingen in zaken van bepaalde mobiele rechtbanken niettegenstaande de artikelen 557-560 van het Wetboek van Strafvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd. Zodra de uitvoering van een beslissing een aanvang heeft genomen, vervallen de gewone rechtsmiddelen.

Artikel 47

De krachtens artikel 46 getroffen voorzieningen worden ingetrokken zodra de omstandigheden dit toelaten.

Artikel 48

Krachtens de artikelen 46 en 47 door Onze Minister van Justitie te nemen besluiten treden, tenzij daarbij anders is bepaald, in werking met ingang van de dag na die van hun bekendmaking. Daarin kan worden bepaald dat zij onmiddellijk na hun bekendmaking in werking treden.

Artikel 49

  • 1 Krachtens de artikelen 46, 47 en 48 door Onze Minister van Justitie te nemen besluiten worden bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

  • 2 Indien het landsbelang dit naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, kan de Minister van Justitie een besluit als bedoeld in het voorgaande lid op andere wijze bekend maken.

Artikel 50

  • 1 Indien en voor zolang de verbinding met Onze Minister van Justitie is verbroken, oefent de bevelhebber, ten aanzien van een door hem krachtens artikel 10, tweede lid, ingestelde mobiele rechtbank, de bevoegdheden uit, welke in de artikelen 46 en 47 aan Onze Minister van Justitie zijn toegekend.

  • 2 De artikelen 48 en 49 zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de Minister van Justitie wordt gelezen de in het vorige lid bedoelde bevelhebber.

Titel VII. Bepalingen betreffende de rechtspleging in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Artikel 51

Op de Gerechten in eerste aanleg en op het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de militaire kamers van die colleges en de ambtsdragers daarbij zijn in zaken betreffende personen, die vallen onder de in artikel 17, eerste lid, bedoelde rechtsmacht, van overeenkomstige toepassing:

  • a. het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de rechtbank, onderscheidenlijk het gerechtshof en de ambtsdragers bij die colleges;

  • b. het bepaalde in de titels I-V en VIII van dit hoofdstuk met betrekking tot de rechtbank onderscheidenlijk het gerechtshof, de militaire kamers van die colleges en de ambtsdragers daarbij voorzover daarvan in deze titel niet wordt afgeweken.

Artikel 52

Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het verhoor van een persoon die zich buiten Aruba, Curaçao of Sint Maarten of buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt.

Artikel 53

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 23 kunnen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook als raadsman worden toegelaten personen die bevoegd zijn om aldaar als raadsman in strafzaken op te treden.

  • 2 Als raadsman van de verdachte kunnen bij de Hoge Raad ook optreden advocaten, ingeschreven bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Artikel 54

Onverminderd het bepaalde in artikel 29 kan een militair lid als rechter-commissaris optreden indien het onderzoek van de zaak geheel of overwegend buiten Aruba, Curaçao of Sint Maarten of buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba plaatsvindt.

Artikel 55

Onverminderd het bepaalde in artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering kan in zaken betreffende overtredingen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 56 van de Wet op de rechterlijke organisatie, de verdachte zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijke gemachtigde, tenzij de rechter beveelt dat hij in persoon zal verschijnen.

Artikel 56

In de gevallen van verwijzing als bedoeld in de artikelen 36, eerste volzin, en 37, eerste volzin, vindt de behandeling van de zaak door de militaire kamer van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie plaats op de wijze als voorzien in artikel 36, tweede volzin.

Artikel 57

Artikel 58

In Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen opsporingsambtenaren bij de uitoefening van hun bevoegdheden niet dan met inachtneming van de grenzen in de ter plaatse geldende wetgeving voor de gewone strafvordering gesteld, inbreuk maken op de rechten van niet aan de in artikel 2 bedoelde rechtsmacht onderworpen personen.

Titel VIII. Bijzondere bepalingen betreffende het uitoefenen van bevoegdheden inzake strafvordering buiten het Koninkrijk of binnen de territoriale zee

Artikel 59

  • 1 Buiten het Koninkrijk of binnen de territoriale zee kunnen door Onze Ministers van Justitie en van Defensie aan te wijzen bevelvoerende militairen, indien en zolang geen hulpofficier van justitie aanwezig is en diens komst niet kan worden afgewacht, de bevoegdheden uitoefenen welke het Wetboek van Strafvordering toekent aan de hulpofficier van justitie.

  • 2 Indien en zolang geen opsporingsambtenaar aanwezig is en diens komst niet kan worden afgewacht, kunnen de krachtens het voorgaande lid aangewezen militairen de bevoegdheden uitoefenen welke het Wetboek van Strafvordering toekent aan de opsporingsambtenaar.

Artikel 60

  • 1 In geval een verdachte buiten het Koninkrijk of binnen de territoriale zee in verzekering is gesteld, stelt degene die het bevel daartoe heeft gegeven, de officier van justitie hiervan onverwijld en op snelst mogelijke wijze in kennis. De officier van justitie doet, tenzij hij in het belang van het onderzoek anders beslist, de verdachte zo spoedig mogelijk voor zich geleiden.

  • 2 Indien en zolang de verbinding met de officier van justitie niet mogelijk is, blijft het bevel tot inverzekeringstelling van kracht tot het moment dat de verbinding is hersteld.

Artikel 61

  • 1 Buiten het Koninkrijk kunnen opsporingsambtenaren de bevoegdheden uitoefenen welke aan hen zijn toegekend bij enige bepaling van een andere wet dan deze of het Wetboek van Strafvordering, indien dat bij algemene maatregel van Rijksbestuur is bepaald.

Hoofdstuk IV. Slotbepalingen

Artikel 62

Buiten het Koninkrijk kunnen bevoegdheden inzake opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en tenuitvoerlegging van vonnissen slechts worden uitgeoefend voorzover het volkenrecht dit toelaat.

Artikel 63

Deze Rijkswet kan worden aangehaald als "Wet militaire strafrechtspraak".

Artikel 64

  • 1 Deze Rijkswet treedt in werking met ingang van een nader bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 2 Bij koninklijk besluit kan voordien een tijdstip worden bepaald met ingang waarvan Titel IIB van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering toepassing vindt op aan de militaire rechtsmacht onderworpen personen, met dien verstande dat waar in enige bepaling van die Titel van "rechtbank" wordt gesproken, daaronder "krijgsraad" wordt verstaan.

Artikel 65

  • 1 De volgende wetten worden ingetrokken:

    • - de Rechtspleging bij de Land- en de Luchtmacht (Stb. 1964, 9);

    • - de Rechtspleging bij de Zeemacht (Stb. 1964, 9);

    • - de Provisionele Instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof (Stb. 1964, 9);

    • - de Invoeringswet Militair Straf- en Tuchtrecht (Stb. 1921, 841);

    • - de wet, houdende enige maatregelen van bezuiniging betreffende de militair-rechterlijke macht (Stb. 1923, 6);

    • - de wet, houdende regeling van de bezoldiging van de militair-rechterlijke ambtenaren (Stb. 1968, 180);

    • - de Rijkswet tot invoering van de rechtsmiddelen van cassatie, cassatie in het belang der wet en herziening in het militair strafprocesrecht (Stb. 1979, 69);

Artikel 66

  • 1 Zaken, die op het tijdstip van inwerking treden van deze Rijkswet ter kennis zijn gekomen van de Commandant der Zeemacht in het Caraïbisch gebied worden door deze in de stand waarin zij zich bevinden met inachtneming van het bepaalde in de eerste twee leden van artikel 17 overgedragen aan het openbaar ministerie bij het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk dat van Aruba.

  • 2 Zaken, die op dat tijdstip ter kennis zijn gekomen van de overige verwijzingsautoriteiten, worden door deze in de stand waarin zij zich bevinden overgedragen aan het openbaar ministerie bij de in artikel 3 genoemde rechtbank.

  • 3 Voor zover het in de vorige leden bedoelde openbaar ministerie oordeelt dat deze zaken krijgstuchtelijke vergrijpen betreffen, draagt het deze zaken over aan de ingevolge de artikelen 39-43 van de Wet op de Krijgstucht tot straffen bevoegde autoriteit ter behandeling en afdoening overeenkomstig het in artikel 107 van de Wet militair tuchtrecht bepaalde.

  • 4 Voorzover het in het tweede lid bedoelde openbaar ministerie oordeelt dat deze zaken betrekking hebben op strafbare feiten waarvan een andere rechter dan een der in artikel 3 genoemde gerechten bevoegd is kennis te nemen, draagt het deze zaken over aan het tot vervolging daarvan bevoegde openbaar ministerie.

  • 5 De overige zaken worden met inachtneming van de bepalingen van deze Rijkswet behandeld en afgedaan.

Artikel 67

Strafzaken die op het tijdstip van inwerking treden van deze Rijkswet bij de krijgsraden en het Hoog Militair Gerechtshof of bij de parketten bij die gerechten in behandeling zijn, worden in de stand waarin zij zich bevinden overgedragen aan de uit hoofde van deze Rijkswet bevoegde gerechten, onderscheidenlijk de bevoegde parketten, ter verdere behandeling en afdoening met inachtneming van de bepalingen van deze Rijkswet.

Artikel 68

  • 1 Rechtshandelingen die onder de werking van de in artikel 65 genoemde wettelijke regelingen vóór het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet zijn verricht, blijven rechtsgeldig.

  • 2 Ten aanzien van verdachten die zich op dat tijdstip in voorlopig arrest bevinden kan de termijn gedurende welke een door de krijgsraad bekrachtigd of verlengd voorlopig arrest geldt nadien door het bevoegde gerecht op vordering van de officier van justitie vóór de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting nog ten hoogste tweemaal worden verlengd.

  • 3 Indien dagvaardingen zijn uitgebracht of oproepingen hebben plaatsgevonden wordt vanwege het openbaar ministerie of het gerecht waaraan de zaak is overgedragen, aan de gedagvaarde of opgeroepene schriftelijk kennisgegeven op welk tijdstip en voor welk gerecht hij, in plaats van hetgeen daaromtrent in de uitgebrachte dagvaarding of oproeping is vermeld, dient te verschijnen.

Artikel 69

  • 1 Tegen beslissingen van de Permanente krijgsraad voor de zeemacht in de Nederlandse Antillen, die op tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet niet onherroepelijk zijn geworden en waartegen nog geen beroep is ingesteld, kan zulk beroep met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, worden ingesteld op het in dat artikel genoemde gerecht. Het beroep kan worden ingesteld binnen veertien dagen na de uitspraak op de wijze als uit hoofde van deze Rijkswet voorgeschreven voor het instellen van hoger beroep tegen beslissingen van het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en dat van Aruba.

  • 2 Tegen beslissingen van de overige krijgsraden kan, in de in het vorig lid bedoelde gevallen en met inachtneming van het bepaalde in artikel 8, zulk beroep worden ingesteld op het in artikel 9 genoemde gerecht, ook indien het een strafzaak betreft, waarvan na de inwerkingtreding van deze Rijkswet de militaire kantonrechter tot kennisneming bevoegd zou zijn geweest. Het beroep kan worden ingesteld binnen veertien dagen na de uitspraak op de wijze als voorgeschreven voor het instellen van hoger beroep tegen beslissingen van de arrondissementsrechtbank te Arnhem.

  • 3 Tegen beslissingen van het Hoog Militair Gerechtshof in strafzaken die op het tijdstip van inwerking treden van deze Rijkswet niet onherroepelijk zijn geworden en waartegen nog geen beroep in cassatie is ingesteld kan binnen veertien dagen na de uitspraak zulk beroep worden ingesteld op de wijze als voorgeschreven voor het instellen van beroep in cassatie tegen arresten van het gerechtshof te Arnhem.

Artikel 70

Indien de Hoge Raad een sententie van het Hoog Militair Gerechtshof na het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet in cassatie vernietigt, wordt de zaak, indien zij niet door de Hoge Raad zelf wordt afgedaan, verwezen naar het in artikel 8 genoemde gerechtshof.

Artikel 71

Waar uit hoofde van enige in artikel 65 genoemde wettelijke regeling, het Wetboek van Strafvordering of het Wetboek van Strafrecht aan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor een zaak het laatst werd vervolgd bepaalde bevoegdheden worden toegekend, wordt vanaf het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet de uitoefening van deze bevoegdheden van de krijgsraden en van het Hoog Militair Gerechtshof overgenomen door de gerechten die, indien de zaak na dat tijdstip zou zijn vervolgd, in eerste aanleg, onderscheidenlijk in beroep tot kennisneming daarvan bevoegd zouden zijn geweest.

Artikel 72

  • 1 Op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet worden de administraties en archieven

    • a. van de secretariën van de Permanente Krijgsraad voor de zeemacht te ’s-Gravenhage, van de arrondissementskrijgsraad te Arnhem, van de mobiele krijgsraad buitenland Landmacht en van de mobiele krijgsraad buitenland Luchtmacht, overgedragen aan de griffie van de arrondissementsrechtbank te Arnhem;

    • b. van de griffie van het Hoog Militair Gerechtshof te ’s-Gravenhage overgedragen aan de griffie van het gerechtshof te Arnhem;

    • c. van de parketten van de fiscaal bij de Permanente Krijgsraad Nederland voor de zeemacht te ’s-Gravenhage en van de auditeur-militair bij de arrondissementskrijgsraad te Arnhem, bij de mobiele krijgsraad buitenland Landmacht en bij de mobiele krijgsraad buitenland Luchtmacht overgedragen aan het arrondissementsparket te Arnhem;

    • d. van het parket van de advocaat-fiscaal bij het Hoog Militair Gerechtshof te ’s-Gravenhage overgedragen aan het ressortsparket te Arnhem;

    • e. van de secretarie van de Permanente krijgsraad voor de zeemacht in de Nederlandse Antillen en van het parket van de fiscaal bij die krijgsraad overgedragen aan de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, onderscheidenlijk het parket van de Procureur-Generaal van de Nederlandse Antillen.

  • 2 In beslag genomen voorwerpen die zich bevinden bij de secretarie van de Permanente krijgsraad voor de zeemacht in de Nederlandse Antillen worden op het tijdstip van inwerkingtreden van deze Rijkswet overgedragen aan de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Inbeslaggenomen voorwerpen die zich bevinden bij de secretarieën van andere krijgsraden worden alsdan overgedragen aan de griffie van de arrondissementsrechtbank te Arnhem. Zijn voorwerpen in beslag genomen in verband met strafzaken, die voor de militaire kantonrechter zullen worden vervolgd, dan worden die vervolgens overgedragen aan de griffie van het kantongerecht te Arnhem.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 14 juni 1990

Beatrix

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Defensie,

A. L. ter Beek

Uitgegeven de negentiende juli 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin