Wet op het consumentenkrediet

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-07-2011 en zichtdatum 01-01-2012.
Geldend van 25-05-2011 t/m 31-12-2011

Wet van 4 juli 1990, houdende regels met betrekkking tot het consumentenkrediet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te geven met betrekking tot het consumentenkrediet, mede ter vervanging van de bepalingen van de Wet op het consumptief geldkrediet (Stb. 1972, 399) en de Wet op het afbetalingsstelsel 1961 (Stb. 1976, 515) en, in verband daarmee, de Colportagewet (Stb. 1973, 438) te wijzigen en voorts, dat de richtlijn (EEG) nr. 87/102 van de Raad van de Europese Gemeenschappen, van 22 december 1986, betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PbEG L 42), noodzaakt tot het vaststellen van een aantal wettelijke bepalingen met betrekking tot het consumentenkrediet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Definities

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. krediettransactie: iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomsten met de strekking dat:

    • 1°. door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet,

    • 2°. door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer) het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de tweede partij aan de eerste partij een of meer betalingen doet, of

    • 3°. door of vanwege de eerste partij (de kredietgever) aan de tweede partij (de kredietnemer), dan wel ten behoeve van deze aan een derde partij (de leverancier) een geldsom ter beschikking wordt gesteld ter zake van het verschaffen van het genot van een roerende zaak of het verlenen van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst aan de tweede partij, en de tweede partij aan de eerste partij of aan de derde partij een of meer betalingen doet;

  • b. krediet verlenen: het als kredietgever deelnemen aan een krediettransactie;

  • c. kredietbemiddeling: alle bedrijfs- of beroepsmatige verrichtingen en bemoeiingen, gericht op het tot stand brengen van een krediettransactie, van iemand (de kredietbemiddelaar) die geen partij is bij die transactie;

  • d. geldkrediet: een krediettransactie als bedoeld onder a, 1°;

  • e. goederenkrediet: een krediettransactie als bedoeld onder a, 2° of 3°;

  • f. doorlopend geldkrediet: een geldkrediet, waarbij de kredietnemer op verschillende tijdstippen geldsommen bij de kredietgever kan opnemen, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;

  • g. doorlopend goederenkrediet: een goederenkrediet, waarbij de kredietgever dan wel de leverancier ervoor heeft te zorgen, dat aan de kredietnemer op verschillende tijdstippen het genot van zaken wordt verschaft of diensten worden verleend, voor zover het uitstaand saldo een bepaald bedrag (de kredietlimiet) niet overschrijdt;

  • h. uitstaand saldo bij geldkrediet: het op enig tijdstip bestaande totaal van de tot en met dat tijdstip door de kredietnemer opgenomen geldsommen, vermeerderd met de tot en met dat tijdstip aan deze in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met de door deze tot en met dat tijdstip gedane betalingen;

  • i. uitstaand saldo bij goederenkrediet: het op enig tijdstip bestaande totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan aan de kredietnemer tot en met dat tijdstip het genot is verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer zijn verleend, vermeerderd met het totaalbedrag van de in dat kader tot en met dat tijdstip aan de kredietnemer in rekening gebrachte kredietvergoeding en verminderd met het totaalbedrag van de in dat kader tot en met dat tijdstip door de kredietnemer gedane betalingen;

  • j. kredietvergoeding: alle beloningen en vergoedingen, in welke vorm ook, die de kredietgever of de leverancier ter zake van een krediettransactie bedingt, in rekening brengt of aanvaardt, bij goederenkrediet verminderd met het totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend;

  • k. effectief kredietvergoedingspercentage op jaarbasis: de bij afwikkeling van een krediettransactie overeenkomstig de betalingsregeling aan de kredietnemer in rekening te brengen kredietvergoeding, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het uitstaand saldo;

  • l. kredietsom bij geldkrediet: de geldsom die de kredietnemer in het kader van een geldkrediet ter beschikking wordt gesteld, met dien verstande, dat bij doorlopend geldkrediet de kredietlimiet als die geldsom wordt aangemerkt;

  • m. kredietsom bij goederenkrediet: het verschil tussen het totaal van de contantprijzen van de zaken onderscheidenlijk diensten, waarvan de kredietnemer het genot wordt verschaft, onderscheidenlijk welke aan de kredietnemer worden verleend, en de door deze in dat kader gedane contante betalingen, met dien verstande, dat bij doorlopend goederenkrediet de kredietlimiet als dat verschil wordt aangemerkt;

  • n. gemeentelijke kredietbank: een instelling voor kredietverlening, opgericht door een of meer gemeenten;

  • o. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

Afdeling 2. Beperking van de reikwijdte van de wet

Artikel 2

  • 2 Onverminderd de bepalingen van titel 2A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek gelden, in afwijking van het eerste lid, voor krediettransacties waarbij de betalingen van de kredietnemer plaatsvinden binnen drie maanden nadat de geldsom ter beschikking is gesteld, onderscheidenlijk nadat met het verschaffen van het genot van de zaak of het verlenen van de dienst een aanvang is gemaakt, uitsluitend de artikelen 34 tot en met 36.

Artikel 3

  • 1 Deze wet geldt niet voor krediettransacties, waarbij de kredietsom meer dan € 40 000 bedraagt.

Afdeling 3. Gemeentelijke kredietbanken

Artikel 5

De artikelen 33, onder d, en 40 gelden niet voor kredietverlening door een gemeentelijke kredietbank:

Hoofdstuk II. De kredietgever

[Vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 1. De vergunning

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk IV. De krediettransactie

Afdeling 1. Het aangaan van een krediettransactie

Artikel 31

  • 2 Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een beroep op de ongeldigheid van de volmacht doet, zijn nietig.

  • 3 De kredietnemer kan geen onherroepelijke volmacht tot ondertekening van een overeenkomst als bedoeld in artikel 61 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, verlenen. Bedingen waarbij aan de kredietnemer een verplichting wordt opgelegd of een recht wordt ontnomen ingeval hij een volmacht tot zodanige ondertekening herroept, zijn nietig.

Afdeling 2. Nietigheden

Artikel 33

Nietig is een overeenkomst als bedoeld in artikel 61 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover daarbij:

  • a. de kredietgever of leverancier de bevoegdheid wordt verleend, anders dan bij wijze van een verhoging van de kredietvergoeding welke is toegelaten ingevolge het bepaalde krachtens artikel 35, eenzijdig de kredietvergoeding te verhogen of anderszins de verplichtingen van de kredietnemer te verzwaren;

  • b. de kredietnemer zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst, anders dan ingeval:

    • 1°. uitdrukkelijk aan de kredietnemer het recht wordt toegekend te bepalen met welke wederpartij die overeenkomst zal worden aangegaan, of

    • 2°. de overeenkomst verplicht tot het aanhouden van een betaalrekening bij de kredietgever, door middel waarvan de uit de krediettransactie voortvloeiende betalingen dienen plaats te vinden;

  • c. vervroegde opeisbaarheid van het door de kredietnemer verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:

    • 1°. de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen,

    • 2°. de kredietnemer Nederland metterwoon heeft verlaten, dan wel redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de kredietnemer binnen enkele maanden Nederland metterwoon zal verlaten,

    • 3°. de kredietnemer is overleden en de kredietgever gegronde reden heeft om aan te nemen dat diens verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet zullen worden nagekomen,

    • 4°. de kredietnemer in staat van faillissement is komen te verkeren of ten aanzien van de kredietnemer de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,

    • 5°. de kredietnemer de tot zekerheid verbonden zaak heeft verduisterd, of

    • 6°. de kredietnemer aan de kredietgever, met het oog op het aangaan van de overeenkomst, bewust onjuiste inlichtingen heeft verstrekt van dien aard, dat de kredietgever de overeenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben aangegaan indien hem de juiste stand van zaken bekend zou zijn geweest;

  • d. de kredietnemer enig recht op arbeidsloon, salaris, pensioen, andere inkomsten uit arbeid of uitkering ingevolge een sociale verzekeringswet, dan wel levensonderhoud, verschuldigd ingevolge Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ter zake van een krediettransactie op enigerlei wijze overdraagt, vervreemdt of bezwaart, dan wel tot invordering daarvan een onherroepelijke volmacht, in welke vorm of onder welke benaming ook, verleent;

  • e. wordt afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 34 tot en met 46, met uitzondering van een afwijking als bedoeld in artikel 42, vijfde lid.

Afdeling 3. Kredietvergoeding en betalingen

Artikel 34

Het is de kredietgever en de leverancier verboden enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan:

  • a. een vergoeding welke verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de transactie;

  • b. een vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie;

  • c. een vergoeding die verschuldigd wordt indien de kredietnemer vervroegd aflost.

Artikel 35

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt, ten einde het aanvaarden door kredietgevers van te grote risico’s tegen te gaan, de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding vastgesteld en worden regels gegeven betreffende de tijdstippen waarop de kredietvergoeding in rekening wordt gebracht.

  • 2 De ten hoogste toegelaten kredietvergoeding wordt uitgedrukt in een geldsom, een percentage of in enige andere vorm. Deze kan verschillen naar gelang van de hoogte van de kredietsom, de looptijd van de transactie, mede in verband met de termijnen van aflossing, de vorm van de kredietvergoeding bedoeld in artikel 34, en het al dan niet variabel zijn van de kredietvergoeding.

  • 3 Bij de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat ter zake van krediettransacties, waarbij de kredietvergoeding variabel is, geen vergoeding als bedoeld in artikel 34, onder c, is toegelaten.

Artikel 36

Het is de kredietgever en de leverancier verboden een hogere kredietvergoeding in rekening te brengen, te bedingen of te aanvaarden, dan wel kredietvergoeding op een ander tijdstip in rekening te brengen, dan is toegelaten ingevolge artikel 35.

Artikel 38

Het is de kredietgever en de leverancier verboden:

  • a. ter zake van nog niet opeisbare verplichtingen van de kredietnemer andere dan chartale betaalmiddelen aan te nemen, anders dan voor volledige of gedeeltelijke vervroegde aflossing.

Afdeling 4. Pandrecht en eigendomsvoorbehoud

Artikel 40

  • 1 Het is de kredietgever en de leverancier slechts toegestaan tot zekerheid van de nakoming van een verbintenis van de kredietnemer uit hoofde van een krediettransactie, een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek te vestigen op een zaak, indien die zaak door de kredietnemer met het geleende geld wordt aangeschaft of aan de kredietnemer ingevolge de transactie het genot van die zaak wordt verschaft. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bedingen van een eigendomsvoorbehoud alsmede ten aanzien van het vestigen van een pandrecht op een vordering van de kredietnemer.

  • 2 Een pandrecht als bedoeld in artikel 237 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek dat in het kader van een doorlopende krediettransactie op een zaak is gevestigd, eindigt van rechtswege en de eigendom van een zaak die in het kader van een doorlopende krediettransactie is voorbehouden, gaat van rechtswege over op de kredietnemer zodra deze aflossingen heeft gedaan ter grootte van het verschil tussen de contantprijs van die zaak en het bedrag van de contante betaling betreffende het genot van die zaak, dan wel, indien geen contante betaling is gedaan, ter grootte van die contantprijs. Aflossingen worden bij goederenkrediet toegerekend aan verschillende zaken in dezelfde volgorde als waarin met het verschaffen van het genot daarvan een aanvang is gemaakt en bij geldkrediet in dezelfde volgorde als waarin zij zijn aangeschaft.

Artikel 41

  • 2 Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid kan niet meer worden gevorderd indien meer dan drie vierde deel van de kredietsom is afgelost. De vorige volzin vindt geen toepassing met betrekking tot doorlopende krediettransacties.

  • 3 Afgifte van een zaak als bedoeld in het eerste lid heeft, indien zij geschiedt in overeenstemming met het bepaalde in dit artikel, tot gevolg dat de tot de krediettransactie behorende overeenkomsten van rechtswege worden ontbonden.

  • 4 De kredietnemer kan niet worden verplicht de kredietgever of de leverancier toe te laten tot zijn woning of erf om de tot zekerheid dienende zaak te bezichtigen of tot zich te nemen.

Artikel 42

  • 1 Indien de kredietnemer binnen veertien dagen nadat hij de zaak heeft afgegeven het totale op het tijdstip van inlossing achterstallige bedrag, benevens de vergoeding, bedoeld in artikel 34, onder b, betaalt, wordt de zaak door de kredietgever teruggegeven.

  • 2 Door de in het eerste lid bedoelde betaling wordt de ontbinding van de tot de krediettransactie behorende overeenkomsten ongedaan gemaakt.

  • 3 Bij herhaalde afgifte van de zaak behoeft deze door de kredietgever slechts te worden teruggegeven na betaling door de kredietnemer van het in het eerste lid bedoelde bedrag, benevens het restant van de kredietsom, alsmede de bedongen kredietvergoeding, voor zover toegelaten ingevolge artikel 35, met dien verstande, dat bij een doorlopende krediettransactie in plaats van het restant van de kredietsom het restant van de in artikel 40, tweede lid, eerste volzin, bedoelde aflossingen moet worden betaald; de tweede volzin van dat lid vindt overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien de kredietgever een redelijk belang heeft bij weigering van de teruggave, kan de rechter bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.

  • 5 Van de bepalingen van dit artikel kan door partijen slechts ten voordele van de kredietnemer worden afgeweken.

Artikel 43

  • 2 Een pandrecht als bedoeld in het eerste lid eindigt van rechtswege:

    • a. indien de kredietnemer gelijkwaardige vervangende zekerheid stelt, of

    • b. zodra de kredietnemer drie vierde deel van de kredietsom heeft afgelost.

  • 3 De kredietgever, onderscheidenlijk de leverancier, die tot inning van de in het eerste lid bedoelde verpande vordering overgaat, stelt de kredietnemer daarvan terstond schriftelijk in kennis. Daarbij deelt hij de kredietnemer mee dat deze in de gelegenheid is om gelijkwaardige vervangende zekerheid te stellen. Artikel 40, eerste lid, is niet van toepassing ten aanzien van de door de kredietnemer gestelde vervangende zekerheid.

Afdeling 5. Overige bepalingen

Artikel 44

  • 2 Indien bij ontbinding van zodanige overeenkomst een der partijen in een betere vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van die overeenkomst en afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling, vindt volledige verrekening plaats.

Artikel 46

De bepalingen van dit hoofdstuk omtrent nietigheid en vernietigbaarheid zijn mede van toepassing op overeenkomsten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, die buiten Nederland worden gesloten door een buiten Nederland gevestigde kredietgever of leverancier met een kredietnemer die zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en die het krediet in Nederland heeft aangevraagd.

Hoofdstuk V. Schuldbemiddeling

Artikel 47

  • 1 Schuldbemiddeling is verboden.

  • 2 Onder schuldbemiddeling wordt verstaan het in de uitoefening van een bedrijf of beroep, anders dan door het aangaan van een krediettransactie, verrichten van diensten, gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties.

Artikel 48

  • 1 Het in artikel 47, eerste lid, bedoelde verbod is niet van toepassing op schuldbemiddeling:

    • a. om niet;

    • b. door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden;

    • c. door advocaten, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten;

    • d. door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat voor het verrichten van schuldbemiddeling als bedoeld in het eerste lid een certificaat is vereist en dat de vergoeding voor schuldbemiddeling voor ingevolge het eerste lid, onder d, aangewezen personen of categorieën van personen niet meer mag bedragen dan een daarbij te bepalen percentage van het bedrag van de schulden, voor zover daaromtrent een regeling is tot stand gekomen, dat de vergoeding niet meer mag bedragen dan de kosten van de bemiddeling, alsmede dat geen vergoeding mag worden bedongen, in rekening gebracht of aanvaard indien geen regeling is tot stand gekomen. Deze regels kunnen verschillen naar gelang van de aangewezen personen of categorieën van personen, waarop zij betrekking hebben.

  • 3 Nietig is een overeenkomst, voor zover daarbij wordt afgeweken van het bij of krachtens het tweede lid bepaalde.

Artikel 48a

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde zijn belast de bij ministeriële regeling aangewezen personen.

Hoofdstuk X. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 69

Overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 34, 36 en 38 is slechts strafbaar voor zover deze van toepassing zijn op een leverancier.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 4 juli 1990

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

P. Bukman

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Financiën,

W. Kok

Uitgegeven de zesentwintigste juli 1990

De Minister van Justitie a.i.,

J. E. Andriessen