Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

Geraadpleegd op 07-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2002

Wet van 19 december 1990, houdende een nieuwe regeling voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in verband daarmee de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Stb. 1979, 379) te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1:. Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • - Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    • - schadeloosstelling: de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2 van deze wet;

    • - kamerlid: lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - de voorzitter: de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - de eerste, tweede en overige ondervoorzitters: de eerste, tweede respectievelijk overige ondervoorzitters van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;

    • - fractievoorzitter: kamerlid waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dat lid voorzitter is van een fractie, dan wel enig lid is van een fractie.

  • 2 Deze wet is niet van toepassing op kamerleden die het ambt van minister of staatssecretaris bekleden.

§ 2:. Schadeloosstelling en tegemoetkoming in ziektekosten

Artikel 2

De kamerleden genieten een schadeloosstelling waarvan de hoogte overeenkomt met het bedrag dat is verbonden aan het hoogste salarisnummer van schaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (Stb. 1983, 571), vermeerderd met een percentage van dat bedrag, overeenkomend met het in artikel 21, eerste lid, Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 genoemde percentage.

Artikel 2a

  • 1 Indien aan het burgerlijk rijkspersoneel een eenmalige uitkering wordt toegekend en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt, ontvangen de kamerleden een uitkering op gelijke voet.

  • 2 Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk is van de hoogte van de schadeloosstelling, wordt bij de vaststelling hiervan rekening gehouden met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, met een eventuele toelage als bedoeld in artikel 11, alsmede met een verhoging van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 12.

Artikel 2b

De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het burgerlijk rijkspersoneel zijn vastgesteld. Grondslag voor de eindejaarsuitkering is de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met het in dat artikel bedoelde percentage en rekening houdend met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, alsmede de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12.

Artikel 3

  • 1 De schadeloosstelling wordt verminderd met de helft van het bedrag waarmee de neveninkomsten van het kamerlid per jaar een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling te boven gaan, met dien verstande dat deze vermindering ten hoogste 35% van de schadeloosstelling bedraagt. Indien het kamerlid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de Kamer is, gelden de bedragen naar evenredigheid.

  • 3 De neveninkomsten worden bepaald overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden verrekend in het jaar waarin deze zijn genoten in de zin van die wet, met dien verstande dat geen verrekening meer plaats heeft, indien de neveninkomsten worden genoten na 31 december van het jaar waarin het lidmaatschap wordt beëindigd.

Artikel 3a

  • 1 De schadeloosstelling eindigt met de dag waarop het kamerlidmaatschap wordt beëindigd.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het kamerlid wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie het overleden kamerlid niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal het bedrag van de schadeloosstelling, dat over de laatste volle maand aan het kamerlid is uitgekeerd. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar als bedoeld in de vorige volzin, nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de schadeloosstelling van het kamerlid.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner en de nabestaande levenspartner met wie het overleden niet-gehuwde kamerlid samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 4

  • 1 Telkenjare voor 1 april of binnen twee maanden na zijn beëdiging verstrekt het kamerlid aan het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren Den Haag een opgave van de neveninkomsten welke het kamerlid verwacht over het desbetreffende kalenderjaar of gedeelte daarvan te zullen genieten, dan wel een verklaring, dat hij verwacht niet meer dan 12% van de schadeloosstelling op jaarbasis aan neveninkomsten over dat jaar of een evenredig deel daarvan over het desbetreffende gedeelte van dat jaar te zullen genieten.

  • 2 Het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren Den Haag deelt aan Onze Minister het bedrag van de voorlopige aftrek op de schadeloosstelling mede en verstrekt een afschrift daarvan aan het kamerlid.

  • 3 Het kamerlid kan een verklaring inzenden dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven. In dit geval, alsmede indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn geen opgave of verklaring is ingezonden, bedraagt de schadeloosstelling 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 4 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, zendt het kamerlid of zenden zijn nabestaanden aan het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren Den Haag een opgave van de neveninkomsten welke over dat kalenderjaar zijn genoten, dan wel een verklaring dat over dat jaar niet meer dan 12% van de schadeloosstelling op jaarbasis of, indien het kamerlid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de Kamer is geweest, een evenredig deel van dit bedrag, is genoten.

  • 5 Het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren Den Haag deelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde opgave of verklaring aan Onze Minister het bedrag van de definitieve aftrek op de schadeloosstelling mede en verstrekt een afschrift daarvan aan het kamerlid.

  • 6 Indien een opgave of verklaring als in het vierde lid bedoeld, niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar is ontvangen, geeft het Hoofd van de eenheid Belastingdienst/Particulieren Den Haag daarvan kennis aan Onze Minister. In dit geval bedraagt de schadeloosstelling 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 7 Het bedrag van de uitbetaalde schadeloosstelling kan, al dan niet op verzoek van het kamerlid, worden herzien, indien op grond van de onherroepelijk geworden aanslag in de inkomstenbelasting daartoe aanleiding blijkt te bestaan.

  • 8 Bij de toepassing van het zevende lid vindt zo nodig terugbetaling of verrekening plaats.

Artikel 6

  • 1 De kamerleden ontvangen naast de schadeloosstelling een tegemoetkoming in de premie van een ziektekostenverzekering op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel.

  • 2 De kamerleden hebben aanspraak op een tegemoetkoming in de voor eigen rekening blijvende ziektekosten op de voet van de regeling voor het burgerlijk rijkspersoneel.

  • 3 Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op gewezen kamerleden, hun nabestaanden en nabestaanden van kamerleden gedurende de periode dat zij een uitkering, dan wel een pensioen genieten krachtens de bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking tot leden van de Tweede Kamer.

§ 3. Onkostenvergoedingen

Artikel 7

  • 1 De kamerleden ontvangen naar keuze een Openbaar Vervoer-jaarkaart, geldig voor reizen in de eerste klas van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, of een compensatie voor de reiskosten in het woon-werkverkeer gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 16b van de Wet op de loonbelasting 1964 als vrije vergoeding geldt.

  • 2 Voorts ontvangen de kamerleden ter vergoeding van de reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag gelijk aan de op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 maximale belastingvrij toegestane vergoeding voor autokosten per kilometer op basis van 17 500 kilometer per jaar.

  • 4 De voorzitter draagt zorg voor verstrekking van een Openbaar Vervoer-jaarkaart aan de kamerleden die hun keuze op grond van het eerste lid daartoe aan hem kenbaar hebben gemaakt. De voorzitter deelt voorts aan Onze Minister mede welke kamerleden op grond van het eerste lid recht hebben op de in dat lid bedoelde compensatie voor de reiskosten.

Artikel 8

  • 1 De kamerleden ontvangen ter vergoeding voor verblijfkosten een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

  • 2 De hoogte van het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt berekend als volgt:

    • 0 km.100 * bedrag A + 10 * bedrag B

    • 10 km.100 * bedrag A + 40 * bedrag B

    • 75 km.55 * bedrag A + 85 * bedrag B

    • 150 km. en meer:140 * bedrag B

    waarbij bedrag A gelijk is aan de som van de bedragen, genoemd in artikel 5, eerste lid, van de Reisregeling binnenland voor vergoeding van kosten voor lunch, avondmaaltijd en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds en bedrag B gelijk is aan de som van de bedragen, genoemd in artikel 5, eerste lid, van die regeling voor vergoeding van kosten voor maaltijden, voor logies en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds. De vergoeding behorend bij afstanden, afgerond op hele kilometers, tussen de in bovenstaand schema genoemde afstanden, wordt berekend naar evenredigheid met het verschil tussen de in het schema aangegeven vergoedingen bij de naast hogere en naast lagere afstand. Het bedrag van de vergoeding wordt afgerond op hele euro's.

Artikel 9

  • 1 De kamerleden ontvangen een vergoeding voor aan de uitoefening van het kamerlidmaatschap verbonden kosten die € 1997,99 [Red: per 1 januari 2002: € 2.091,90] per jaar bedraagt.

  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar door Onze Minister herzien aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande jaar.

Artikel 10

De in de artikelen 7 tot en met 9 bedoelde bedragen worden telkens wanneer zij wijziging ondergaan door Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.

§ 4:. Toelagen voorzitter, ondervoorzitters en fractievoorzitters

Artikel 11

  • 1 Naast de schadeloosstelling ontvangt de voorzitter een toelage gelijk aan 34% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 2 De eerste en tweede ondervoorzitter ontvangen een toelage gelijk aan 3,5% respectievelijk 2,5% van de schadeloosstelling op jaarbasis, en de overige ondervoorzitters ontvangen een toelage gelijk aan 1% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 3 De eerste ondervoorzitter die gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken de functie van de voorzitter waarneemt, ontvangt voor die tijd in plaats van de toelage, bedoeld in het tweede lid, een toelage ten bedrage van de helft van die van de voorzitter.

Artikel 12

  • 1 Naast de schadeloosstelling ontvangen de fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1% van de schadeloosstelling op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,3% van de schadeloosstelling op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 11,5% van de schadeloosstelling op jaarbasis.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt;

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

§ 5:. Overhevelingstoeslag opslagpremies

Artikel 13

  • 1 Totdat de bezoldiging van het rijkspersoneel in verband met het niet langer toekennen van een toeslag als bedoeld in de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies (Stb. 1989, 128) is verhoogd, ontvangen de kamerleden een toeslag die gelijk is aan de premies die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1967, 655) en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (Stb. 1987, 90) zouden zijn verschuldigd met betrekking tot het inkomen als kamerlid, indien:

  • 2 De berekening van de toeslag vindt plaats met inachtneming van de premies betreffende Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals deze voortvloeien uit artikel 2 van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden overeenkomstige toepassing op het bedrag van de premie, dat ingevolge de in die leden genoemde wetten verschuldigd zou zijn geweest, indien geen vrijstelling van premiebetaling zou zijn verleend krachtens artikel 32 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en artikel 75 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, zoals die artikelen luidden op 31 december 1989.

Artikel 14

Bij de verrekening van de neveninkomsten, bedoeld in artikel 3, wordt de overhevelingstoeslag, bedoeld in de Wet overhevelingstoeslag opslagpremies of de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies buiten beschouwing gelaten.

Artikel 15

  • 1 De inwerkingtreding van de Wet financiering volksverzekeringen, van artikel 3 en Hoofdstuk II van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies en van de onderscheidene regelingen die ertoe strekken belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, een toeslag toe te kennen verband houdende met het verschuldigd zijn van de premies ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, leidt gedurende de jaren 1990 tot en met 1994 niet tot andere in guldens uitgedrukte aanspraken, rechten en verplichtingen voor bedoelde belanghebbenden dan wanneer die inwerkingtreding niet zou hebben plaatsgevonden. De eerste volzin laat onverlet het recht op de toeslag verband houdende met het verschuldigd zijn van de in die volzin genoemde premies.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, zoveel mogelijk overeenkomstig de regeling, bedoeld in artikel 74, derde onderscheidenlijk vierde lid, van de Wet aanpassing uitkeringsregelingen overheveling opslagpremies, regelen worden gesteld voor een goede toepassing van het eerste lid.

§ 8:. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18

  • 1 De Wet van 30 oktober 1968, houdende regeling schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal (Stb. 1990, 477) wordt ingetrokken.

  • 2 De algemene maatregel van bestuur van 21 september 1990 (Stb. 1990, 506) tot nadere vaststelling van de vergoeding voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de overige kosten, welke uit de vervulling van hun betrekking voortvloeien, blijft voor wat betreft de vergoeding voor de overige kosten, bedoeld in artikel 11 van de in het eerste lid bedoelde wet, voor de maanden november en december 1989 van kracht.

Artikel 19

De Wet van 28 december 1989, houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting (Stb. 1989, 591) wordt ingetrokken.

Artikel 19a

Onder neveninkomsten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt met betrekking tot aan het kalenderjaar 2001 voorafgaande kalenderjaren verstaan winst uit onderneming en zuivere inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Met betrekking tot die jaren wordt in artikel 3, derde lid, onder Wet inkomstenbelasting 2001 verstaan Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 20

  • 1 Onze Minister maakt de voor het jaar 1990 geldende bedragen, bedoeld in de artikelen 2, 7, 8 en 9, bekend in de Staatscourant.

  • 2 Bij de vaststelling van de bedragen bedoeld in de artikelen 5, 11 en 12 wordt de eenmalige uitkering van f 250 die per 1 april 1990 aan het rijksoverheidspersoneel is toegekend, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 21

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1990.

  • 2 Tot 1 januari 1991 dient artikel 7, eerste lid, te worden gelezen als volgt: De kamerleden ontvangen een compensatie voor de reiskosten in het woon-werkverkeer gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 23, eerste lid, onder b, juncto artikel 23, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet tot de inkomsten uit arbeid behoort. Bij de vaststelling van het in de vorige volzin bedoelde bedrag, wordt er van uit gegaan dat niet met het openbaar vervoer wordt gereisd.

  • 3 Voor de tegemoetkoming in de premie van een ziektekostenverzekering, bedoeld in artikel 6 en artikel 16, onder D, over het jaar 1990, blijft de tweede volzin van artikel 6, tweede lid, van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 buiten toepassing.

Artikel 22

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 december 1990

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. I. Dales

Uitgegeven de achtentwintigste december 1990

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin