Besluit van 19 november 1990, houdende nadere regeling van de rechtspositie van de
Nationale ombudsman
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 september 1990, nr.
CW90/192/U2, Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Overwegende, dat het wenselijk is een nadere regeling te treffen omtrent de rechtspositie
van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman;
Gelet op artikel 7 en artikel 9, vijfde lid, van de Wet Nationale ombudsman (Stb. 1989, 235);
De Raad van State gehoord (advies van 16 oktober 1990, nr. W04.90.0472);
Gezien het nader rapport van onze Minister van Binnenlandse Zaken van 2 november 1990,
nr. CW90/192/U7, Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan: