Wet op het consumentenkrediet

Geraadpleegd op 20-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-06-2004 en zichtdatum 09-06-2004.
Geldend van 01-01-2004 t/m 31-12-2005

Wet van 4 juli 1990, houdende regels met betrekkking tot het consumentenkrediet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te geven met betrekking tot het consumentenkrediet, mede ter vervanging van de bepalingen van de Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399) en de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515) en, in verband daarmee, de Colportagewet (Stb. 1973, 438) te wijzigen en voorts, dat de richtlijn (EEG) nr. 87/102 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, van 22 december 1986, betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PbEG L 42), noodzaakt tot het vaststellen van een aantal wettelijke bepalingen met betrekking tot het consumentenkrediet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Definities

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. krediettransactie: iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat:

    • 1°. door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet,

    • 2°. door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet, of

    • 3°. door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer), dan wel ten behoeve van deze aan een derde partij (de leverancier) een geldsom ter beschikking wordt gesteld ter zake van het verschaffen van het genot van een roerende zaak of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst aan de tweede partij, en de tweede partij aan de eerste partij of aan de derde partij een of meer betalingen doet,

    en dat ten minste een van de betalingen van de kredietnemer later plaatsvindt dan drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld, onderscheidenlijk nadat met het verschaffen van het genot van de zaak of het verlenen van de dienst een aanvang is gemaakt;

  • b. krediet verlenen: het als kredietgever deelnemen aan een krediettransactie;

  • c. kredietbemiddeling: alle bedrijfs- of beroepsmatige verrichtingen en bemoeiingen, gericht op het tot stand brengen van een krediettransactie, van iemand (de kredietbemiddelaar) die geen partij is bij die transactie;

  • d. geldkrediet: een krediettransactie als bedoeld onder a, 1°;

  • e. goederenkrediet: een krediettransactie als bedoeld onder a, 2° of 3°;

  • f. doorlopend geldkrediet: een geldkrediet, waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;

  • g. doorlopend goederenkrediet: een goederenkrediet, waarbij de kredietgever dan wel de leverancier ervoor heeft te zorgen, dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft of diensten worden verleend, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;

  • h. uitstaand saldo bij geldkrediet: het op enig tijdstip bestaande totaal van de tot en met dat tijdstip door de kredietnemer opgenomen geldsommen, vermeerderd met de tot en met dat tijdstip aan deze in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de door deze tot en met dat tijdstip gedane betalingen;

  • i. uitstaand saldo bij goederenkrediet: het op enig tijdstip bestaande totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan aan de kredietnemer tot en met dat tijdstip het genot is verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer zijn verleend, vermeerderd met het totaalbedrag van de in dat kader tot en met dat tijdstip aan de kredietnemer in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met het totaalbedrag van de in dat kader tot en met dat tijdstip door de kredietnemer gedane betalingen;

  • j. kredietvergoeding: alle beloningen en vergoedingen, in welke vorm ook, die de kredietgever of de leverancier ter zake van een krediettransactie bedingt, in rekening brengt of aanvaardt, bij goederenkrediet verminderd met het totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend;

  • k. effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis: de bij afwikkeling van een krediettransactie overeenkomstig de betalingsregeling aan de kredietnemer in rekening te brengen kredietvergoeding, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het uitstaand saldo;

  • l. kredietsom bij geldkrediet: de geldsom die de kredietnemer in het kader van een geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat bij doorlopend geldkrediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt;

  • m. kredietsom bij goederenkrediet: het verschil tussen het totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande, dat bij doorlopend goederenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;

  • n. gemeentelijke kredietbank: een instelling voor kredietverlening, opgericht door een of meer gemeenten;

  • o. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • p. richtlijn: richtlijn (EEG) nr. 87/102 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, van 22 december 1986, betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PbEG L 42).

Afdeling 2. Beperking van de reikwijdte van de wet

Artikel 2

Deze wet geldt slechts voor krediettransacties, waaraan de kredietgever en, in voorkomend geval, de leverancier, deelnemen in de uitoefening van een bedrijf of beroep en waarbij de kredietnemer een natuurlijke persoon is.

Artikel 3

  • 1 Deze wet geldt niet voor krediettransacties, waarbij de kredietsom meer dan € 40 000 bedraagt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt het bepaalde bij of krachtens artikel 26 mede ten aanzien van krediettransacties waarbij de kredietsom meer dan veertigduizend euro bedraagt.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur in verband met geldontwaarding, dan wel in verband met een herziening van de in de richtlijn genoemde bedragen ingevolge artikel 13, tweede lid, van de richtlijn, worden gewijzigd. Een zodanige maatregel kan niet eerder dan twee jaar na het tijdstip van in werking treden van deze wet worden vastgesteld en vervolgens niet eerder dan twee jaar na het vaststellen van de vorige maatregel. Het nieuw vast te stellen bedrag kan slechts € 2 500 of een veelvoud daarvan afwijken van het voordien geldende bedrag, tenzij de wijziging verband houdt met een herziening als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de richtlijn. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag.

Artikel 4

  • 1 Deze wet geldt voorts niet voor krediettransacties:

    • a. waarbij het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op door Onze Minister aan te geven wijze, op het tijdstip van aangaan van de transactie niet meer bedraagt dan de wettelijke rente, zoals vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, mits geen openbaar aanbod wordt gedaan tot het deelnemen aan die transacties;

    • b. betreffende zaken, die naar hun aard uitsluitend in de uitoefening van een bedrijf of van een zelfstandig uitgeoefend beroep plegen te worden gebruikt of verbruikt;

    • c. waaraan als kredietnemer deelneemt een ondernemer, die de betrokken zaken in de uitoefening van een bedrijf wederverkoopt;

    • d. waaraan als kredietnemer deelneemt een ondernemer of zelfstandige beroepsbeoefenaar en met betrekking waartoe in een door de kredietnemer ondertekende verklaring staat vermeld, dat het krediet wordt verleend ten behoeve van de uitoefening van diens bedrijf of beroep;

    • e. die bestaan uit een overeenkomst van huur en verhuur of waartoe een zodanige overeenkomst behoort, tenzij deze betrekking heeft op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken en de strekking heeft dat het verschaffen van het genot van de zaak, waarop de overeenkomst betrekking heeft, al of niet door verlenging van die overeenkomst of het aangaan van een nieuwe overeenkomst, langer dan zes maanden zal duren;

    • f. die bestaan uit een geldkrediet, bij het aangaan waarvan hypothecaire zekerheid wordt verleend, dan wel een geldkrediet met betrekking waartoe reeds hypothecaire zekerheid bestaan, mits het krediet wordt verleend tegen een voor hypothecaire financieringen van de betrokken kredietgever gebruikelijk effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis;

    • g. die bestaan uit belening van een levensverzekering bij de betrokken levensverzekeraar;

    • h. die bestaan uit belening van ter beurze genoteerde effecten dan wel van niet ter beurze genoteerde effecten, voor zover de waarde daarvan door middel van een openbare prijsaanduiding voor een ieder kenbaar is, mits de kredietsom de waarde van de betrokken effecten op het tijdstip van het aangaan van de transactie niet te boven gaat;

    • i. die bestaan uit een belening in de zin van de Pandhuiswet (Stb. 1910, 321), welke plaats vindt in een bank van lening als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van die wet, indien daar in hoofdzaak beleningen plaatsvinden op de in die bepaling omschreven wijze;

    • j. waaraan wordt deelgenomen door openbare lichamen, ter uitvoering van een wettelijke taak.

  • 2 In afwijking van het eerste lid geldt het bepaalde bij of krachtens de artikelen 26 en 69 mede ten aanzien van krediettransacties als bedoeld in het eerste lid, onder f en h.

  • 3 Indien een kredietgever bij het deelnemen aan krediettransacties als bedoeld in het eerste lid, onder a, handelt in strijd met hetgeen van een goed kredietgever in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht kan Onze Minister deze wet dan wel een of meer bepalingen daarvan van toepassing verklaren ter zake van zodanige krediettransacties.

Afdeling 3. Gemeentelijke kredietbanken

Artikel 5

  • 1 Hoofdstuk II van deze wet geldt niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank.

Artikel 6

Een gemeentelijke kredietbank wordt opgericht en opgeheven bij of ingevolge een daartoe strekkend besluit van de gemeenteraad. Het besluit wordt onderworpen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Artikel 7

  • 1 De gemeenteraad stelt voor de bedrijfsvoering van de gemeentelijke kredietbank een reglement vast, waaruit ten minste dient te blijken op welke wijze zal worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de hoofdstukken III en IV van deze wet.

  • 2 In het reglement worden regels gesteld van gelijke strekking als het voorschrift, bedoeld in artikel 14, tweede lid.

  • 3 Het reglement wordt onderworpen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten.

Hoofdstuk II. De kredietgever

Afdeling 1. De vergunning

Artikel 9

Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen, dan wel zich als kredietgever voor te doen.

Artikel 10

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de wijze, waarop de aanvraag om een vergunning moet worden ingediend, de gegevens welke daarbij moeten worden verstrekt en de bescheiden die daarbij moeten worden overgelegd.

  • 2 De aanvrager is ten gunste van ’s Rijks schatkist een bij of krachtens de maatregel vast te stellen bedrag verschuldigd.

Artikel 11

  • 1 Op een aanvraag om een vergunning wordt beslist door Onze Minister.

  • 2 Op de aanvraag wordt beslist binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 12

  • 1 Een vergunning kan worden verleend aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid en daarbij aangesloten instellingen te zamen, indien die rechtspersoon:

    • a. beschikt over voldoende statutaire bevoegdheden jegens de aangesloten instellingen om een handelen van een zodanige instelling in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde, dan wel met hetgeen anderszins van een goed kredietgever in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht, tegen te kunnen gaan,

    • b. beschikt over voldoende mogelijkheden tot deskundige ondersteuning van de aangesloten instellingen, en

    • c. gemachtigd is die instellingen bij de vergunningaanvraag en ook overigens voor de toepassing van dit hoofdstuk te vertegenwoordigen.

  • 2 Indien na de verlening van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een instelling zich op gelijke voet aansluit bij de rechtspersoon, gaat de vergunning mede gelden voor die instelling.

Artikel 13

Onze Minister verleent de vergunning tenzij er gegronde reden is om aan te nemen dat:

  • a. de feitelijke toestand niet met het in of bij de aanvraag vermelde in overeenstemming is of zal zijn;

  • b. bij de kredietverlening in strijd zal worden gehandeld met het bij of krachtens deze wet bepaalde dan wel met hetgeen anderszins van een goed kredietgever in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht;

  • c. de aanvrager bij de kredietverlening niet voor eigen rekening en risico zal optreden.

Artikel 14

  • 1 Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2 Aan de vergunning wordt het voorschrift verbonden dat de houder op een daarbij aan te geven wijze dient deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie, tenzij dit voorschrift naar het oordeel van Onze Minister in redelijkheid niet aan de vergunning kan worden verbonden.

  • 3 Aan een vergunning als bedoeld in artikel 12 wordt het voorschrift verbonden dat aan Onze Minister melding moet worden gedaan van de aansluiting van een instelling als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderscheidenlijk van de beëindiging daarvan.

Artikel 14a

Zodra een instelling ingevolge artikel 52, tweede lid, onder c, d, f onderscheidenlijk g, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in het in dat artikel bedoelde register is ingeschreven, beschikt die instelling, voor zover het aan die instelling ingevolge artikel 31, tweede lid, 32, tweede lid, 50, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 51 van genoemde wet is toegestaan krediet te verlenen, over een van rechtswege, zonder beperkingen, verleende vergunning als bedoeld in artikel 9 van deze wet.

Artikel 14b

  • 1 Zodra de inschrijving van een instelling als bedoeld in artikel 14a openbaar is gemaakt, zendt Onze Minister die instelling onverwijld een schriftelijke bevestiging van de in dat artikel bedoelde vergunning, vergezeld van een verzoek tot het verschaffen van de in het tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden betreffende de kredietverlening.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, alsmede op welke wijze dit dient te geschieden.

  • 3 De instelling doet de gegevens en bescheiden binnen drie maanden na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde verzoek toekomen aan Onze Minister.

Artikel 14c

  • 1 Onze Minister kan binnen drie maanden na de dag waarop de in artikel 14b bedoelde gegevens en bescheiden zijn ontvangen in het belang van een goede uitvoering van deze wet voorschriften verbinden aan de vergunning van de betrokken instelling.

Artikel 15

Op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder kan Onze Minister de beperkingen en voorschriften wijzigen, aanvullen of intrekken, alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan de vergunning verbinden dan wel de vergunning intrekken.

Artikel 16

  • 1 Onze Minister kan een aanwijzing geven aan de vergunninghouder:

    • a. die handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften;

    • b. die anderszins handelt in strijd met hetgeen van een goed kredietgever in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht;

    • c. die bij de kredietverlening niet voor eigen rekening en risico optreedt.

  • 2 De aanwijzing vermeldt de handelingen welke de vergunninghouder naar het oordeel van Onze Minister dient te verrichten of na te laten.

  • 4 Onze Minister kan een aanwijzing ter openbare kennis brengen wanneer deze niet meer door een beslissing in beroep kan worden getroffen.

Artikel 17

  • 1 Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 15, kan een vergunning door Onze Minister worden ingetrokken of beperkt of kunnen daaraan door hem voorschriften worden verbonden:

    • a. indien de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat de vergunning zou zijn geweigerd, onderscheidenlijk onder beperkingen of met voorschriften zou zijn verleend, indien bij de behandeling van de aanvraag de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b. indien binnen twee jaar, nadat een krachtens artikel 16 aan de houder gegeven aanwijzing onherroepelijk is geworden, zich wederom een geval als bedoeld in artikel 16, eerste lid, voordoet;

    • c. indien de vergunninghouder aan een aanwijzing geen gevolg geeft;

    • d. indien de vergunninghouder gedurende een periode van ten minste twaalf opeenvolgende maanden minder dan honderd kredieten heeft verleend;

    • e. indien de vergunninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren, indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard of indien door een rechterlijke beschikking één of meer goederen van de vergunninghouder onder een bewind als bedoeld in artikel 380, 409 of 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn gesteld of indien diens ondercuratelestelling is uitgesproken.

  • 2 Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken of beperkt of daaraan worden door hem voorschriften verbonden, indien blijkt van gedragingen van de vergunninghouder of van handelingen in zijn onderneming welke in zodanige mate indruisen tegen hetgeen van een goed kredietgever in het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs mag worden verwacht dat het krediet verlenen hem niet langer dan wel slechts met beperkingen of onder voorschriften kan worden toegestaan.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, onder a, d en e, is niet van toepassing ten aanzien van de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 14a.

Artikel 18

  • 1 De vergunning vervalt, behoudens het bepaalde in het tweede lid, door:

    • a. overlijden van de vergunninghouder;

    • b. het onherroepelijk worden van een rechterlijke beschikking houdende ondercuratelestelling van de vergunninghouder;

    • c. fusie of splitsing van de rechtspersoon aan wie de vergunning is verleend;

    • d. ontbinding van de rechtspersoon aan wie de vergunning is verleend;

    • e. overdracht door de vergunninghouder van de onderneming waarvoor de vergunning is verleend.

  • 2 Indien toepassing is gegeven aan artikel 12 en zich een van de in het eerste lid bedoelde feiten of omstandigheden voordoet ten aanzien van een van de aangesloten instellingen, vervalt de werking van de vergunning voor de betrokken instelling. Indien het de in artikel 12 genoemde rechtspersoon als zodanig betreft, vervalt de vergunning in haar geheel.

  • 3 Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van een vergunning als bedoeld in artikel 14a. Een zodanige vergunning vervalt zodra de inschrijving, bedoeld in artikel 14a, is komen te vervallen.

  • 4 Indien zich een geval als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid voordoet en de onderneming waarvoor de vergunning werd verleend, onderscheidenlijk waarvoor de vergunning mede geldt, aan een andere persoon is overgedragen of op een andere persoon is overgegaan, blijft de vergunning voor die persoon gelden gedurende twee maanden na de dag waarop ingevolge het eerste, tweede of derde lid de vergunning, onderscheidenlijk de werking daarvan, zou vervallen en, indien binnen die tijdsruimte door die persoon een nieuwe vergunning is aangevraagd, verder tot het tijdstip waarop de beslissing op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

Artikel 19

Van het tijdstip af waarop de vergunning is vervallen of ingetrokken, onderscheidenlijk de werking daarvan is vervallen, geldt het in artikel 9 bedoelde verbod niet voor de voormalige vergunninghouder, onderscheidenlijk de betrokken instelling, voor zover het de afwikkeling van de lopende zaken betreft.

Afdeling 2. Het register

Artikel 20

  • 1 Er is een register waarin de vergunninghouders worden ingeschreven ter bescherming van de belangen van kredietnemers. Onze Minister is verantwoordelijk voor het register. Het register is voor een ieder kosteloos ter inzage.

  • 2 Onze Minister bepaalt welke gegevens betreffende de vergunninghouders in het register worden opgenomen en op welke wijze het register wordt ingericht.

Artikel 21

  • 1 De inschrijving van een vergunninghouder geschiedt zodra hem een vergunning als bedoeld in artikel 9 is verleend, onderscheidenlijk een bevestiging als bedoeld in artikel 14b, eerste lid, is gezonden.

  • 2 De inschrijving van een vergunninghouder wiens vergunning onherroepelijk is ingetrokken of is vervallen wordt doorgehaald.

  • 3 Onze Minister brengt de nodige aanvullingen of wijzigingen in de ingeschreven gegevens aan indien zich een geval als bedoeld in artikel 12, tweede lid, voordoet, dan wel de werking van een vergunning voor een aangesloten instelling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vervalt door het beëindigen van de aansluiting of door de werking van artikel 18, tweede lid.

  • 4 Indien hem genoegzaam is gebleken dat de ten aanzien van een vergunninghouder ingeschreven gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie is Onze Minister bevoegd de nodige wijzigingen in de ingeschreven gegevens aan te brengen. Hij doet hiervan aan de vergunninghouder zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling.

Artikel 22

  • 1 Onze Minister verstrekt aan een ieder op diens verzoek afschriften van, uittreksels uit of mededelingen betreffende in het register opgenomen gegevens.

  • 2 Onze Minister stelt de voor de verstrekking van andere dan mondelinge gegevens verschuldigde bedragen vast.

Afdeling 3. Overige bepalingen

Artikel 23

  • 1 De vergunninghouder zorgt voor een behoorlijke administratie van zijn bedrijf of beroep.

  • 2 De vergunninghouder richt de administratie zodanig in dat aan de hand hiervan de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften zo goed mogelijk kan worden beoordeeld.

  • 3 De vergunninghouder of de voormalige vergunninghouder is verplicht alle bescheiden die gegevens inhouden betreffende een door hem verleend krediet onder zich te houden gedurende vijf jaren na de dag waarop die krediettransactie is afgewikkeld.

  • 4 In gevallen waarin een vergunning als bedoeld in artikel 12 is verleend, rusten de in het eerste tot en met derde lid bedoelde verplichtingen op de in artikel 12 genoemde rechtspersoon onderscheidenlijk elk van de afzonderlijke aangesloten instellingen, voor zover het de bedrijfsuitoefening van die rechtspersoon onderscheidenlijk van een zodanige instelling betreft.

Artikel 24

  • 1 Iedere vergunninghouder is verplicht Onze Minister binnen een half jaar na afloop van elk kalenderjaar een opgave te verstrekken van:

    • a. het aantal in het afgelopen kalenderjaar verleende kredieten alsmede het totaal van de kredietsommen daarvan, onderverdeeld naar grootte van de kredietsom, looptijd en kredietvergoeding;

    • b. het aantal van de tot en met het afgelopen kalenderjaar verstrekte, nog lopende kredieten alsmede de uitstaande saldi daarvan, onderverdeeld als bedoeld onder a.

  • 2 Onze Minister kan regels stellen aangaande de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens moeten worden verstrekt en nadere regels aangaande de onderverdeling van die gegevens. Daarbij kan hij bepalen dat de gegevens moeten worden verstrekt door tussenkomst van een dienst waarbij de ingevolge artikel 57 aangewezen ambtenaren werkzaam zijn, dan wel van de in artikel 62, eerste lid, bedoelde organisatie.

Artikel 25

  • 1 De vergunninghouder geeft jaarlijks opdracht aan een onafhankelijke accountant tot het verrichten van onderzoek ten behoeve van het door Onze Minister uit te oefenen toezicht op de naleving van het bij en krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 Onze Minister stelt regels ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde onderzoek. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de gegevens die moeten worden verzameld, de wijze waarop het onderzoek dient te geschieden, de werkzaamheden die in dat kader dienen te worden verricht en de verslaglegging aangaande het onderzoek.

  • 3 De vergunninghouder brengt het door de accountant aan hem uitgebrachte verslag van het onderzoek ter kennis van Onze Minister, uiterlijk op een door deze te bepalen tijdstip. Onze Minister kan bepalen dat het verslag te zijnen behoeve ter kennis wordt gebracht van een dienst waarbij de ingevolge artikel 57 aangewezen ambtenaren werkzaam zijn of aan de in artikel 62, eerste lid, bedoelde organisatie.

  • 4 De vergunninghouder verleent bij de opdracht tot het onderzoek de accountant een schriftelijke machtiging om desgevraagd aan de ingevolge artikel 57 aangewezen ambtenaren en de ingevolge artikel 62 aangewezen accountants alle inlichtingen te verstrekken, die redelijkerwijs nodig zijn ter uitvoering van hun taak. Indien een zodanige ambtenaar of accountant inlichtingen verlangt van de accountant die een opdracht tot onderzoek van de vergunninghouder heeft ontvangen, stelt hij de vergunninghouder of een door deze aan te wijzen vertegenwoordiger in de gelegenheid aanwezig te zijn bij het verstrekken van de inlichtingen.

Hoofdstuk III. Werving, bemiddeling en behandeling van kredietaanvragen

Artikel 26

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot aan het publiek te verstrekken informatie door kredietgevers, leveranciers en kredietbemiddelaars.

  • 2 Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, behoort in elk geval de verplichting tot vermelding van het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis in prospectussen en in andere aanbiedingen waarin melding wordt gemaakt van kredietvergoeding of van betalingen, te verrichten door de kredietnemer. Onze Minister stelt regels aangaande de berekening van dit percentage en de vermelding daarvan. Daarbij bepaalt Onze Minister dat in aanbiedingen van geldkrediet als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder f, de berekening en de vermelding geschieden op de wijze die is vastgelegd in een daarbij aan te wijzen overeenkomst tussen kredietgevers, indien hij van oordeel is dat aldus op genoegzame wijze uitvoering wordt gegeven aan artikel 3 van de richtlijn.

  • 3 Tot de regels, bedoeld in het eerste lid, behoort voorts voor de kredietgever op wie artikel 28, tweede lid, van toepassing is, de verplichting om te vermelden hetgeen hij ter voldoening aan die bepaling verricht.

  • 4 Onze Minister kan, op aanvraag, bepalen dat een kredietgever, leverancier of kredietbemiddelaar niet behoeft te voldoen aan alle in het eerste lid bedoelde regels indien de kredietgever, leverancier of kredietbemiddelaar aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet volledig kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken anderszins voldoende zijn bereikt. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in de vorige volzin wijzigen of intrekken indien naar zijn oordeel de omstandigheden waaronder het besluit is genomen zodanig zijn gewijzigd dat de doeleinden die deze wet beoogt te bereiken niet langer worden bereikt.

Artikel 27

  • 1 Het is de kredietbemiddelaar verboden bij het verlenen van bemiddeling tot het afsluiten van een krediettransactie een beloning of vergoeding, in welke vorm ook, te bedingen of te aanvaarden van, dan wel in rekening te brengen aan een ander dan de kredietgever. Hetzelfde geldt ten aanzien van de leverancier voor het door deze bevorderen van het tot stand komen van een krediettransactie.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden, ten einde een zorgvuldige kredietbemiddeling te bevorderen, regels gesteld ter zake van de beloning of vergoeding, bedoeld in het eerste lid, alsmede ter zake van de wijze van uitbetaling daarvan.

  • 3 Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij van het eerste lid of van de regels, bedoeld in het tweede lid, wordt afgeweken.

Artikel 28

  • 1 De kredietgever neemt niet deel aan een krediettransactie waarvan de kredietsom meer dan € 1 000 bedraagt, zonder te beschikken over genoegzame, andere dan mondelinge, inlichtingen aangaande de kredietwaardigheid van degene, voor wie het krediet wordt aangevraagd. De kredietgever houdt van de inlichtingen aantekening in zijn administratie.

  • 2 Indien de kredietgever ingevolge het voorschrift, bedoeld in artikel 14, tweede lid, deelneemt aan een stelsel van kredietregistratie is hij verplicht, alvorens een krediet te verlenen waarvan de kredietsom € 1 000 of meer bedraagt, de in dat kader geregistreerde gegevens over reeds aan degene, voor wie het krediet wordt aangevraagd, verleende kredieten op te vragen, voor zover hij bevoegd is deze te verkrijgen. De kredietgever is verplicht van de verkregen gegevens aantekening te houden in zijn administratie.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag kan, in verband met geldontwaarding, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag.

Artikel 29

  • 1 Indien de kredietaanvraag niet wordt ingewilligd doet de kredietgever de aanvrager op diens verzoek schriftelijk opgaaf van de redenen daarvan.

  • 2 Het is de kredietgever verboden ter zake van een niet ingewilligde kredietaanvraag een beloning of vergoeding, in welke vorm ook, in rekening te brengen aan of te bedingen dan wel te aanvaarden van de aanvrager of degene, ten behoeve van wie het krediet is aangevraagd.

  • 3 Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij van het tweede lid wordt afgeweken.

Hoofdstuk IV. De krediettransactie

Afdeling 1. Het aangaan van een krediettransactie

Artikel 30

  • 1 Een overeenkomst die een krediettransactie vormt of tot een zodanige transactie behoort en waarbij een kredietnemer partij is, wordt aangegaan bij een door of namens alle partijen ondertekende onderhandse of notariële akte.

  • 2 Indien een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid wordt aangegaan bij onderhandse akte, verstrekt de kredietgever of, in geval van een overeenkomst waarbij uitsluitend een leverancier en een kredietnemer partij zijn, de leverancier een door hem ondertekend afschrift aan de kredietnemer.

  • 3 De kredietgever en de leverancier dragen er, ieder voor zover hij aan de transactie deelneemt, zorg voor, dat de akte in ieder geval de volgende gegevens bevat:

    • a. de naam en het adres van ieder der partijen;

    • b. de naam en het adres van de kredietbemiddelaar die bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken is geweest;

    • c. de kredietsom in cijfers en in letterschrift;

    • d. bij goederenkrediet: de contantprijs van elk van de zaken of diensten, met dien verstande dat bij doorlopend goederenkrediet slechts de contantprijs behoeft te worden vermeld van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan bij het aangaan van de transactie bekend is dat aan de kredietnemer het genot daarvan wordt verschaft onderscheidenlijk dat zij worden verleend;

    • e. het totaalbedrag van de kredietvergoeding, voor zover het niet betreft een doorlopend krediet of een krediettransactie waarbij de kredietvergoeding variabel is;

    • f. het effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op door Onze Minister aan te geven wijze;

    • g. de betalingsregeling;

    • h. de bedingen betreffende zekerheidsrechten van de kredietgever of de leverancier, met inbegrip van een afzonderlijke aanduiding van elke zaak waarop een zodanig recht rust en de ingevolge artikel 40, tweede lid, geldende regeling betreffende overgang van eigendom;

    • i. de bevoegdheid van de kredietnemer tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing;

    • j. de plaats en datum van ondertekening.

  • 4 De in het derde lid voorgeschreven vermeldingen moeten duidelijk leesbaar en bevattelijk zijn.

  • 5 Indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste of tweede lid, is de overeenkomst vernietigbaar; slechts de kredietnemer kan een beroep op de vernietigingsgrond doen.

  • 6 Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een beroep op de vernietigingsgrond doet, zijn nietig.

Artikel 31

  • 1 Een kredietnemer kan geen volmacht tot ondertekening van een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verlenen aan een kredietgever, een leverancier, een kredietbemiddelaar of iemand, die bij een van hen werkzaam is.

  • 2 Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een beroep op de ongeldigheid van de volmacht doet, zijn nietig.

  • 3 De kredietnemer kan geen onherroepelijke volmacht tot ondertekening van een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verlenen. Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een volmacht tot zodanige ondertekening herroept, zijn nietig.

Artikel 32

  • 1 In afwijking van artikel 30, eerste lid, kunnen de kredietgever en de leverancier ten aanzien van een krediettransactie, waarvan de kredietsom niet meer dan € 1 000 bedraagt, volstaan met het onverwijld aan de kredietnemer verstrekken van een schriftelijke bevestiging van de transactie, ieder voor zover hij daaraan heeft deelgenomen. Artikel 30, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de schriftelijke bevestiging.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bedrag kan, in verband met geldontwaarding, bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde bedrag.

Afdeling 2. Nietigheden

Artikel 33

Nietig is een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, voor zover daarbij:

  • a. de kredietgever of leverancier de bevoegdheid wordt verleend, anders dan bij wijze van een verhoging van de kredietvergoeding welke is toegelaten ingevolge het bepaalde krachtens artikel 35, eenzijdig de kredietvergoeding te verhogen of anderszins de verplichtingen van de kredietnemer te verzwaren;

  • b. de kredietnemer zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, anders dan ingeval:

    • 1°. uitdrukkelijk aan de kredietnemer het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomst zal worden aangegaan, of

    • 2°. de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening bij de kredietgever, door middel waarvan de uit de krediettransactie voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden en waaraan voor de kredietnemer geen kosten zijn verbonden;

  • c. vervroegde opeisbaarheid van het door de kredietnemer verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:

    • 1°. de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen,

    • 2°. de kredietnemer Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer binnen enkele maanden Nederland metterwoon zal verlaten,

    • 3°. de kredietnemer is overleden en de kredietgever gegronde reden heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet zullen worden nagekomen,

    • 4°. de kredietnemer in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de kredietnemer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,

    • 5°. de kredietnemer de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd, of

    • 6°. de kredietnemer aan de kredietgever, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietgever de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien hem de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest;

  • d. de kredietnemer enig recht op arbeidsloon, salaris, pensioen, andere inkomsten uit arbeid of uitkering ingevolge een sociale verzekeringswet, dan wel levensonderhoud, verschuldigd ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ter zake van een krediettransactie op enigerlei wijze overdraagt, vervreemdt of bezwaart, dan wel tot invordering daarvan een onherroepelijke volmacht, in welke vorm of onder welke benaming ook, verleent;

  • e. wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 46, met uitzondering van een afwijking als bedoeld in artikel 42, vijfde lid.

Afdeling 3. Kredietvergoeding en betalingen

Artikel 34

Het is de kredietgever en de leverancier verboden enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan:

  • a. een vergoeding welke verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de transactie;

  • b. een vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie;

  • c. een vergoeding die verschuldigd wordt indien de kredietnemer vervroegd aflost.

Artikel 35

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, ten einde het aanvaarden door kredietgevers van te grote risico’s tegen te gaan, de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding vastgesteld en worden regels gegeven betreffende de tijdstippen waarop de kredietvergoeding in rekening wordt gebracht.

  • 2 De ten hoogste toegelaten kredietvergoeding wordt uitgedrukt in een geldsom, een percentage of in enige andere vorm. Deze kan verschillen naar gelang van de hoogte van de kredietsom, de looptijd van de transactie, mede in verband met de termijnen van aflossing, de vorm van de kredietvergoeding bedoeld in artikel 34, en het al dan niet variabel zijn van de kredietvergoeding.

  • 3 Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat ter zake van krediettransacties, waarbij de kredietvergoeding variabel is, geen vergoeding als bedoeld in artikel 34, onder c, is toegelaten.

Artikel 36

Het is de kredietgever en de leverancier verboden een hogere kredietvergoeding in rekening te brengen, te bedingen of te aanvaarden, dan wel kredietvergoeding op een ander tijdstip in rekening te brengen, dan is toegelaten ingevolge artikel 35.

Artikel 37

  • 1 De kredietnemer is te allen tijde bevoegd tot volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing.

  • 2 De kredietgever of de leverancier kan bedingen dat gedeeltelijke vervroegde aflossing slechts plaatsvindt door een betaling ter grootte van ten minste een termijnbedrag overeenkomstig de betalingsregeling of, indien meer wordt afgelost, een veelvoud van een zodanig bedrag, op een tijdstip waarop ingevolge de betalingsregeling een termijnbedrag dient te worden voldaan.

Artikel 38

Het is de kredietgever en de leverancier verboden:

  • a. ter zake van nog niet opeisbare verplichtingen van de kredietnemer andere dan chartale betaalmiddelen aan te nemen, anders dan voor volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing;

  • b. een wissel op de kredietnemer te trekken of een orderbriefje van de kredietnemer aan te nemen ter zake van hetgeen de kredietnemer verschuldigd is, dan wel een van de kredietnemer ter betaling ontvangen cheque over te dragen aan een derde.

Artikel 39

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, in het belang van een goede voorlichting, regels worden gesteld ten aanzien van de inhoud van schriftelijke mededelingen betreffende het uitstaand saldo en de hoogte van de kredietvergoeding, welke gedurende de looptijd van de krediettransactie door de kredietgever aan de kredietnemer worden verstrekt.

  • 2 Bij transacties met een variabele kredietvergoeding is de kredietgever verplicht om van elke wijziging van de kredietvergoeding op het eerstvolgende rekeningafschrift mededeling te doen aan de kredietnemer, waarbij hij tevens het gewijzigde effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis, berekend op door Onze Minister aangegeven wijze, vermeldt.

  • 3 De kredietgever verstrekt op een daartoe strekkend verzoek van de kredietnemer een gespecificeerd overzicht van het uitstaand saldo. Hij kan daarbij een vergoeding in rekening brengen tot ten hoogste het bedrag van de werkelijke kosten.

  • 4 Binnen korte tijd na het tenietgaan van de verbintenis van de kredietnemer verstrekt de kredietgever aan de kredietnemer op diens verzoek kosteloos een gespecificeerde afrekening.

Afdeling 4. Pandrecht en eigendomsvoorbehoud

Artikel 40

  • 1 Het is de kredietgever en de leverancier slechts toegestaan tot zekerheid van de nakoming van een verbintenis van de kredietnemer uit hoofde van een krediettransactie, een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek te vestigen op een zaak, indien die zaak door de kredietnemer met het geleende geld wordt aangeschaft of aan de kredietnemer ingevolge de transactie het genot van die zaak wordt verschaft. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bedingen van een eigendomsvoorbehoud alsmede ten aanzien van het vestigen van een pandrecht op een vordering van de kredietnemer.

  • 2 Een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dat in het kader van een doorlopende krediettransactie op een zaak is gevestigd, eindigt van rechtswege en de eigendom van een zaak die in het kader van een doorlopende krediettransactie is voorbehouden, gaat van rechtswege over op de kredietnemer zodra deze aflossingen heeft gedaan ter grootte van het verschil tussen de contantprijs van die zaak en het bedrag van de contante betaling betreffende het genot van die zaak, dan wel, indien geen contante betaling is gedaan, ter grootte van die contantprijs. Aflossingen worden bij goederenkrediet toegerekend aan verschillende zaken in dezelfde volgorde als waarin met het verschaffen van het genot daarvan een aanvang is gemaakt en bij geldkrediet in dezelfde volgorde als waarin zij zijn aangeschaft.

Artikel 41

  • 2 Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid kan niet meer worden gevorderd indien meer dan drie vierde deel van de kredietsom is afgelost. De vorige volzin vindt geen toepassing met betrekking tot doorlopende krediettransacties.

  • 3 Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid heeft, indien zij geschiedt in overeenstemming met het bepaalde in dit artikel, tot gevolg dat de tot de krediettransactie behorende overeenkomsten van rechtswege worden ontbonden.

  • 4 De kredietnemer kan niet worden verplicht de kredietgever of de leverancier toe te laten tot zijn woning of erf om de tot zekerheid dienende zaak te bezichtigen of tot zich te nemen.

Artikel 42

  • 1 Indien de kredietnemer binnen veertien dagen nadat hij de zaak heeft afgegeven het totale op het tijdstip van inlossing achterstallige bedrag, benevens de vergoeding, bedoeld in artikel 34, onder b, betaalt, wordt de zaak door de kredietgever teruggegeven.

  • 2 Door de in het eerste lid bedoelde betaling wordt de ontbinding van de tot de krediettransactie behorende overeenkomsten ongedaan gemaakt.

  • 3 Bij herhaalde afgifte van de zaak behoeft deze door de kredietgever slechts te worden teruggegeven na betaling door de kredietnemer van het in het eerste lid bedoelde bedrag, benevens het restant van de kredietsom, alsmede de bedongen kredietvergoeding, voor zover toegelaten ingevolge artikel 35, met dien verstande, dat bij een doorlopende krediettransactie in plaats van het restant van de kredietsom het restant van de in artikel 40, tweede lid, eerste volzin, bedoelde aflossingen moet worden betaald; de tweede volzin van dat lid vindt overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien de kredietgever een redelijk belang heeft bij weigering van de teruggave, kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.

  • 5 Van de bepalingen van dit artikel kan door partijen slechts ten voordele van de kredietnemer worden afgeweken.

Artikel 43

  • 2 Een pandrecht als bedoeld in het eerste lid eindigt van rechtswege:

    • a. indien de kredietnemer gelijkwaardige vervangende zekerheid stelt, of

    • b. zodra de kredietnemer drie vierde deel van de kredietsom heeft afgelost.

  • 3 De kredietgever, onderscheidenlijk de leverancier, die tot inning van de in het eerste lid bedoelde verpande vordering overgaat, stelt de kredietnemer daarvan terstond schriftelijk in kennis. Daarbij deelt hij de kredietnemer mee dat deze in de gelegenheid is om gelijkwaardige vervangende zekerheid te stellen. Artikel 40, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van de door de kredietnemer gestelde vervangende zekerheid.

Afdeling 5. Overige bepalingen

Artikel 44

  • 2 Indien bij ontbinding van zodanige overeenkomst een der partijen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van die overeenkomst en afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling, vindt volledige verrekening plaats.

Artikel 45

  • 1 Indien de leverancier van een roerende zaak of een dienst waarop een krediettransactie als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 3°, betrekking heeft, jegens de kredietnemer tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, is de kredietnemer jegens de kredietgever bevoegd op dezelfde voet de nakoming van zijn verplichtingen uit die transactie op te schorten als hij zou zijn indien het een transactie als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2°, betrof, indien:

    • a. de kredietnemer het krediet heeft verkregen krachtens een voordien tussen de kredietgever en de leverancier tot stand gekomen overeenkomst op grond waarvan uitsluitend door die kredietgever aan een wederpartij van die leverancier krediet wordt verstrekt, en

    • b. de kredietnemer van de leverancier schriftelijk nakoming van diens verbintenis heeft verlangd en de leverancier in gebreke is gebleven daaraan te voldoen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid vervalt zodra de leverancier zijn verbintenis volledig aan de kredietnemer heeft voldaan of voor de voldoening van die verbintenis zekerheid is gesteld.

  • 3 Indien op grond van de in het eerste lid, onder b, bedoelde niet-nakoming de overeenkomst tussen de kredietnemer en de leverancier wordt ontbonden, kan de kredietnemer de vordering die hij op de voet van het tweede lid van artikel 44 heeft jegens de leverancier, geldend maken jegens de kredietgever. Het bepaalde in het eerste lid, onder b, is van overeenkomstige toepassing, tenzij de ontbinding van de overeenkomst geschiedt in verband met het faillissement van de leverancier of de toepassing ten aanzien van de leverancier van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op een krediettransactie waarbij de kredietsom minder dan € 200 bedraagt. Het in de vorige volzin genoemde bedrag kan in verband met geldontwaarding, dan wel in verband met een herziening van bedragen als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de richtlijn bij algemene maatregel van bestuur worden aangepast. Een aldus bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin genoemde bedrag.

  • 5 Van de bepalingen van dit artikel kan door partijen slechts ten voordele van de kredietnemer worden afgeweken.

Artikel 46

De bepalingen van dit hoofdstuk omtrent nietigheid en vernietigbaarheid zijn mede van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, die buiten Nederland worden gesloten door een buiten Nederland gevestigde kredietgever of leverancier met een kredietnemer die zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en die het krediet in Nederland heeft aangevraagd.

Hoofdstuk V. Schuldbemiddeling

Artikel 47

  • 1 Schuldbemiddeling is verboden.

  • 2 Onder schuldbemiddeling wordt verstaan het in de uitoefening van een bedrijf of beroep, anders dan door het aangaan van een krediettransactie, verrichten van diensten, gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties.

Artikel 48

  • 1 Het in artikel 47, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op schuldbemiddeling:

    • a. om niet;

    • b. door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;

    • c. door advocaten, procureurs, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;

    • d. door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de vergoeding voor schuldbemiddeling voor ingevolge het eerste lid, onder d, aangewezen personen of categorieën van personen niet meer mag bedragen dan een daarbij te bepalen percentage van het bedrag van de schulden, voor zover daaromtrent een regeling is tot stand gekomen, dat de vergoeding niet meer mag bedragen dan de kosten van de bemiddeling, alsmede dat geen vergoeding mag worden bedongen, in rekening gebracht of aanvaard indien geen regeling is tot stand gekomen. Deze regels kunnen verschillen naar gelang van de aangewezen personen of categorieën van personen, waarop zij betrekking hebben.

  • 3 Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens het tweede lid bepaalde.

Hoofdstuk VI. Beroep

Artikel 49

Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Hoofdstuk VIII. Toezicht op de naleving

Artikel 57

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 62

  • 1 Onze Minister kan het verzamelen van gegevens ten behoeve van het door hem uit te oefenen toezicht op vergunninghouders opdragen aan door hem aan te wijzen accountants, die samenwerken in één organisatie.

  • 2 Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid stelt hij tevens regels ten aanzien van de uitvoering van de werkzaamheden, alsmede aangaande de rapportage over de verzamelde gegevens en de uitvoering van de werkzaamheden van de accountants en de organisatie ingevolge deze wet. Onze Minister kan voorts aanwijzingen dienaangaande geven aan de aangewezen accountants.

  • 3 Onze Minister kan een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid ten aanzien van een of meer accountants intrekken.

Artikel 63

  • 1 Iedere vergunninghouder is periodiek een bijdrage verschuldigd in de kosten die gemoeid zijn met de ingevolge deze wet door de in artikel 62 bedoelde accountants en organisatie verrichte werkzaamheden.

  • 2 De bijdragen worden in rekening gebracht en geïnd door de in artikel 62, eerste lid, bedoelde organisatie. De organisatie legt jaarlijks een begroting van de kosten ter goedkeuring voor aan Onze Minister, volgens de door deze te stellen regels. Onze Minister stelt voorts regels aangaande de berekening van de bijdragen van de vergunninghouders, op basis van de door hem goedgekeurde begroting, alsmede het in rekening brengen van de bijdragen.

Hoofdstuk IX. Uitvoering van de wet

Artikel 64

De regels welke krachtens deze wet worden vastgesteld, kunnen verschillen al naar gelang zij betrekking hebben op:

  • a. verschillende kredietsoorten;

  • b. houders van een vergunning als bedoeld in artikel 14a dan wel andere vergunninghouders;

  • c. kredietgevers die al dan niet een vestiging in Nederland hebben.

Artikel 65

  • 1 Onze Minister kan vrijstelling en, op aanvraag, ontheffing verlenen van krachtens deze wet vastgestelde voorschriften.

  • 2 Een vrijstelling en een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen onder beperkingen worden verleend. Aan een zodanige vrijstelling en ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 66

Artikel 67

Onze Minister doet, zodra een beschikking als bedoeld in artikel 4, derde lid, 11, eerste lid, 17, indien het een intrekking van de vergunning betreft, 51 of 65 is vastgesteld, daarvan mededeling in de Nederlandse Staatscourant. Evenzo doet Onze Minister mededeling van een aanwijzing als bedoeld in artikel 57 of 62, eerste lid, alsmede de intrekking van een zodanige aanwijzing, en kan Onze Minister mededeling doen van andere beschikkingen die worden genomen op grond van deze wet.

Hoofdstuk X. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 69

Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 26, 34, 36 en 38 is slechts strafbaar voor zover deze van toepassing zijn op een leverancier of een kredietbemiddelaar, alsmede, indien het het bij of krachtens artikel 26 bepaalde betreft, op een kredietgever die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 9.

Artikel 71

De vijfde titel A van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek geldt niet voor overeenkomsten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, die ingevolge artikel 1576 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek als koop en verkoop op afbetaling moeten worden aangemerkt, met uitzondering evenwel van de artikelen 1576a, 1576h, 1576k tot en met 1576n, 1576r, 1576u, 1576w en 1576x.

Artikel 74

De Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399) en de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515) worden ingetrokken.

Artikel 75

  • 1 Artikel 7, eerste en tweede lid, geldt gedurende een jaar na het tijdstip van in werking treden van deze wet niet met betrekking tot een gemeentelijke kredietbank, voor de bedrijfsvoering waarvan voor dat tijdstip een reglement was vastgesteld en goedgekeurd ingevolge artikel 8 van de Wet op het consumptief geldkrediet.

  • 2 Ten aanzien van degene, die op het tijdstip van in werking treden van deze wet in de uitoefening van een bedrijf of beroep als de in artikel 1, onder a, 1°, 2° of 3°, bedoelde eerste partij rechtmatig pleegt deel te nemen aan overeenkomsten als bedoeld in die bepaling, blijft hoofdstuk II buiten toepassing gedurende drie maanden na dat tijdstip en voorts, indien binnen die termijn door Onze Minister een aanvraag als bedoeld in artikel 10 van die kredietgever is ontvangen, tot op die aanvraag onherroepelijk is beslist. Artikel 11, tweede lid, is niet van toepassing. De vergunning wordt verleend voor zover die betrekking heeft op een voortzetting van de in de eerste volzin van dit lid bedoelde werkzaamheid en de aanvrager op het tijdstip van in werking treden van deze wet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet toezicht kredietwezen (Stb. 1978, 255).

  • 3 De artikelen 30 tot en met 32, 33, onder b, c en d, 34, 36, voor zover het betreft het bedingen van een niet variabele kredietvergoeding, 37, 40 tot en met 42, 43, 44, eerste lid, 45 en 46 gelden niet voor overeenkomsten met een bepaalde looptijd, welke zijn aangegaan voor het tijdstip van in werking treden van deze wet, en ten aanzien van voor dat tijdstip aangegane overeenkomsten met een onbepaalde looptijd eerst met ingang van de dag, liggende drie jaar na dat tijdstip.

  • 4 Artikel 33, onder e, voor zover deze bepaling betrekking heeft op artikel 34, 36, voor zover het betreft het bedingen van een niet variabele kredietvergoeding, 37, 40, 41, 42, 43, 44, eerste lid, 45 of 46, geldt niet voor overeenkomsten met een bepaalde looptijd, welke zijn aangegaan voor het tijdstip van in werking treden van deze wet en ten aanzien van voor dat tijdstip aangegane overeenkomsten met een onbepaalde looptijd eerst met ingang van de dag, liggende drie jaar na dat tijdstip.

  • 5 Deze wet geldt niet voor een krediet dat wordt verleend in de vorm van een toegelaten debetstand op een rekening bij een kredietgever, tevens houder van een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet toezicht kredietwezen, indien die rekening:

    • a. bestemd is voor het verrichten en ontvangen van betalingen aan, onderscheidenlijk van, derden;

    • b. strekt tot gebruik in de uitoefening van het bedrijf of het beroep van de kredietnemer en

    • c. geopend is voor het tijdstip, bedoeld in artikel 77, eerste volzin.

Artikel 76

Artikel 75, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de inwerkingtreding van een verhoging van het in artikel 3, eerste lid, genoemde bedrag, op grond van artikel 3, derde lid, alsmede een verlaging van het in artikel 45, vierde lid, genoemde bedrag, op grond van dat lid.

Artikel 77

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Bij koninklijk besluit kan een ander tijdstip worden vastgesteld, waarop hoofdstuk VII in werking treedt.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 4 juli 1990

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

P. Bukman

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Financiën,

W. Kok

Uitgegeven de zesentwintigste juli 1990

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen